De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKE RONDSCHOUW

13 minuten leestijd

De Hervormde Kerk vlak na de Revolutie. (5)
Over de werkzaamheden eener Classis zei het Concept-Reglement van 1809 het volgende:
„De werkzaamheden eener Classis zijn volgens Artikel 5, toe te zien dat overal in haar ressort de kerkdienst getrouw worde waargenomen en vervuld, en alles wat tot bevordering van het nut en de stichting der gemeenten strekken kan, worde in acht genomen; a. zij maakt daartoe huishoudelijke schikkingen op de waarneming van den dienst in vacante plaatsen; b. zorgt dat de vacaturen vervuld worden; c. examineert studenten tot proponenten en in gemeenten beroepen proponenten tot predikanten; d. beoordeelt de gedane beroepingen; e. approbeert enz.; f. neemt nauwkeurig kennis van de stipte waarneming der diensten van predikanten, ouderlingen,enz. g. zorgt voor consulentschap enz. in vacante gemeenten met één predikant; h. neemt acht op de uitvoering van besluiten enz. ; i. doet uitspraak over alle zaken, die tot hare kennis behooren en voor haar gebracht worden; k. verdeelt ook de gemeenten in haar ressort in ringen".
In Artikel 6 lezen we dan verder: ,,In alle deze dingen en wat verder ter deliberatie wordt ingebracht, stemmen alle de leden, al zijn er meerdere leden uit ééne en dezelfde Kerk aanwezig, elk naar hun beste weten, hoofd voor hoofd". Dus niet één afgevaardigde, maar méér leden der plaatselijke Kerken zijn stemgerechtigd en dan niet volgens lastbrief, maar naar eigen gevoelen.
In Artikel 7 staat: „Men benoemt volgens huishoudelijke schikkingen, tot bestuur der vergadering, een preases, assessor en scriba.
De Classicale uitgaven zouden gedeeltelijk door het Rijk betaald worden en „het overige zal door alle de gemeenten, volgens te maken schikkingen, worden gevonden" (Artikel 8; zie ook Art.9).
Artikel 10 luidt: „De Classen zullen hare gewone vergaderingen tweemaal 's jaars houden, te weten, tusschen de helft van Grasmaand en de helft van Bloeimaand ante synodaal" (dus vóór de Synode vergadert) „en tusschen de helft van Herfstmaand en de helft van Wijnmaand post synodaal (dus nadat de Synode vergaderd heeft);
Artikel 11: „Het overige werk van demissiën en approbatie moet door commissiën geschieden en de peremptoire examina, in eene classis contracta".
Artikel 12: „Alle preparatoire examina geschieden op de gewone Classis, ook de peremptoire, indien de tijd op de vervulling eener vacature bepaald, zulks toelaat, doch zal, ingeval die tijd zulks niet gedoogt, dit examen kunnen geschieden voor eenige Ieden der Classis".
Art. 13—17 omschrijft de benoeming door de Classis van deputaten, examinatoren envisitatoren, waarbij de Minister in zijn schrijven aan den Koning nogal wat opmerkingen maakt en voorstelt dat de Koning de eerste maal die deputaten zal benoemen en in 't vervolg daarbij een voordracht van de Classis zal ontvangen. Ze blijven drie jaar in dienst en zijn altijd weder benoembaar. Zij dienen, één voor elken Ring, de gemeenten en de predikanten van advies enz. en de gezamenlijke deputaten zijn verplicht en gerechtigd de punten van overweging der Classen voor te bereiden, dezelve te dienen van advies en te zorgen voor de uitvoering harer beslissingen; de zaken te verrichten, welke, bij het scheiden der Classikale Vergaderingen hun mochten worden aanbevolen, enz. enz. 
In Hoofdstuk IV wordt gehandeld over de Synode.
Artikel 1 zegt: „In dit Koninkrijk zal voortaan maar één Generaal Synode zijn, bestaande uit predikanten en ouderlingen; hiertoe door de Classen benoemd, om de algemeene belangen van alle de Hervormde gemeenten te behartigen". Art 2: „Zij houd hare gewone vergadering éénmaal des jaars in Hooimaand in de hoofdstad des Rijks". Art. 3: „Tot het benoemen en uitmaken dezer Synode, benoemt iedere Classis, naar de nieuwe verdeeling, bij besloten briefjes, zonder dat daarbij eenige toerbeurten mogen in acht genomen worden, één harer medeleden uit de predikanten, in de kerkelijke zaken meest ervaren, die ten tijde der benoeming reeds 30 jaar bereikt heeft en 8 volle jaren als predikant gediend heeft". Art. 6: „Ook benoemt de Classis op dezelfde wijze een secundus; om bij vertrek uit de Classis, bij overlijden of andere wettige verhindering, de plaats van den eerstbenoemden te vervullen. Art. 7: Uit ieder departement, gelijk ook uit de Waalsche Classis, wordt op dezelfde wijze een ouderling benoemd, om nevens één ouderling uit de synodale stad op de Synode te verschijnen, houdende de Classen van ieder departement hier in hare toerbeurten, te beginnen naar den rang die de ligging volgens publicatie van Z. M. van 13 van Grasmaand  1807, aan de plaatsen in elk departement geeft. Art. 8: „Alle deze benoemde leden maken de synode uit; ieder jaar treedt één derde gedeelte van de predikanten af, hetwelk in de eerste vergadering door het lot bepaald wordt. Art. 9: „De aftredende leden, die in allen gevalle ten minste drie jaren moeten stilzitten, zullen door vernieuwde stemming als voren, bij hunne Classis, hetzij door hun plaatsvervanger, hetzij door eenen anderen vervangen worden". Art. 10: ,,De ouderlingen verwisselen jaarlijks en worden door anderen opgevolgd uit eene volgende Classis, schoon zij ook hunne secunden hebben".
In verband met bovenstaande regelingen had de Minister nog al bezwaren en ontwierp hij zelf enkele bepalingen en voorschriften, welke hij aan den Koning voorlegde. Hij schrijft dan als volgt:
,,De door de Commissie geprojecteerde bepalingen geven aan Zijne  Majesteit den Koning geen invloed op de benoeming van de leden der Synode, hetwelk echter ten aanzien dezer hoogste Kerkvergadering der Hervormden den Minister voegelijk en raadzaam voorkomt.
Men voelt al uit welke hoek hier de wind waait!
„De benoeming der Synodale leden, buiten de dienstdoende predikanten" — zoo schrijft de Minister verder — „oordeelt men dat evenals bij het Luthersch Kerkgenootschap, ruimer behoort te worden gesteld, zoodat dezelve door Z.M. zou kunnen geschieden, uit de kundigste en aanzienlijkste leden der Hervormde Kerk, zonder onderscheid of die al of niet leden zijn van de plaatselijke Kerkeraden, welke — immers thans — niet altijd de kundigste en voornaamste leden der gemeenten bevatten".
Wanneer men deze woorden, kornend van het Departement van Eeredienst en Binnenlandsche Kerken, leest, begint het van binnen bij ons te koken!
Dus de koning — Koning Lodewijk Napoleon — moest alles in handen krijgen wat de benoeming van de leden van de Synode aangaat; en vooral ten opzichte van de nietpredikantleden zou de Overheid moeten zorgen — of ze lid van den Kerkeraad zjjn, komt er zelfs minder op aan — dat de ''kundigste" en „aanzienlijkste" leden der Hervormde Kerk in de Synode kwamen. (Hatelijk wordt opgemerkt, dat de plaatselijke Kerken niet altijd er voor zorgen, dat de „kundigste" en „aanzienlijkste" leden der gemeente in den Kerkeraad komen! Alsof het hier zoo iets als een dorpssociëteit of een vereeniging tot nut van 't algemeen gold!)
In verband hiermee stelt de Minister ook voor het volgende te overwegen. Er worde gelezen: 
De behartiging der algemeene belangen van alle de Hervormde gemeenten in dit Koninkrijk en deszelfs bezittingen, wordt opgedragen aan een algemeene Synode, bestaande voor twee-derde uit dienstdoende predikanten of hoogleeraren in de godgeleerdheid, namelijk 2 voor de Waalsche Classen en 1 voor elk der overige Classen; en voor één-derde, uit andere kundige en aanzienlijke leden der Hervormde Kerk; onder welke laatsten ook predikanten buiten vasten dienst en hoogleeraren kunnen benoemd worden.
De leden der Synode zullen ten tijde hunner benoeming den ouderdom van 30 jaren moeten bereikt en de dienstdoende predikanten ten minste 6 jaren als zoodanig gefungeerd hebben.
De Synode houdt derzelver vergadering éénmaal 's jaars van den laatsten Dinsdag in Hooimaand tot den eersten Dinsdag in Oogstmaand, in de hoofdstad des Rijks, zullende in deze bepaling van tijd der bijeenkomst en scheiding geene verandering mogen gemaakt worden, dan op autorisatie des Ministers van Eeredienst en Binnenlandsche Zaken.
De leden der Synode worden door Z.M. den Koning aangesteld, de eerste reize onmiddellijk en in het vervolg op voordracht der Classen. 
's-Jaarlijks, te beginnen met den jare 1813, treedt één-derde, zoo der dienstdoende predikanten als der andere leden af, zullende de orde van aftreding voor de eerste reize door het lot worden bepaald.  De aftredende leden zijn de eerste maal weder verkiesbaar, maar vervolgens niet dan na verloop van drie jaren.
Ter vervulling van de plaats der aftredende predikanten in functie, verkiezen de Classen, voor welke dezelve benoemd waren, met besloten biljetten, bij volstrekte meerderheid van stemmen, en zonder op eenige toerbeurten te letten, twee harer leden, van welk de een op voordracht des Ministers door Z. M. wordt aangesteld tot lid der Synode, en de andere tot secundus of plaatsvervanger".
„Bij de aftreding der andere Synodale leden benoemd elke Classis des Rijks op dezelfde wijze één kundig en aanzienlijk lid der Herv. Kerk buite  de dienstdoende predikanten; teneinde Z.M. uit alle de nominatiën der Classen, op voordracht des Ministers, de plaats der aftredende leden kunnen vervullen".
Uit een en ander proeft men den geest van de Minister, die het jus patronatus, het recht van schutspatroon, gaarne aan de Overheid zag toegekend, opdat zij in de rechten van de Kerk ingrijpend — jus in sacra — over haar zou kunnen heersen!
(Wordt voortgezet)

De onbelangrijkheid der classicale Vergaderingen.
We maken even een uitstapje buiten het terrein van onze Hervormde Kerk. Dat doen we niet, omdat we ons met eens anders doen willen bemoeien. Maar 't leek ons niet van belang ontbloot tevens iets op te pikken, wat we vonden in „De Bazuin", door ds. Schilder daar vermeld. We doen het alleen om het even aan onze aandacht te laten voorbij gaan en gaan er verder niet op in. We lezen dan in „De Bazuin het volgende bericht, overgenomen uit het verslag der Classis Den Bosch:
„Van den Kerkeraad van Maastricht zijn twëe instructie's ter tafel. De eerste luidende:
De Kerkeraad, overwegende de onbelangrijkheid van de meeste Classisvergaderingen, en de hooge kosten, die voor afvaardiging daaraan verbonden zijn, besloot in zijn vergadering van 3 Juli in 't vervolg maar één broeder af te vaardigen. 
De Classis oordeelt, dat dit besluit van den Kerkeraad in strijd is met de Kerkorde (Art 41) en mitsdien behoort ingetrokken te worden".
Waar we de aandacht op wilden vestigen, vindt ge in ons opschrift, dat we hier herhalen: „de onbelangrijkheid van de meeste Classisvergaderingen".

De Vroegdoop.
Ds. de  Bruin, docent aan de Theol. School der Chr. Geref. Kerk te Apeldoorn, schrijft in „De Wekker" over hetgeen we lezen in Artikel 56 van de Dordtsche Kerkorde, waar o.a. staat, dat de verzegeling van het Verbond Gods door den Doop geschieden zal „zoo haast als men de bediening daarvan hebben kan". Het gaat dus over den tijd wanneer de Doop geschieden zal. In „de Geref. Kerken" wordt, op voorbeeld van dr. Kuyper, veelal aangedrongen op aanstonds laten doopen, dat is, op den Doop op den eersten Zondag na de geboorte. Elken Zondag moet er in alle godsdienstoefeningen gelegenheid zijn voor doopsbediening. 
In andere Gereformeerde kringen, zoowel in de Hervormde Kerk als in de Chr. Gereformeerde Kerk, staat men met dien Vroegdoop veelal op gespannen voet en zegt men, dat gewacht moet worden op het herstel van de moeder, die evengoed bij de bediening van den Doop behoort tegenwoordig te zijn als de vader. 
Van onnoodig uitstellen van den Doop wil men daar niet weten. Daartegen wordt telkens gewaarschuwd, als in strijd met Gods Woord en den eisch der gehoorzaamheid.  Maar vroegdoop, onverwijld na de geboorte van het kind, begeert men daar niet. Men staat dit zelfs tegen en wenscht dat de moeder mee ter kerke zal kunnen gaan om het kindeke ten Doop te presenteeren.
Docent de Bruin wijst er op, dat de Synode van Dordrecht van 1879 — dus voor de Doleantie — reeds in die richting heeft gewezen voor de oude Afgescheiden Kerken. Daar vond men goed, dat er ééns in de maand gelegenheid tot doopsbediening zou zijn. 
Wilden ouders, dat hun kind vroeger gedoopt zou worden, dan zou 't niet worden geweigerd. Maar overigens wilde men als regel: ééns in de maand.
Dan kan ook de moeder bij den Doop van haar kindeke — dat ook háar kindeke is en dat ook van háar in de opvoeding zooveel zal ontvangen straks — tegenwoordig zijn en mee de weelde smaken, van in 't midden van Gods huis te aanschouwen, dat het teeken des Verbonds aan het voorhoofd van haar lieveling wordt toegediend. 
Het verschil in deze, ten opzichte van den vroegdoop, is bij de Christ Geref. Kerken en in het midden van de Herv. Kerk gebleven.
En Docent de Bruin brengt daarbij nogeens in herinnering — wij wezen er vroeger óók op — dat ook prof. Rutgers min of meer tegen dat standpunt van dr. Kuyper (èn ds. Sikkel Sr.) positie heeft ingenomen. Want in zijn „Kerkelijke Adviezen" (dat belangrijke werk, bestaande uit 2 deelen) schrijft hij: „Maar wel verschil ik hierin (n.l. met dr. Kuyper en ds. Sikkel), dat ik een uitstel van 2 a 3 weken, totdat de, moeder hersteld is, geen onnoodig uitstel noem waaruit geringschatting van den Doop zou blijken. Daarvoor is in onzen tijd de beschouwing van de menschen over de tegenwoordigheid der moeder te veel gewijzigd.
Ook merkte prof. Rutgers hierbij nog op: „Men moet zonder twijfel het „zoo haast mogelijk" blijven voorhouden. Maar voor eerst zijn in onzen tijd de kinderen zwakker dan in vorige eeuwen, zoodat het niet altijd geraden is, hen de eerste dagen uit de kraamkamer in de Kerk te brengen. En dan ook vind ik niet af te keuren, dat de moeder er gaarne bij is, en zou ik daarmede dan ook willen rekenen". 

Het verbond met de uitverkorenen?
Er wordt veel geschreven over de leer van het Verbond, in de Geref. Kerken, in de Chr. Ger. Kerk, in de Herv. Kerk; en wij verblijden er ons over. Ook al zullen de verschilpunten wel niet dadelijk alle opgelost zijn.
Er is ook een verschilpunt over de vraag: heeft de Heere Zijn Verbond opgericht met Zijn uitverkorenen alleen? Of valt het Verbond Gods breeder? 
Wij zeggen: het valt breeder. Maar er zijn er ook, met name in het midden van de Geref. Kerken, die zeggen: het Verbond heeft God opgericht met Zijn uitverkorenen. Dan zijn de bondelingen de uitverkorenen. Dan zijn de kinderen der bondelingen verondersteld-wedergeboren enz. Bij elke doopsbediening moet dan met een uitverkorene gerekend worden en de uitverkiezing van het te doopen kind verondersteld. Anders heeft de verbondssluiting daar geen zin. Zonder de veronderstelde wedergeboorte heeft de doopplechtigheid daar allen inhoud verloren. 
Wij zeggen, dat het foutief is als men het voorstelt, dat de Heere het Verbond der genade alleen met Zijn uitverkorenen heeft opgericht. 
In het Oude Testament wordt ons duidelijk geleerd, dat de God der genade en der zaligheid met Israël Zijn genade-en liefde-Verbond heeft opgericht. Met dat volk in zijn geheel; met de ouders en met hunne kinderen. Maar nergens staat, dat dat allen wedergeborenen waren of als wedergeborenen moesten worden behandeld of veronder­steld.
Niets daarvan. Het verbond der genade viel veel breeder dan de verkiezing. In de verkiezing handelt en wandelt de Heere met  de Zijnen persoonlijk. In het Verbond gaat Hij in de geslachten en komt het altijd weer uit, dat er zijn die tot de nieuwe gehoorzaamheid komen en dat er ook zijn zich verharden en uitvallen. Het verbond is veel breeder dan de verkiezing.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 augustus 1928

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 augustus 1928

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's