GEESTELIJKE OPBOUW
John Bunyan
Zijn leven en zijn geschriften. (6)
Door den Geest der waarheid, die ook de Geest der klaarheid is, heeft Bunyan in de Christenreize den weg, dien God met Zijn volk houdt, duidelijk ons voorgeteekend, het bovenzinnelijke weergevend door grepen uit het alledaagsche, daarin afdalend tot hetgeen zienlijk is en door ons ,,gewoon" genoemd wordt.
Een leerling van den Heiland is hij in deze. Want wat wist Deze ook door eenvoudige beelden en gewone geschiedenissen de dingen van het Koninkrijk Gods dichtbij te brengen en ze aan de schare op kinderlijk eenvoudige, doch tegelijk aangrijpend schoone wijze voor te stellen. ,,Een zaaier ging uit om te zaaien"; ,,een zeker mensch had twee zonen"; „twee menschen gingen op naar den tempel" — op die wijze sprak de Heiland in gelijkenissen tot de schare, heerlijk naar inhoud en vorm, maar zóó zienlijk, zóó aanschouwelijk, zóó eenvoudig en sprekend, dat ook de eenvoudigste als dicht bij de dingen van Gods Koninkrijk konden worden gebracht. En Bunyan heeft als een leerjongen van Christus op dezelfde manier mogen spreken en schrijven, om met den eenvoud van den Bijbel de grootste en heiligste en heerlijkste dingen voor te dragen, daarbij alles puttend uit de werkelijkheden van het leven, getrokken onder eeuwigheidslicht.
Met natuurlijken eenvoud draagt hij altijd de werkelijkheid der dingen voor, om de werkelijkheid te beschrijven tot leering, vermaning en vertroosting van allen die God zoeken. In niets ontziet hij den mensch met zijn hart vol boosheid, in alles eerlijk de waarheid der ervaring van Gods kinderen teekenend en zóó heeft Bunyan ons den vollen omvang, de moeilijkheid van den krijgstocht naar de hemelstad ons voor oogen gesteld. Maar niet minder helder laat hij het licht der ontferming spelen over den Kruisweg, om aan 't eind de volle glorie der overwinning, door genade alleen, te doen uitstralen.
De personen die Bunyan teekent, zijn dan ook portretten van werkelijk bestaande menschen, portretten van hem zelf en van tijdgenooten van hem. De oorden, die hij noemt, zijn vaak in de nabijheid van Bedford aan te wijzen. De gemoedstoestanden, als waarin b.v. de pelgrim zich bevindt in de Poel Moedeloosheid of de Vallei der schaduwen des doods en zoovele andere plaatsen, heeft Bunyan zelf doorgemaakt en zijn stukken van zijn eigen leven. De namen der straten in de Stad IJdelheid zijn aanstonds te herkennen. En de verhalen in 't boekje: „Het leven en sterven van mr. Kwaad" zijn een beschrijving van de toenmalige maatschappij en een getrouwe uitbeelding van het volksleven in het Engeland van die dagen.
Bunyan geeft geen caricaturen, geen spotbeelden van de werkelijke personen, zooals zooveel andere schrijvers dat hebben gedaan (Dickens e.a.). Door zijn vasthouden aan de werkelijikheid vermijdt Bunyan dit gevaar. Zijn zinnebeeldige of allegorische gestalten zijn werkelijke menschen, hebben vleesch en bloed aangenomen, zijn levende wezens van gelijke beweging als wij. Wie aan Christen, Plooibaar, Helper, Evangelist, Wettisch, Getrouwe enz. enz. denkt, ziet geen caricaturen, geen spotbeelden, geen vage figuren ook, maar menschelijke wezens uit onze onmiddellijke omgeving, met al de trekken die bij zulke personen hooren. Het zijn geen uitzonderingen, maar wezenlijke menschelijke personen, die Bunyan bij zijn schrijven vóór zich zag en ons trek voor trek heeft uitgeteekend en beschreven, juist zooals ze waren in denken, spreken, wandelen en handelen. Ze staan ons dan ook duidelijk voor oogen mijnheer Plooibaar of Praatgraag, zoon van Welbespraakt uit de Babelsteeg. We zien vóór ons Evangelist en herkennen den dominé van Bedford, die voor Bunyan tot een hand en tot een voet geweest is op den weg der bekeering en des levens. We herkennen BijdoeI, die godsdienst op zilveren muilen voortrekt boven alle andere godsdiensten, zijnde voor hem de beste; maar ook Getrouwe en Hoopvol; en we verkeeren als in een beeldengalerij, waar geen twee personen op elkaar lijken, maar elke gestalte duidelijk belijnd, met eigen sprekende trekken uitkomt, en we wandelen door de kunstzalen met onverdeeld genot. En héél de teekening van Christens pelgrimstocht is de heilige illustratie van het Schriftwoord: ,,wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden". „Volharden" is het parool. Want zelfs aan het einde van den weg — vlak voor de hemelpoort — gekomen, zijn er, die haar niet binnengaan. ,,Zoo werd mij duidelijk" — zegt Bunyan dan ook — „dat er van de hemelpoort even goed als van de stad des verderfs een weg naar beneden voert, naar den ondergang en het eeuwig verderf".
Zoo is Bunyan voor ons een groote in Israël voornamelijk door zijn geschriften.
Een van de eerste en veelszins beroemde geschriften van hem, in zijn gevangenistijd ontstaan, is zijn bekeeringsgeschiedenis. Hij gaf dit geschrift, zooals hij zelf getuigt „om aangevochtenen en bekommerden te troosten en te bemoedigen". Het motto waaronder het omvangrijk geschrift verscheen, was Ps. 66: 16: ,,Komt, hoort toe, o gij allen, die God vreest en ik zal vertellen, wat Hij aan mijne ziel gedaan heeft". Het is een kostelijk geschrift, dat van diepe, donkere wegen spreekt, maar ook van heerlijke uitreddingen gewaagt.
De titel, die aanstonds te kennen geeft wat de inhoud van het boek is, duidt aldus:,,Genade overvloeiende voor den grootste der zondaren, een kort en getrouw verhaal van de uitnemende genade van God in Christus voor Zijn armen dienstknecht John Bunyan, namelijk door hem te nemen uit den mesthoop en hem te bekeeren tot het geloof van Zijn gezegenden Zoon Jezus Christus". (Grace abounding to the chief of sinners").
Een zelf beschreven bekeeringsgescihiedenis hebben we hier, van een, die volop in de zonde geleefd had, waarbij Bunyan verhaalt van „de aanvechtingen en de verzoekingen, welke hij heeft moeten doormaken, maar waardoor de Heere hem naar den rijkdom Zijner barmhartigheid heeft doorgeholpen, om hem ten slotte door Christus te bevrijden van alle schuld en sdhrik die op hem lagen".
Wat in dit eerste boek van Bunyan — bij Callenbach in Nijkerk in keurige uitgave verschenen — beschreven is, gaat over dezelfde dingen als die aan de orde zijn in zijn later en meest bekende boek: ,,Des Christens pelgrimsreize naar de eeuwigheid" (The pilgrims progress from this world to that which is to come"). Maar in dat laatste boek zijn de dingen meer verwerkt en meer over de breedte van heel 't leven geplaatst; ook komen ze in een anderen toon tot ons, hoewel niet anders van inhoud en strekking. In de Christenreize komen ook meer personen, meer figuren, meer toestanden en ervaringen voor, alles levendig uitgebeeld in een kunstvaardig aangekleed verhaal, zoodat de geestelijke dingen als door levende personen aanschouwelijk worden voorgesteld.
Bunyan heeft altijd een levendigen geest gehad en dat komt hem heerlijk te pas als schrijver over geestelijke dingen. Daarbij past ook, dat hij allerlei visioenen, droomen en gezichten ontving, die sterk tot hem spraken en die hij weer bij zijn verhalen weet te gebruiken.
Zoo beschrijft hij in „Overvloeiende genade" hoe hij, na kort op den weg der bekeering te zijn, onder den indruk van de gesprekken der vrouwen te Bedford, 't volgende visioen heeft gehad: aan de zonzijde van een berg ziet hij de vrome vrouwen van Bedford zitten, gekoesterd door de warme stralen der zon. Hij zelf staat huiverig en verkleumd van koude en is zeer bedroefd. Vorst, sneeuw, donkere wolken maken zijn positie ellendig en vóór hem stond de muur, die boven den berg uitstak en den toegang overal versperde. Zijn ziel verlangde vurig door dien muur heen te gaan, wetende, indien hij dat kon, dat hij in het midden van hen zou komen die God vreezen en zich dan óók zou kunnen verkwikken in de verwarmende stralen der zon. Steeds heen en weer loopende, gluurde hij of niet ergens een doorgang te vinden was, maar gedurende eenigen tijd kon hij niets vinden; ten laatste zag hij een scheur, een kleine opening, maar de doorgang was zóó smal, dat hij, wat hij ook beproefde, er onmogelijk door kon. Geheel uitgeput zat hij vol teleurstelling neer, toen hij op de gedachte kwam te beproeven eerst zijn hoofd door de muuropeopening te steken en dan met zijn lichaam zóó te wringen en te dringen, dat de opening wijder zou wordem. En waarlijk, nadat hij zijn hoofd er tusschen gestoken had wrong hij ook zijn schouders en eindelijk zijn geheele lichaam er door en met groote vreugd en innige dankbaarheid zette hij zich in het midden van de vrouwen, die spraken over de dingen van Gods Koninkrijk, en werd verkwikt door de warmte van de zon.
(Wordt voortgezet).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 januari 1929
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 januari 1929
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's