Zolang er hoop is, is er leven! [2]
Afgezien van het in het vorige artikel gegeven concrete voorbeeld, kunnen we allerlei dilemma's bedenken waarbij Sachtreue en Menschentreue, de trouw aan de mens die op ons pastorale pad wordt geplaatst, en de trouw aan de zaak van het evangelie, op gespannen voet lijken te staan. Ik zou een pleidooi willen voeren voor een mild en ruim pastoraal hart als het gaat om bepaalde voorstellingen waarmee we vanuit ons dogmatisch geweten moeite kunnen hebben. Er zijn uiteraard grenzen. Het meest aangrijpende is het wanneer de pastor meent dat er op ziek- en sterfbed sprake is van een valse vrede en een ongefundeerde rust. We moeten eerlijk met elkaar blijven omgaan, ook en wellicht juist bij het naderen van de dood. We mogen een mens niet naar de mond praten om de lieve vrede, wanneer de kern van de zaak van het evangelie, en daarmee de echte vrede, in geding is, bijvoorbeeld wanneer zowel de zieke als zijn omgeving een plaats in de hemel claimt vanwege alle goede daden die deze mens in zijn leven heeft verricht. Dan gaat het niet maar om dogmatische discussiepunten, maar om de erkenning van het werk van de Zaligmaker als de enige grond van het behoud.
Stelling 3: De betekenis van de meelevende gemeente is voor mensen die lijden of leed dragen onschatbaar groot. Daarom dienen we dit daadwerkelijk meeleven krachtig te stimuleren.
In onze geïndividualiseerde samenleving bestaan nauwelijks meer gemeenschappelijke rouwrituelen. Kort na de begrafenis of crematie gaat iedereen weer zo snel mogelijk over tot de orde van de dag. De weduwe of weduwnaar staat verder alleen met haar of zijn verdriet en er wordt verwacht dat dit verdriet zorgvuldig verborgen wordt gehouden voor de omgeving.
In de christelijke gemeente mag er echter geen sprake zijn van verdringing. Nogmaals: het verdriet is onder christenen niet minder groot dan elders. Onze geliefde doden zijn niet meer onder ons. Diep aangrijpend is het dat hun stem onder ons niet meer gehoord zal worden, dat er gapende lege plaatsen zijn. Ds. Vreugdenhil maakt in zijn afscheidstoespraak dankbaar gewag van de vele blijken van medeleven die hij en zijn gezin vanuit de gemeente, ook van de kinderen van de gemeente, ontvangen hebben. Hij vraagt ook om de voortdurende voorbede van de gemeente en om bemoediging van zijn vrouw en kinderen. Mensen hebben mensen nodig, christenen hebben medechristenen nodig. Uit de praktijk van het pastoraat in de gemeente staan mij verschillende voorbeelden voor ogen van hartelijk en daadwerkelijk meeleven en meebidden van de gemeente met broeders en zusters in haar midden die het moeilijk hadden. Je ziet dan dat het bij het spreken van 'het lichaam van Christus' niet alleen om beeldspraak, maar om beleefde werkelijkheid gaat. Het komt mij voor dat één van de belangrijkste taken van de predikant, samen met de kerkenraad, erin bestaat de pastorale gemeente te activeren en te stimuleren. Dat gebeurt dan in het voetspoor van Paulus die bijvoorbeeld in 1 Thessalonicensen 4 zijn verkondiging over de toekomst van Christus laat uitmonden in het appèl: zo dan vertroost (vermaant) elkander met deze woorden. Roept elkaar erbij, roept elkaar tot de heilzame orde van Christus! Dat is nu gemeente-zijn naar Christus' bedoeling. Niet alleen maar luisteren naar het Woord, maar ook geloven in het Woord. En dan met het Woord op pad, dichtbij in eigen huis en gezin, in eigen gemeente en dan ook in de wereld. Elkaar bij dit grote heil roepen, zoals de ene bedelaar aan de andere bedelaar vertelt waar het brood te krijgen is. Zo bemerken de weduwen en de weduwnaren, de wezen en de alleengaanden dat er een gemeente om hen heen staat. Dat er broeders en zusters zijn die blij zijn met de blijden en die wenen met de wenenden. Wat krijgen de woorden Gods dan rijke kracht waar we ze niet alleen aan elkaar doorgeven, maar met elkaar doorléven. Waar we naar elkaar omzien in vermaning en vertroosting, krijgt de Geest de ruimte om te waaien door de hof van de kerk!
Bekende en beproefde middelen om deze stimulansen te geven, zijn: de concrete voorbede in de erediensten, waarvoor echt de tijd genomen wordt; vermelding in de Kerkbode van de namen van zieken en overledenen; een huisdienst in de familiekring van de overledene of een dienst van Woord en gebed in de kerk. In toenemende mate zien we ook in hervormd-gereformeerde gemeenten het zinvolle gebruik opkomen om de namen van de in het afgelopen jaar overleden broeders en zusters voor te lezen in een kerkdienst op de laatste zondag van het kerkelijk jaar of - maar liturgisch minder juist - op de oudejaarsavond. 'We noemen de namen, in eerbied en verbondenheid, omdat die namen verweven zijn met die ene Naam, die ons gegeven is, door wie en in wie wij behouden worden: Jezus de Christus, de Redder die gekomen is en die staat te komen' (G. W. Marchal, t.a.p.). In andere gemeenten wordt niet voor deze vorm gekozen, maar worden de namen van de overledenen wel in het Kerkblad vermeld. De vormen zullen per gemeente altijd blijven verschillen. Het gaat echter om een fijngevoelige vindingrijkheid om het onderling meeleven binnen de gemeente zoveel mogelijk te stimuleren en handen en voeten te geven.
Stelling 4: In het pastoraat mogen we gemeenteleden begeleiden op de raakvlakken tussen verzet en overgave. Hierbij kan ziekenzalving en genezing op gebed een plaats hebben.
In zijn getuigenis spreekt ds. Vreugdenhil ook over eventuele genezing op het gebed: 'Blijft u voor ons bidden, om alles te kunnen dragen. Misschien denkt u: maar, bid je dan niet om een wonder? Mijn geloof is daar op dit moment te klein voor. Als u er geloof voor hebt, doe het dan gerust.'
Genezing op het gebed - dat gebeurt! Vele gemeentepredikanten kunnen ervan vertellen. Daar staat weer tegenover dat vele keren gebeden, vurige gebeden om genezing niet letterlijk werden verhoord. Of dat tijdelijk genezing en herstel optrad en daarna de ziekte zich weer meldde en leidde tot de dood. Hier doen zich vele vragen voor waar we niet uitkomen. Ik denk aan scherpe protesten indertijd van dr. O. Jager, maar ook van dr. K. J. Kraan tegen 'het pastoraat van de berusting'. Deze auteurs stelden dat veel meer dan in onze reformatorische traditie gebruikelijk is, een gelovige gebedsstrijd zou moeten worden aangegaan met de machten van ziekte en dood. Ik denk dat we ons inderdaad mogen openstellen voor ziekenzalving in de zin zoals bijvoorbeeld dr. M. J. Paul daarover heeft geschreven: zorgvuldig voorbereid, weloverwogen, binnen bijbels verantwoorde kaders (zie zijn Vergeving en genezing: ziekenzalving in de christelijke gemeente, Zoetermeer 1997). Naar mijn mening dienen we ook open te staan voor de gave van gebedsgenezing, in het Nieuwe Testament duidelijk herkenbaar als gave van de Geest aan de gemeente en daarom ook vandaag alleszins mogelijk onder de gelovigen.
Tegelijkertijd moeten we afstand houden van het dwangmatige en soms zelfs drammerige waarmee bepaalde voorgangers gebedsgenezing 'drijven' en bedrijven. Gods weg met ons kan een andere zijn dan die van genezing op het gebed. Het kan zijn dat Hij ons kracht naar kruis wil geven, kracht om te aanvaarden, om afscheid te nemen, om door de donkere tunnel heen het Licht te zien. Het is de roeping van predikanten en pastores om hierin evenwichtig leiding te geven in prediking en pastoraat.
Stelling 5: In de kern is de gelovige toekomstverwachting gericht op de gemeenschap met God en met Christus. In alle terughoudendheid mogen we elkaar helpen om het uitzicht over dood en graf heen nadere contouren te geven.
In het paasevangelie volgens Paulus, 1 Corinthe 15, lezen we in het 57e vers: Maar Gode zij dank, die ons de overwinning geeft door onze Heere Jezus Christus. Dit woord spreekt vanuit de christelijke hoop triumferend in het aangezicht van dood en graf, met het oog op de grote Toekomst van onze Heere Jezus Christus. Zo'n uitspraak straalt zekerheid uit. Diezelfde geloofszekerheid verwoordt ook ds. Vreugdenhil: 'Voor wat er na de laatste grens komt, ben ik helemaal niet bang, integendeel. Ik geloof dat ik dan door de genade van de Here Jezus Christus mag binnengaan in dat land van louter licht waar onze liederen van zingen.'
Hier spreekt een diep geworteld vertrouwen dat gegrond is in de kennis van en het zicht op God. Vertrouwen dat verankerd is in de trouw van God, in de genade van de Heere Jezus, in het getuigenis van de Heilige Geest die met onze geest getuigt dat wij kinderen van God zijn en dat niets ons kan scheiden van de liefde van Christus. We geloven dat de liefdesband tussen Christus en de gelovigen niet kapot kan, ook niet door de dood (Rom. 8 : 38, 39; vgl. Lucas 20 : 38). Psalmdichters weten er al van dat vriendschap met de eeuwige God wel eeuwige vriendschap moet zijn. Je leert als gelovige in de verborgen omgang met de HEERE Hem zo kennen dat het onvoorstelbaar wordt dat Hij je ooit zou laten vallen, al is het tegelijkertijd even onvoorstelbaar dat de genadige God met jou, zondaar, ondanks alles te maken wil hebben!
Wat is er voorbij de dood? 'Het land van louter licht' is de werkelijkheid waarin de verbondenheid met God als diepe geborgenheid ervaren wordt. Dit is het allerbelangrijkste wat we weten kunnen: In de tijd tussen sterven en opstanding vallen we niet in een leegte, maar blijven we in Gods hand. We zijn dan met Jezus in het paradijs, in de rust die er overblijft voor het volk van God, in de hemel. Prof. dr. G. C. van Niftrik schreef in 1970 het bekend geworden boek Waar zijn onze doden? Hij geeft op die vraag, zoals wellicht bekend, wel tien verschillende antwoorden. De rijkste antwoorden zijn: ze zijn 'in de hemel, met Christus, in het paradijs, voor het aangezicht Gods, thuis, in de eeuwige vreugde'. Het blijft een mysterie dat niet in mensenwoorden is uit te drukken. Maar het beslissende is gezegd in het zegelied van het geloof: ook de dood kan niet scheiden van de liefde Gods, die is in Christus Jezus, onze Heere (Rom. 8 : 35-39). De gelovigen kennen verwachting van leven na de dood. De Bijbel vertelt ons dat het niet uit is met de dood. Wanneer ons lichaam gestorven is, betekent dat voor ons niet het einde.
'Dood is dood' is een trieste leugen. 'De dood is het einde niet '(drs. M. van Campen). De dood is een vijand die onttroond wordt (1 Cor. 15 : 26), en dat gaat ook zeker gebeuren! Na dit leven is ons 'ik' (vanouds wordt gesproken van 'de ziel') ergens. Mensen die weten te gaan sterven of die rouwen, gaan dóórdenken over het leven na dit leven, de hemel en de nieuwe aarde, en er komen duizend en één vragen bij hen op die ze misschien nooit eerder zo bewust hebben gesteld. Met die vragen worden we in het pastoraat geconfronteerd.
J. HOEK, VEENENDAAL
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 2001
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's
![Zolang er hoop is, is er leven! [2]](https://dewaarheidsvriend.digibron.nl/images/generated/de-waarheidsvriend/reguliere-editie/2001/02/01/1-thumbnail.jpg)
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 2001
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's