De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

20 minuten leestijd

„Door het geloof is Rachab "hoer niet'omgekomen met de ongehoorzamen, als zij de verspieders met vrede had ontvangen." Hebr. 11 : 31.

Rachab in Israël ingelijfd,

Wie heeft ooit gelezen van korenhalmen dik als een cederboom?

De Schrift maakt er melding van. Of staat er niet in Ps* 72 : 16: Is er een handvol koren in het land op de hoogte der bergen, de vrucht daarvan zal ruischen als de Libanon, "

In Kanaan predikte alles. God had dat land uitverkoren. En daar inzonderheid hadden de dingen geestelijke beduiding. De bergen rondom Jeruzalem gaven onderwijzing voor het Koninkrijk Gods. De palm en de vggeboom, de zwaluw en de musch spraken een sprake Gods, voor Gods volk van diepe beteekenis. En zoo ook de Libanon, dat schoone gebergte „met leliën tot een voetkleed, wijnstokken tot een mantel en eeuwenoude cederen tot een kroon."

Als de Libanon zal de Kerk des Heeren zijn. Daar hangt de schilderij die de toekomst profeteert van de heilige, algemeene. Christelijke Kerk.

En hoe zal dat geschieden? De Heere zegt: is er een handvol koren in het land? Ja? Welnu, strooi die handvol koren uit en Ik zal maken dat er een geruisch gehoord wordt, machtig, vol, majestueus, gelijk men een wonderkrachtig en indrukwekkend 'geruisch hoort als de wind gaat door de toppen van de eeuwenoude cederen op het gebergte van den Libanon!

Daarin worden de gangen Gods openbaar.

Daaruit wordt ons duidelijk, hoe Gods Koninkrijk zal komen. Op plaatsen waar men weinig hoop kan hebben op een goeden oogst zal een handvol Evangeliezaad gestrooid worden en weldra zullen de zware korenaren zich bukken op den akker van Gods Koninkrijk en ze zullen worden ingedragen in de hemelsche schuren.

Waarlijk wij hebben een God die wonderen doet. „Al de Heidenen, door Uw handen voortgebracht in allelanden, zullen tot U komen, Heer', bukken voor Uw aanschijn neer. En Uw Naam ter eere leven." (Ps. 86 : 5).

De geschiedenis van Oud-Iiraël getuigt van die wondere gangen van Gods Koninkrijk. Of staat er niet in Ps. 87, dat de Heere onder de erfvijanden van Zijn volk de werking van Zijn almachtigen Geest zal uitzenden, waarna het trotsche en sterke Egypte en het machtige Babel onderdanen zullen leveren voor Sions Koning? En wordt er niet blijde gezongen over het feit, dat ruwe Filistgnen en inwoners uit het weelderige Tyrus met geschenken tot den Heere zullen komen, om zich te buigen in Zijn tempel en Hem te dienen en te vreezen? , De Heere zal hen rekenen in het opschrijven der volkeren, de Allerhoogste zal ze bevestigen; en van Sion zal gezegd worden: deze «n die is aldaar geboren I"

Een wonder Gods in deze wordt ons ook voorgelegd in onze tekstwoorden. Ook Rachab, de Kanaanietische, is in Sion ingelijfd. Een heidin, van wie ons bovendien overal beschreven staat, dat zij een slechte vrouw was, een hoer. Zij is óok een Koningskind geworden. Ja, wanneer we het geslachtsregister bij Mattheus opslaan, dan bemerken we, dat deze heidin'van beruchte zeden een eereplaats in de familiën van Israel is toegewezen. Want ^ij huwt met den Jood Salmon; zij krijgt een zoon Boaz — die Ruth, de Moabietische, tot vrouw neemt; zoo wordl zij de grootmoeder van Jesse of Isaï, den vader van David en immers uit Davids geslacht is Salomo, ja, is de groote Vredevorst Jezus Christus, de Heiland, de eeuwige Koning van Sion, geboren!

Waarlijk we hebben een God die wonderen doet; Die de heidenen medeerfgenamen doet zijn der zaligheid en mededeelgenooten Zijner beloften in Christus door het Evangelie. In Christus is noch Jood noch Heiden. En telkens laat de Heere het zoo met aUe kracht gevoelen, dat Hij handelt naar Zijn raad, dat Hij wandelt in Zijne wegen; dat Hij verkiest naar redenen uit Hem zelf genomen ; dat het niet is desgenen die wil, noch desgenen die loopt, maar des ontfer menden Gods. Waarbij als goddelijke regel in het midden der menschen is bekend gemaakt, dat de Heere het dwaze der wereld heeft uitverkoren, opdat Hij de wijzen beschamen zou; en het zwakke der wereld heeft Hij uitverkoren, opdat Hij het sterke zou beschamen; het onedele der wereld en het verachte heeft God uitverkoren en hetgeen niets is, opdat Hij hetgeen iets is te niet zoude maken; opdat geen vleesch zou roemen voor Hem.

„Door het geloof is Rachab de hoer nie omgekomen met de ongehoorzamen, als zij de verspieders met vrede had ontvangen."

Hier worden ons een paar dingen gezegd van Raehab waarop we een oogenbhk willen letten.

Allereerst wordt zij een Aoer genoemd. Dan wordt gezegd dat zij woonde temidden van ongehoorzamen; vervolgens dat zi de verspieders met vrede had ontvangen; en ten slotte dat zij bij de verwoesting van Jericho niet is omgekomen door he geloof.

Zooeven zeiden we al, dat in het geslachtsregister van onzen Heiland, zooals we dat vinden in Matth. 1, sprake is van enkele vrouwen. We vinden daar de namen van Thamar, de ontuchtige; van Raehab, de hoer; van Ruth, de Moabietische; van Bathseba, die Uria's vrouw is geweest en ten slotte van Maria, die met Jozef is gehuwd geweest.

Nu moet het ons opvallen, dat Raehab en Ruth twee heideitsche vrouwen waren die alzoo op wondere wijze in Israël zijn ingelijfd; terwijl van Thamar en van Raehab — om nu van Bathseba's omgang met David te zwijgen — ons bekend is, dat zij vrouwen waren van slechte zeden.

Twee eigenschappen van Raehab merken we dus op: een heidensche en een ontuchtige was zij.

Dat üij een hoer was, eene vrouw van slechte zeden, wordt ons overal medegedeeld ; zoowel in het boek Jozua (2:1; 6 : 22), als óok in den Hebreërbrief; gelijk ook in den brief van Jacobus (2:25).

Dat behoeft niet weggeredeneerd te worden, zooals de Rabbijnen dat gedaan hebben. Die gingen er van maken, dat zij een „herbergierster" was. Best mogelijk. Waarschijnlijk zelfs. Maar het woord „hoer", hier en elders gebruikt, duidt zonder twijfel aan eene vrouw, die slecht leefde. En nu behoeft dat niet meer 't geval te zijn geweest toen de verspieders bij haar vernacht hebben. Veel waarschijnlijker is 't zelfs, dat zij toen niet meer in een slechten weg wandelde. De vreeze Gods werd toen bij .hasj gevonden, althans spreekt zij het duidelijk uit, dat zij eerbied koestert voor Israels God en hever met het volk Gods leeft, dan met hare slechte stad-en landgenooten.

Wat ons van Raehab verteld wordt, wordt ons niet medegedeeld om nu den neus voor haar op te trekken; om haar met den vinger aan te wijzen; om inwendig Gods weg te becritiseeren. Want heeft de H. Geest in Hebr. 11 niet juist haar naam naar voren gesehoven én heeft de Heere haar in de geschiedenis Zijns volks geen eereplaats" gegeven, omdat Hij de vrijmachtige God' is en blijven wil; daarbij alles wat hoog van oogen is voorbij gaande, om Zijn intrek te nemen bij datgene wat geheel verloren daar ligt en waardig is om ellendig om te komen?

En waar Israël nu gereed stond om Kanaan binnen te trekken en de inwoners des lands uit te roeien, waarbij een eigengerechtig, vleeschelijk roemen zoo gemakkelijk naar voren kon komen bij Abrahams kinderen, daar toont de Heere, dat Hij uit steenen wel Abrahams kinderen kan maken en dat Hij een verachtelijke heidin weet in te lijven in het volk, dat zal zalig worden — terwijl velen van het besneden bondsvolk zouden verloren gaan!

Om allen vleeschelijken hoogmoed een klap te geven en om het volk te leeren door te dringen tot op den diepsten grond der zaligheid n.l. Gods vrijmachtig welbehagen, om ellendige zondaren zahg te maken — dèarom die geschiedenis met Raehab de hoer. Gelijk ook later ongeveer op dezelfde plaats bij den Jordaan in de nabijheid van de Palmstad, èn doqf Johannes den Dooper ên door den Heiland ZeK, het volk van Israël is aangezegd, dat hoeren en tollenaars hen zouden voorgaan ia het Koninkrijk Gods. Om alle roemen in het vleesch ons af te snijden. Om alle hoogmoedig opnoemen van t eigen deugd en braafheid te besehamen. En om den mensch uit te lokken, om afstand te doen van alle rechten en aanspraken en als een arm en in zichzelf verloren zondaar z'n toevlucht te leeren nemen tot den God aller genade en in Jezus Christus als een goddelooze voor God gerechtvaardigd te worden, zonder de werken der wet.

Versta ons wel! Hiermee wordt de zonde niet aangeprezen; om in een ontuehtigen, oneerlijken, goddeloozen en slechten weg te gaan wandelen en dan luchthartig te zeggen: hoeren en tollenaren zullen velen die netjes leven vóór gaan in het Koninkrijk Gods!" Want wee ons! indien we met de zonde spelen. Die met vuur speelt, brandt zich. En die de zonde doet is Gode een gruwel. Maar 't wordt ons geleerd, opdat geen vleesch zal roemen voor den Heere; opdat heel de verlossingsweg als een weg van vrije genade zal openbaar worden; en opdat de ziele, die waarachtig schreit vanwege de zonde en overtreding, nog hope zal hebben op den Heere, die zegt: al waren uwe zonden als scharlaken, zg zullen wit worden als sneeuw; al waren zq rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol" (Jes. 1:18).

Hier moet de in eigen oog zoo deugdzame en rechtvaardige het afleggen! Want vleesch en bloed zullen het Koninkrijk Gods niet beërven; en al onze gerechheden zgn als een wegwerpelijk kleed. Van nature bedekken we onze zonden maar, onder een eigengemaakt kleed! Dan zijn we in eigen schatting zoo deugdzaam en braaf! En ach, dan weten we niet, dat we zoo blind, zoo arm, zoo ellendig, zoo" naakt zijn.

Waarom we aan ons eigen hart zullen moeten worden bekend gemaakt, om, schuldig aan al de geboden Gods, Hem te voet te vallen en Hem om genade te smeeken en van genade te leven, om ook met genade te sterven!

Daarom dus die geschiedenis met Raehab. Opdat zij, opdat Ruth, opdat Zacheus, opdat de Samaritaansche vrouw ons zullen toeroepen: „leer uw vertrouwen stellen alleen in Gods vrije genade, waar Hij niet wil dat vleesch zal roemen voor Hem, maar er Zijn eere in stelt om goddeloozen te rechtvaardigen om niet en zondaren zaüg te maken om Chrisüis' wil.

Ja, het wonder der verlossende liefde, en de kracht der genade en de beteekenis der wedergeboorte doet zich alleen kennen bij die zielen, die gansch verloren in zichzelf, tot den Heere hebben leeren roepen uit de diepte van ellende, ervarende dat er bij den Heere vergeving is, altqd geweest.

Van Raehab wordt ons verder meegedeeld, dat zij woonde te midden van ongehoorzamen. En die ongehoorzame zijn allen omgekomen, maar zij is door het geloof behouden. Dat zegt ons iets aangaande de gesteldheid van de inwoners van Kanaan in 't algemeen en van de inwoners van Jerieho in 't bizonder.

Want immers wordt ons hier aangeduid, dat de inwoners van Kanaan leefden in een toestand van ongehoorzaamheid. weten we, dat de levenswijs van de heidensche volkeren niet zoo voorbeeldig was.

Wanneer de Heere Zijn volk Israël bekend maakt naar welk land Hij ze brengen zal en welke menschen daar wonen, dan wordt ons altijd een donker schilderij opgehangen! De ruwheid en de zedeloosheid, de ongebondenheid en ongerechtigheid was vreeselijk te noemen. En zq waren óok van Gods geslacht. Ze vonden óok hun oorsprong in Adam en waren voortgekomen uit Noach's famUie.

Naar Gods beeld waren ze geschapen en de dienst van den éénen, waren God, was hun oorspronkelijk niet onbe­ kend. Maar ze hadden eigen wegen verkozen, liever dan in Gods wegen te gaan. Ze hadden zichzelf goden gemaakt, liever dan hun Schepper te eeren. En in een dienst van gruwelijke ongebondenheid en zedeloosheid schepten ze behagen, zonder meer te vragen naar Gods wil. Zoo waren ze afgezakt en de Heere had Zijn hand teruggetrokken. Hij had Abraham afgezonderd. Hij had Mozes Zijn wegen nader bekend gemaakt. En zoo wandelden de heidenen in hunne eigene wegen, tot smaadheid van Hem, die hen gemaakt had en tot schande en ellende van hen zelf en hunne kinderen

Ook de Heidenen zijn menschen/ En daar kwam nu nog bij, dat de Kanè^anieten omstandig gehoord hadden van 't geen er met het volk van Israel geschied was in Egypte en bij de Roode Zee; later in den strgd met Amalek; toen met Sihon en Og, de twee koningen der Amorieten; toen bij den Jordaan.

De wonderen van Jehova, den God van Israël, waren wijd en zijd bekend geworden en ook de inwoners van Jerieho wisten daarvan te spreken.

Zóó komt hun verzet tegen Israel nog in een bizonder licht te staan.

Heel hun levon was verkankerd door» de zonde; heel hun samenleving was bedorven door allerlei gruwel en ongerechtigheid. En nu komt de Heere, Die ook hèn gemaakt had, om hun bekend te maken wat Hij met Zqn volk Israel zal gaan doen. Waarbij de opzettelijke daad van de Kanaanieten en van de inwoners van Jerieho wordt, om God, den Heere, tegen te staan tot het uiterste toe en met de scherpte des zwaards zich te keeren tot het volk Gods, dat Hij Zich verkoren had om in Kanaan te wonen. Geen eerbied en vrees voor God alzoo. Geen bukken en buigen voor den Heere. Zich brutaal verzettend tegen Jehova, die Zich in Zijne wonderen kwam openbaren. Die de andere koningen reeds had neergeworpen vanwege hun verzet tegen Israel.

En met de ontzettende geschiedenis van Farao, van Balak, van Sihon en Og voor ^ oogen, besluiten de inwoners van Jerieho • om de poorten te sluiten bij het gerucht van Israel's komst en zich tegen dat volk te verzetten met inspanning van alle krachten.

Dat is hun bizondere ongehoorzaamheid in deze, gevoegd bij hun zedeloos en slecht leven.

Lees nog eens even wat Mozes b.v. tot het volk zegt in Deut. 18. Daar staat: „ Wanneer gij komt in het land dat de HEERE uw God u geven zal, zoo zult gij niet leeren te doen naar de gruwelen dier volken. Onder u zal niet gevonden worden die zijnen zoon of zijne dochter door het vuur doet gaan, die met waarzeggerijen omgaat, een guichelaar of die op u vogelgeschrei acht geeft, of toovenaar, of een bezweerder die met bezwering omgaat, of die een waarzeggenden geest vraagt of een duivelskunstenaar, of die de dooden vraagt; want al wie zulks doet is den HEERE een gruwel en om dezer gruwelen wil verdrijft hen de HEERE uw God voor uw aangezicht uit de bezitting" (vers 9—12).

In de wegen des duivels waren ze dus goed thuis. Naarstig onderzochten ze de paden der duisternis en der duivelskunstenarijen. De wonderen der hel waren hun bekend en ze aanbaden deze. Daarbij waren ze verontreinigd met allerlei onreinheid. Maar des Heeren wegen kenden ze niet meer. Ze waren van geslacht tot

geslacht hoe langs hoe meer vervreemd van hun Schepper en Wetgever. Hun God, die in den hemel woont, hadden ze niet in erkentenis gehouden en waar ook hun de wet Gods was ingeschreven in hunne harten, daar deden ze de werken Gods niet en verkochten zich aan den Moloch, aan Baal en Astarte.

Dat wist de Heere. Hq ziet en weet alle dingen. En Hij rekent deze dingen toe. Ook de heidenen zullen met hun godsbewustzijn en met hun acht geven op allerlei, rekenschap moeten afleggen, wanneer hun gevraagd zal worden waarom zij den Heere niet in erkentenis hebben gehouden? Waarbij dan zal geschieden, wat geschied is met de Kanaanieten: de Heere zal hen verstooten en ze zullen ellendig omkomen.

Vandaar dat het Zendingsbevel: „Predikt het Evangelie allen creaturen!" zoo hoogst ernstig is.

De heidenen zqn óok menschen; ze zijn óok van Gods geslacht; ze hebben óok Gods-bewustzijn; ze hebben óok godsdienst; ze zoeken en tasten — en gaan in wegen van afgoderij en onreinigheid verloren. Ddarom moet hun het Evangelie gebracht worden en „is er een handvol koren in het land op de hoogte der bergen, de vrucht daarvan zal ruischen als de Libanon."

Nu geven we nog weer even acht op Rachab.

En dan staat van haar „dat zg de verspieders met vrede heeft ontvangen". Dat bewijst, dat zij heel anders gesteld was dan de inwoners van Jericho. Dat zij van een heel andere houding was, tegenover den God van Israel, tegenover Zijne groote daden, tegenover Zijn volk, dat aan de grenzen van Kanaan was genaderd.

We bemerken dat ten duidelijkste als we Jozua 2 opslaan. Want immers, als de verspieders, door Jozua uitgezonden om het land te bezien, in Jericho komen en daar in het huis van Rachab zijn binnengegaan, dan helpt zij deze mannen, verbergt hen, verdedigt hen met haar redeneeren, redt hen temidden van het doodsgevaar; en dat doet zij dan niet als een die haar vaderland en vaderstad verraadt; maar dat doet zij, ziende op den God van Israel, waarbij zij wel wenschte dat heel haar volk en al de inwoners der stad zoo mochten doen. Haar aardsche koning en haar hemelsche Koning komen naast elkaar te staan. Haar vaderstad en de stad des Heeren. En zij weet het, dathet ijdel is en gruwelijk kwaad om zich tegen Jehovah te verzetten, waarom zij gewillig voor Hem buigt en tot de verspieders zegt: „Uw God is mijn God en uw volk is mijn volk".

Hoort haar maar verhalen van de groote werken Gods!

Of lezen we niet (Jozua 2:9—13) „en zij sprak tot die mannen: k weet dat de HEERE u dit land gegeven heeft en dat ulieder verschrikking op ons gevallen is en dat alle de inwoners dezes lands voor ulieder aangezicht gesmolten zijn. Want wij hebben gehoord dat de HEERE de wateren der Schelfzee uitgedroogd heeft voor ulieder aangezicht, toen gij uit Egypte gingt; en wat gijlieden den twee koningen der Amorieten, Sihon en Og, gedaan hebt, die aan gene zijde van den Jordaan waren, welke gijlieden verbannen hebt. En als wij het hoorden, zoo versmolt ons hart en er bestaat geen moed meer in iemand vanwege ulieder tegenwoordigheid; want de HEERE ulieder God is een God boven in den hemel en beneden op de aarde enz. enz."

Wat heldere taal bij een heidin, die de woorden Gods aanvankelijk gehoord had en deze nu mocht aannemen en gelooven, vast vertrouwende op Zijne beloften aan Zijn volk gedaan.

Neen, zij is geen verraadster van haar volk en van haar koning en van haar stad. Zij doet het niet om iets des menschen. Zij doet het niet uit haat tot haar medeburgers; niet uit wraak of met berekening. Alle jacht naar geld en eer en voordeel is verre van haar. De Heere des hemels en der aarde, Die Zich in Zijne wondere daden èn aan haar volk èn aan haar had bekend gemaakt, zoodat ze allen er van wisten, waarbij aller harte als gesmolten was van schrik — de Heere mag nu voor het oog barer ziele staan in Zijn grootheid en Hij mag begeerlijk zijn in den weg Zijner beloften voor Zijn volk; en terwijl de inwoners van Jericho zich verharden en in hun ongehoorzaamheid voortgaan, mag hé, ar harte zich aan den Heere overgeven en zij mag het aan de verspieders bekend maken, dat haar zielsbegeeren is, om in Sion gerekend te worden en Israels God tot haar deel te mogen krijgen voor tijd en eeuwigheid.

Diarom ontvangt zij de verspieders met vrede. Waarbij de verklaring ligt in haar geloof, door welk geloof zij nu ook niet met de ongehoorzamen is omgekomen.

En zoo komen we op 't laatste en 't voornaamste. Rachab is niet omgekomen; en de oorzaak daarvan is: het geloof. Natuurlijk beteekent dit niet, dat haar geloof de •verdienende oorzaak is van haar behouden worden. Dat mag de Remonstrant leeren, maar Gods Woord zegt het ons wel ènders, en onze Catechismus weet het ons b.v. in Zondag 23 óok wel anders uiteen te zetten.

Het geloof is een gave Gods; en het heeft in zichzelf niets, dat den mensch Gode aangenaam kan maken. Hier is Gods hand werkzaam. Hier is Qods werk bezig zich te vertoonen en zich te ontplooien. De Heere kwam het harte van Rachab opmerkzaam en vatbaar en ontvankelijk maken. En terwijl anderen zich welbewust en tegen beter weten in gingen verzetten tegen Jehovah, met diepen haat tegen Israel — mag Rachab verteederd en vernederd worden voor Gods aangezicht en vóór de verspieders komen leeft de begeerte in haar harte, om met Gods volk te mogen gerekend worden.

Dat is een heerlijke zaak! Want hoe is 't nu met Rachab gegaan ? We weten dit met veei nauwkeurigheid, door de uitvoerige mededeelingen, die de H. Geest in deze doet in de Schriften. En het Oude — en het Nieuwe Testament zegt ons: dat zij behouden is, wonderlijk uitgered, en daarna ingelijfd in Sion, bekleed met eere, nadat zij genade had ontvangen.

„Genade en eere" dat wil de Heere den Zijnen geven. Hij wil Zich ontfermen over degenen die Hem vreezen; en terwijl Zijne vijanden, die zich ten einde toe tegen Hem verzetten, zullen verslagen worden en zullen worden uitgeroeid, zullen degenen die Hem needrig te voet vallen, ervaren, dat de Psalmist naar waarheid zong: „Hij is nabij de ziel, die tot Hem zucht; Hij troost het hart, dat schreiend tot Hem vlucht."

Wonderlqk is Rachab gezegend. Terwijl de Koning haar had kunnen dooden, dewijl zij de verspieders in huis had gehad; terwijl de muren op haar en haar huis hadden kunnen vallen, toen de Heere opstond tot den strijd om Zijn hateren wijd en zijd verstrooid te doen vluchten; terwijl zij gemakkelijk door de soldaten die de stad binnenstormden onder den voet had kunnen geloopen worden of in een oogenblik met het zwaard had kunnen worden getrofifen - wilde de Heere haar als een veilige muur zijn, om haar te bewaren en te bewaken als de appel van Zijn oog. En als zynde een uitverkoren vat wilde de Heere haar tot een vat der eere stellen in het midden Zijns tempels; zij werd binnengeleid onder de statiedochteren des Konings.

O! wat is het geloof een kostelijk goed. Om in het werk Gods te mogen ingaan en daar vrede te vinden, dé, t is zeer verre 't bestel

En wat is óns nu niet veel méér ge openbaard dan aan Rachab en haar huis?

De Heere des hemels en der aarde heeft Zichzelf nu geopenbaard in Zijn Woord, waarin ons de weg der zaligheid klaar is voorgesteld. Hij heeft Zichzelf geopenbaard in Zijnen lieven^Zoon Jezus Christus, den volkomen en zeer gewilligen Borg en Losser voor een arm zondaarsvolk. Als wij nu maar zondaar mochten worden, om ons zelf arm, ellendig, naakt en blind te leeren kennen en onze toevlucht eenig en alleen te leeren nemen tot Jezus Christus en Zijn kruisverdiensten

In ddt werk zal ons vertrouwen moeten komen. En door Zijne gerechtigheid zullen onze zonden moeten worden verzoend, onze wonden moeten worden geheeld en onze ziele worden getroost.

En als ddn dit aardsche huis afgebroken wordt en deze wereld zal vergaan, dan zal de ziele, die in Christus' zoenverdiensten vrede mag kennen, in de eeuwige heerlijkheid worden overgezet. En al Gods kinderen zullen in sierlijk statiekleed worden geleid aan het hemelsch bruiloftsmaal, om daar aan te zitten met Abraham, Izaak en Jacob — óok met Rachab — om saam te roemen in het Kruis van Golgotha.

Waarlijk we hebben een God die wonderen doet.

Ook dit wonder: oor een doorn zal een denneboom opgaan, voor eene distel zal een mirteboom opgaan; — en het zal den HEERE wezen tot eenen naam, tot een eeuwig teeken dat niet uitgeroeid zal worden. (Jes. 55 : 13).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 november 1916

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 november 1916

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's