Uit de Pers
Kerk en cultuur
De gedachtenwisseling over de plaats van de kerk in de moderne cultuur blijft zich in de kerkelijke pers nog steeds voortzetten. Wie eenmaal door dit thema is geboeid geraakt, blijft er kennelijk over nadenken. Dr. W.J. op 't Hof reageert in de laatste aflevering van Kontekstueel (6e jaargang, nr. 4, maart 1992) op het 'Open Boek'. Dit 'Open Boek' (uitg. Boekencentrum, Zoetermeer) wil een vervolgpublikatie zijn waarin de voornaamste elementen van de 'Open Brief' (Pinksteren 1990) een nadere toelichting en uitwerking ontvangen. Dr. Op 't Hof reageert heel uitvoerig en fundamenteel op de problematiek die Brief en Boek willen onderstrepen. Hij doet het bovendien op een sympathieke toon en duidelijk betrokken op de zaak waarom het gaat. De eindconclusie van collega Op 't Hof is dat brief- en boekschrijvers het huidig tijdsgewricht te serieus nemen en daardoor te veel hebben afgezien van de levende Christus. Hij ziet hen op één lijn staan met Petrus die, toen hij al te veel door de golven van de zee beangst raakte, wankelde en vergat op Jezus te zien. Jezus zou daarom vandaag weleens gezegd kunnen hebben, ook tegen genoemde schrijvers, wat Hij tegen Petrus zei: 'Gij kleingelovigen, waarom hebt gij gewankeld?' (Mt. 14 : 31).
We lichten uit het artikel van dr. Op 't Hof die fragmenten waar hij ingaat op de positie en de houding van de kerk in en tegenover de cultuur. Als briefen boek aandacht vragen voor de cultuuromslag die zich de laatste jaren heeft voltrokken om daar als kerk in prediking en gemeente-zijn rekening mee te houden, dan reageert dr. Op 't Hof o.a. als volgt:
Mijn hoofdbezwaar dat ik in de vorige paragraaf naar voren heb gebracht, geldt ook hier. Het begrip cultuur ontbeert iedere bijbelse doorlichting. Als aan de cultuur echter zo'n bepalende betekenis wordt toegekend als hier gedaan wordt, is het gereformeerd gezien een eerste vereiste om de lezer duidelijk te maken dat dit gewicht bijbels verantwoord is.
Naar mijn stellige mening is dit laatste niet het geval. In de Heilige Schrift wordt de cultuur steeds als iets bedreigends getekend. In het Oude Testament vormt de cultuur de lokroep van de afgoderij. De roeping van het volk des Heeren is daar om apart te leven. In het Nieuwe Testament is geen andere kijk op de cultuur als onderdeel van de wereld. De duivel wordt de overste dezer wereld genoemd. Als hij bij de verzoeking in de woestijn volgens Lukas 4 tot Christus zegt: 'Ik zal U al deze macht en de heerlijkheid derzelver koninkrijken geven; want zij is mij overgegeven, en ik geef ze wien ik ook wil', ontkent de Zone Gods dit niet. In dit verband is de wijze waarop Christus Zijn kerk de wereld inzendt kenmerkend: 'Zie Ik zend u als schapen in het midden der wolven'.
Krachtens haar goddelijke oorsprong en roeping is de kerk net zo anders dan de wereld als God verschilt van de duivel. Voor haar houding ten aanzien van de cultuur als onderdeel van de wereld houdt dit in dat zij zich onbesmet heeft te bewaren. ledere vorm van infectering moet tegengegaan worden.
De kerk moet haar oren niet laten hangen naar de cultuur als het gaat om zaken die niet met het evangelie in overeenstemming zijn, aldus collega Op 't Hof. Want dan verloochent de kerk haar roeping en haar God. Heeft de kerk dan geen boodschap aan de wereld van vandaag?
Heeft de kerk de roeping om zich onbesmet te bewaren, tegelijkertijd heeft zij de dure plicht om zich wervend tot de wereld en tot de cultuur te richten. Dat dit binnen de gereformeerde richting binnen de Hervormde Kerk te weinig ingezien en nog minder in praktijk gebracht is, hebben wij volmondig toe te stemmen en te belijden. Wij zijn geneigd om de schapen bij de wolven weg te houden, maar Christus stuurt ze er juist naar toe. Maar dan wel als schapen. Dit betekent dat de kerk alleen dan heilzaam voor de wereld is als zij zichzelf is en blijft, principieel anders dan de wereld. De werfkracht van het evangelie en van de kerk wordt werkelijkheid in de confrontatie. Op geen andere wijze. In dit opzicht is de vergelijking die Christus in de bergrede maakt, veelzeggend: 'Gij zijt het zout der aarde; indien nu het zout smakeloos wordt, waarmede zal het gezouten worden?'
De grote kloof tussen de visie van de brief- en boekschrijvers en die van mij gaapt op het punt van de relatie tussen kerk en cultuur. De uitdaging voor de kerk bestaat er niet in dat zij zichzelf openstelt voor het moderne levensgevoel, maar dat zij, terwijl zij zichzelf blijft, zich richt tot alle anderen. Wil de kerk echt een woord voor de wereld hebben, dan zal zij wezenlijk anders moeten zijn. Indien dit niet zo is, glimlacht de wereld om haar, meer niet.
Cultuuromslag? Of toch niet?
Maar zijn er dan geen fundamentele veranderingen gepaard met een diepingrijpende crisis in de kerk te constateren? Kunnen we nu wel of niet van een cultuuromslag spreken? Collega Op 't Hof vindt er dit van.
Open Boek wekt sterk de indruk dat de geestelijke crisis waarin de kerk zich vandaag de dag bevindt, ongeëvenaard is, niet slechts in afmetingen, maar ook naar inhoud. De belevingswereld van de moderne mens is radicaal en totaal anders dan die van zijn voorgeslacht. In deze zin wordt er volgens een auteur tegenwoordig een ander ras geboren (p. 56). Deze moderne mens kan door de gereformeerde Woordverkondiging en zede niet meer bereikt worden. De cultuurkloof is hiervoor te diep en te breed. Het is daarom geen wonder dat de kerkverlating ook onder rechts schrikbarende vormen aanneemt.
Voor mij heeft deze beschouwing slechts betrekkelijke waarde. In de eerste en belangrijkste plaats leert de Bijbel mij dat het keerpunt in Genesis 3 heeft plaatsgevonden. Dit is zo'n allesbepalende gebeurtenis geweest dat alles daarna — uiteraard afgezien van Golgotha! — slechts relatieve betekenis heeft. Er is niemand die God zoekt en die God wil. In het postchristelijk Nederland van 1992 niet, maar evenmin in de 'gereformeerde' Nederlanden van de Gouden Eeuw. Principieel en theologisch is er geen verschil.
Zelfs voor het overige weet ik niet of we met het oog op de huidige situatie van een keerpunt kunnen spreken. Het heden is meer het gevolg van een proces dat al eeuwen aan de gang is. De resultaten van het mentaliteitshistorisch onderzoek wijzen uit dat lang niet iedere zeventiende-eeuwer — misschien betrof dit zelfs wel de meesten! — zo religieus was als wij denken. (...)
De in de zeventiende eeuw ingezette mechanisering van het wereldbeeld liep in de achttiende eeuw uit op de ontgoddelijking daarvan. Deze visie en de hiermee gepaard gaande levenshouding moesten eerst vanuit een minderheidspositie slag leveren met een 'gekerstende' samenleving. De beslissende wending heeft zich na de Tweede Wereldoorlog voltrokken. Toen is het Christendom op alle fronten in Nederland een minderheid geworden. Na zo'n keerpunt gaat de afbraak veel sneller dan daarvoor. In het heden worden de laatste resten van Christendom in de maatschappij opgeruimd. In deze zin worden wij nu geconfronteerd met de uiterste consequenties van processen die al eeuwenlang spelen. Niet minder, maar ook niet meer dan dat.
Is de huidige actieve kerkverlating wel zo groot en zo rampzalig als de schrijvers voorgeven? Ik heb hier mijn twijfels over. Niet omdat ik de zaak bagatelliseer, want die is reëel en ernstig genoeg. Maar omdat het wel eens zou kunnen zijn dit statistisch onderzoek naar absolute aantallen, voor zover dit mogelijk is, aantoont dat de afgelopen decennia geen gunstiger beeld vertonen dan het heden.
Ik ken de redenering die collega Op 't Hof hier volgt. Toch acht ik het een ernstige onderschatting van de problemen waar we in deze tijd als kerk voor staan. Hij vindt de weg die door brief- en boekschrijvers gewezen wordt (meer openheid naar de kant van de cultuur) een veel te oppervlakkig antwoord. De analyse moet dieper en de remedie is pijnlijker. We citeren hem nog een keer als hij ingaat op wat voor hem de kern van het probleem is.
Wat wij nodig hebben en houden in onze tijd, is echt en levend geloof. Geloof dat uitstraalt en dat aantrekt. Geloof dat niet veel zwaarwichtige woorden nodig heeft en dat ook geen bombarie behoeft te maken. Geloof dat het totale levensgedrag doortrekt en bepaalt. Een leven dat de verborgen omgang met de Heere kent en dat kinderlijk afhankelijk van Hem is. Een leven waarin de daden de woorden dekken. De nood van elke tijd, maar zeker van onze tijd is dat dit geloof en dit leven des geloofs niet voor het opscheppen liggen. God opene ons aller ogen hiervoor. Dan zullen wij gaan zien dat de nood niet een kwestie is van voornamelijk traditionele gemeenten, maar dat die overal gevonden wordt. De onheilige tegenstelling tussen rechts en links, behoudend en vooruitstrevend, reformatorisch en evangelisch wordt dan doorbroken. Dan komen wij allen, een ieder op de plaats waar de Heere ons in de kerk gesteld heeft, in de schuld.
Is de echtheid de oplossing voor alles? Beslist niet. De gruwelijke realiteit van het ongeloof blijft bestaan. Ook kinderen van godzalige ouders keren de kerk en God de rug toe. Maar wel is echtheid de eerste en allervoornaamste voorwaarde voor een verantwoorde opvoeding van onze kinderen en voor de geboden benadering van de moderne mens.
Bij een echt geloofsleven ademt men niet in de cultuur, maar mag men leven van de beademing des Geestes. Deze beademing doet leven in, met en van het Woord. Ik weiger dan af te zien van het bijbelse spreken over onweer als over de stem van God. Dit is voor mij de diepste realiteit van de hele werkelijkheid. Ik mag deze zien en beleven vanuit en tot op God. Vanzelfsprekend moet ik dat duidelijk maken. En hier ligt de wezenlijke problematiek. Want als ik mijn kinderen en postchristelijke mensen probeer aan te geven wat ik bedoel dat de stem van God in het onweer klinkt en dat het zonnetje van Gods goedheid getuigt, zal datgene wat ik zeg echt werkelijke beleving voor mij moeten zijn. Omdat deze in veel gevallen ontbreekt, deinst men dan voor de uitleg terug en laat men deze na. Dit is het probleem in de traditionele sfeer: men voelt zelf dat het niet echt is en men laat het erbij zitten. In de andere sfeer denkt men dat het echt is en kan men goed voor de dag komen. Toch komt dat ook vaak niet over omdat anderen iets voelen dat hen niet aantrekt. De nood van 1992 is niet de sterkte van de cultuur, maar de zwakte van de kerk.
Ik kan, zeker met de slotregels, van harte instemmen. Je kunt daarbij wel de vraag stellen of de zwakte van de kerk niet juist veroorzaakt is door de sterkte van de cultuur. Is er wel zo'n duidelijke streep te zetten tussen de kerk en de cultuur. Wel op papier, maar in de praktijk en in de constateerbare realiteit? De invloed van de moderne cultuur sijpelt onder drempels en door kieren ons levenshuis binnen. Alom valt ook onder ons waar te nemen dat de reikwijdte van het christelijk geloof zich beperkt tot het privébestaan.
Bovendien dreigt er ook steeds een misverstand in het spel te komen. Wat bedoelen we met 'cultuur'? Collega Op 't Hof bedoelt ermee, als ik hem goed versta, wat we in ons kerkelijk spraakgebruik vaak met 'de wereld' bedoelen. Voor een deel heeft hij daarin gelijk. Maar daarmee is niet alles gezegd. 'Cultuur', dat zijn we ook zelf. Het voert te ver om dit nader uit te werken. Maar het is wel goed ons spraakgebruik zuiver te houden om misverstaan te voorkomen. Grondverschil in de positie die collega Op 't Hof inneemt en brief- en boekschrijvers benadrukken ligt, dunkt me, in de verschillende visie op de kerk en haar plaats in deze wereld. Hij geeft dit zelf aan in de veelzeggende regel: In deze bedeling wederbaart de Heilige Geest wel mensen, maar geen structuren. Beperk je de roeping van de kerk zo niet tot het zieleheil van de mens alleen? Is het niet juister te zeggen: de Heilige Geest wederbaart éérst mensen, maar daarna via hen ook structuren? Ook hier kunnen we niet verder op doorgaan vanwege de te beperkte ruimte die me in deze rubriek is toegemeten.
Evangelie en Cultuur
In het bad Dienen, jaargang 16, nr. 1, april 1992, driemaandelijks nieuwsblad van de Stichting Interserve-Nederland, voorheen BMZG, schrijft dr. J.J. Visser onder het opschrift 'Evangelie en cultuur in de Nederlandse samenleving'. Hij typeert onze westerse cultuur met de volgende vier processen: secularisering, rationalisering, individualisering en pluralisering en geeft er vervolgens een nadere toelichting bij wat met deze termen concreet wordt bedoeld. Wat ik in dit verband wil citeren, is wat hij als intermezzo opmerkt over de invloed van de cultuur op ons en over de beoordeling van onze cultuur.
Deze processen spelen zich niet alleen af in de wereld, buiten de kerken en buiten het christendom. Dat kan ook niet. Cultuur is de lucht, die wij inademen. Cultuur is het water voor de vis. Wij allen worden in meerdere of mindere mate door de cultuur gevormd. De vier genoemde trends laten ook binnen de christelijke kerken hun invloed gelden. De secularisering stopt niet bij de kerkmuur. Lesslie Newbigin signaleert dat de reikwijdte van het christelijk geloof beperkt wordt tot het privé-leven. Het christelijk geloof functioneert dan als een waarde, die ieder voor zich mag hebben. Echter in het leven van alle dag gelden de feiten van de economie, de politiek of de wetenschap. Hij spreekt dan ook over de 'domestication of the faith' (= het tam maken van het geloof).
Wij staan ook niet buiten de processen van rationalisering. Ook binnen de kerken wordt steeds meer de vraag gesteld, 'Wat hebben wij eraan?' De effectiviteit wordt gemeten en de zaken dienen efficiënt te verlopen. De individualisering en pluralisering zijn aan te wijzen in de polarisaties, die in de gemeenten optreden en het ontstaan van steeds meer kerkelijke groepjes. Laten wij maar eens nagaan bij onszelf en in onze eigen omgeving of wij deze processen herkennen.
Dr. Visser geeft aan dat er ook tal van positieve elementen aan te geven zijn in onze cultuur. Het is niet alleen maar droefenis en treurigheid. Er zijn ook lichte plekken. Pluraliteit, individualiteit en rationaliteit zijn op zichzelf niet te veroordelen. We hoeven niet louter negatief te oordelen over de tijd waarin we leven.
In de vragen van Evangelie en Cultuur liggen de problemen niet alleen bij de cultuur, maar ook bij onszelf, ons verstaan van de Schrift, ons vorm geven aan het christelijk leven en aan de cultuur. Christenen zullen immers op een andere manier vorm geven aan de cultuur dan niet-christenen. Zij zijn geroepen om getuige te zijn van de werkelijkheid van God en Christus en alles wat Hij geboden heeft. Zij zijn gezonden, zoals de Vader Christus gezonden heeft. Zij leven in deze wereld, maar zijn ook burgers van het Koninkrijk der hemelen. Zij kunnen het geloof niet overdragen. Zending is naar een woord van Niles, dat de ene bedelaar tegen de andere bedelaar zegt, waar brood te krijgen is. Hij heeft dat brood niet zelf, maar weet wel, dat het brood leven is en waar, of liever bij Wie het te verkrijgen is. De missionaire benadering is niet die van het isolement, waarin sommigen hun kracht zoeken en niet die van de aanpassing aan de cultuur, waar anderen een weg zoeken, maar het winnen van mensen voor Christus. Vanuit dat licht mogen en moeten wij de cultuur doorlichten, in zijn geheel en in het gestalte aannemen in de levens van individuele mensen. Het blijft niet alleen bij doorlichting in de zin van ontmaskering, maar ook een aanwijzen van een andere, een uitnemender weg. Dat vraagt om bekering, om een verandering van hart en leven, een zoeken naar de wil van God (Rom. 12 : 2).
In hetzelfde nummer van het al geciteerde 'Dienen' staat ook een gesprek te lezen met dr. J. van Oort over de communicatie van het Evangelie. Hoe overbrug je de culturele kloof tussen jou als christen en een ongelovige? Dr. Van Oort wijst op een geschrift van Augustinus over 'het onderwijzen van nieuwelingen'. Augustinus' advies komt hierop neer: spreek de mensen aan in hun situatie.
Dus als iemand bij Augustinus komt, zegt deze niet: 'Ik zal u even gaan bepreken'. Nee, hij begint als het ware met: 'Ga zitten, hoe gaat het ermee, waarom komt u hier?'. Dus hij gaat uit van de belangstelling van de hoorder, probeert zijn situatie te doorgronden en komt pas dàn met de boodschap aan boord. Pas als je helemaal bij de mensen in hun eigen situatie aangeland bent, zegt Augustinus, kun je iets vertellen over de Bijbel.'
Uit dit voorbeeld blijkt dat men ook in de Vroege Kerk bewust bezig was met na te denken over de situatie, waarin het evangelie moest 'landen'. Dat was al in de oudste christelijke gemeente, dus een paar eeuwen vóór Augustinus, het geval, vertelt dr. Van Oort. Men trok zich niet terug in een uithoekje. En het was ook niet zo dat men maar lukraak op een zeepkistje ging staan preken, zo van: take-it-or-leave-it. 'Nee, het wonderlijke en verrassende is, dat de christelijke gemeente deze weg vanuit bewuste roeping juist niet is gegaan. De oudste christelijke gemeente is bewust ingegaan in de wereld van alledag', aldus de Zeister historicus.
Ook toen was de gemeente een marginaal verschijnsel in de samenleving, zoals dat ook nu weer het geval is. Opmerkelijk is dat de christenen in de Oude Kerk heel sterk hun vreemdelingschap hebben ervaren. Wij zullen daar ook vandaag meer het accent op moeten leggen, aldus dr. Van Oort. Wat wil dat dan zeggen?
Is dat niet tegenstrijdig met wat we net zagen, namelijk dat de oudste christelijke gemeente juist bewust inging op de wereld van alledag? Van Oort maakt duidelijk, waarom dat niet het geval is. 'De gemeente was inderdaad anders en werd door haar omgeving als vreemd ervaren. Maar dat was niet omdat men zich expres heel apart ging gedragen en als min of meer merkwaardige vogels door het leven ging. Juist zo'n houding kom je in de oud-christelijke geschriften niet tegen! De gemeente was anders, omdat ze leefde uit de hoop, de blijdschap en de vreugde van het nieuwe rijk, dat gekomen was en komen zou. Natuurlijk betekende dat, dat ze van bepaalde dingen in de heidense cultuur bewust afstand namen en daardoor opvielen. Maar steeds werd ook benadrukt, dat men wel niet van, maar daarom nog wel in de wereld was.'
De bijbelse vreemdelingschap is niet negatief geladen. Dr. Van Oort legt dat uit aan de hand van het Griekse woord voor 'bijwoners': paroikoi. Daar komt ons woord 'parochie' vandaan. De gemeente woont bij deze wereld. Ze zit niet op een eiland dus. Ze is een zoutend zout in haar eigen omgeving.
Christenen voelden zich enerzijds gedwongen om bepaalde dingen in de hun omringende cultuur radicaal af te wijzen. Van Oort noemt bijvoorbeeld de keizerverering en de decadente huwelijksmoraal. Christenen vielen daardoor op! Maar dat betekende niet, dat ze zich in het algemeen afzijdig hielden van de cultuur. Integendeel, het is juist opvallend, hoezeer het christelijk geloof bij de verkondiging ingegaan is in de cultuur. Het is niet voor niets, dat er in feite drie vormen van christendom ontstonden. Dr. Van Oort onderscheidt het Aramese, het Griekse en het Romeins-latijnse christendom. Het christendom paste zich als het ware aan bij de cultuur van de omgeving. 'Daarmee wil ik maar zeggen', zo vult Van Oort aan, 'dat het christendom niet haaks op een cultuur hoeft te staan.'
'Het Evangelie werd verkondigd in een bepaalde cultuur en men probeerde in de boodschap zover mogelijk bij die cultuur aan te sluiten. Dat merk je al bij Paulus. Die wilde bewust de joden een jood zijn en de Grieken een Griek. Dus als hij in Athene staat, zie je dat hij anders spreekt dan in een joodse gemeenschap. Hij weet dan tonen aan te slaan, die zijn gecultiveerde tijdgenoten begrepen. Zonder daarbij het wezen van de boodsdchap te verloochenen!'
Het wezen van de boodschap blijft inderdaad gelijk voor alle tijden en mensen. Maar de manier waarop, de weg waarlangs we deze boodschap overbrengen, dient te getuigen van invoelingsvermogen in en kennis van de mens die leeft in deze tijd. Dat is niet alleen maar een kwestie van taalgebruik.
En toch.. hoe bereik je nu de buurvrouw, wier cultuur bepaald wordt door 'Goede Tijden Slechte Tijden'? Mede door wat hij van de Vroege Kerk gelezen heeft, gelooft Van Oort niet meer zo in de preken vanaf het zeepkistje. Niet dat die verkeerd zijn, want er kan best een impuls van uitgaan. Maar het moet toch vooral iets anders zijn, zegt hij nu: 'Het is me heel erg opgevallen, (voordat ik de Vroege-kerkgeschiedenis bestudeerde, had ik daar nooit zo over nagedacht) dat het in belangrijke mate de daad was en niet het woord. Je moet allereerst hier de nadruk op leggen, dat het christendom destijds niet vanuit één of andere zendingsstrategie is verspreid. Nee, het is spontaan gegaan. Door gewone mensen werd het aan anderen doorgegeven, of eigenlijk moetje zeggen: voorgelééfd.' 'Je moet de Vroege Kerk niet idealiseren, maar in het algemeen was er toch een enthousiasme om het nieuw-verworven heil door te geven. Zó alleen kun je verklaren, dat het christendom zich in korte tijd vanuit Jeruzalem in de hele Romeinse wereld verspreid had. Dat is razendsnel gegaan! Het enthousiasme overbrugde eigenlijk de culturele kloof, wat de gewone man betreft. Hij stapte gewoon naar de buurman toe. Of de buurman stelde vragen: Waarom doe je dit of waarom doe je dat niet? Juist door hun vreemdelingschap, door hun afwijzen van bepaalde dingen, vielen christenen op. Door het Anders-zijn, het daadwerkelijk christen-zijn, was men een licht in de eigen omgeving.'
De heer Van Oort wijst erop, dat er vrijwel geen geschrift uit de tweede of derde eeuw is, waarin het belang van een goede levenswandel niet beklemtoond wordt. Dat was overigens in navolging van Petrus, gaat hij verder, want ook die sprak in zijn eerste brief nadrukkelijk over 'de goede wandel in Christus' (2 : 11vv en 3 : 13vv). Woorden en daden moeten overeenstemmen, schreef Clemens later: 'Wanneer de heidenen uit onze mond horen, hoe schoon en gewichtig de woorden van God zijn, dan bewonderen zij die. Maar als ze daarna merken, dat onze werken niet overeenstemmen met de woorden, die we spreken, keren ze zich af en zeggen dat het een of andere fabel en bedrog is.'
'Ik denk, dat wij hier voor vandaag, juist nu de gemeente opnieuw een minderheid is, veel van kunnen leren...', zo besluit Van Oort zijn 'lessen' uit de geschiedenis.
Waarin zijn wij nog anders? En zijn wij werkelijk anders? Ligt hier niet inderdaad een groot stuk nood, ook onder ons? Het verhevige ons gebed om een krachtig doorwaaien van de hof van de gemeente met de Heilige Geest. Opdat de gaven van die Geest ons in staat stellen een lichtend licht te zijn onder een krom en verdraaid geslacht.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 mei 1992
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 mei 1992
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's