Globaal bekeken
Wel aardig om vanuit een vanouds hervormde gemeente, waar de Doleantie weinig weerklank vond, te vernemen hoe ten tijde van de Doleantie gereageerd werd op dit ingrijpende kerkelijke gebeuren. Een lezer stuurde ons alles wat in de notulenboeken van de hervormde gemeente van Putten (vlakbij Voorthuizen!) gevonden werd over de Doleantie. Hier volgt het excerpt.
18 november 1884
Wordt overwogen of men in de kerk zal collecteren voor de V.U. Op voorstel van ouderling Kamphuis wordt besloten om een afwachtende houding aan te nemen.
17 juni 1886
Op ingekomen schrijven uit Zaandam waar door een aantal mannelijke lidmaten een dolerende gemeente gesticht is wordt geantwoordt, dat het nut en de noodzakelijkheid om met genoemde gemeente te corresponderen niet wordt ingezien.
2 september 1887
Ingekomen schrijven van H. Loedeman en P. Koopman vragen de kerk voor en bidstond te houden door ds. Vonk te Oldebroek, wordt met algemene stemmen afgewezen.
23 november 1887
Een adres van H. Loedeman, P. Koopman en 35 anderen om de reformatie der kerk ter hand te nemen wordt met algemene stemmen ter zijde gelegd.
21 november 1888
Een schrijven van H. Loedeman en P. Koopman inhoudende de uitnodiging van een bidstond, en verzoek om binnen 14 dagen te vernemen of de kerkeraad de reformatie ter hand wil nemen, lokt geen bijzondere discussie uit. De vergadering besluit met algemene stemmen, om noch aan de uitnodiging noch aan het verzoek gehoor te geven. Daar dergelijk verzoek om de reformatie ter hand te nemen door dezelfde personen reeds een maal (zie notulen 17 nov. 1887) in ontkennende zin beantwoordt is, acht de kerkeraad het niet nodig daar de reformatieagenten naarde bekende weg vragen thans een antwoord te zenden.
18 maart 1891
De consulent ds. v. Melle is ter ore gekomen dat zich hier ter plaatse een dolerende gemeente gesticht is, en ook reeds een kerkeraad is opgetreden. Hij waarschuwt de kerkeraad om tijdig maatregelen te nemen om moeilijkheden te voorkomen. Br. Van Hell stelt voor dat in geval zich lidmaten daar openlijk bij voegen, van hun lidmaatschap der gemeente ontzet worden.
***
In De Zaaier (hervormd kerkblad voor de Alblasserwaard) troffen we 'het testament van Calvijn', dat in deze kolom best ook eens kan worden afgedrukt.
'In de Naam Gods.
Aan allen wordt bekend gemaakt, dat in het jaar duizendvijfhonderdvierenzestig, op de vijfentwintigste dag van de maand april, ik, Pierre Chevelot, burger en beëdigd notaris van de stad Genève, geroepen ben tot de eerbiedwaardige Johannes Calvijn, dienaar des Goddelijken Woords der Kerk van Geneve en burger van genoemde stad.
Deze, slechts lichamelijk ongesteld en ziek zijnde, heeft ten overstaan van mij verklaard, een testament en uiterste beschikking te willen laten opmaken, mij verzekerende, die op te schrijven, zoals hij zou dicteren en voorzeggen. Overeenkomstig deze opdracht heb ik gehandeld en alles ten overstaan van hem opgeschreven, zoals hij het dicteerde en woord voor woord sprak, zonder iets weg te laten of toe te voegen.
En wel aldus:
In de Naam Gods, ik, Johannes Calvijn, dienaar des Goddelijken Woords der Kerk van Genève, voel mij zó verzwakt door vele ziekten, dat ik niet anders denken kan, dan dat God mij heel spoedig uit deze wereld wegnemen zal. Derhalve heb ik besloten, mijn testament en uiterste beschikking te laten beschrijven en wel in de volgende vorm:
Allereerst dank ik God, dat Hij met mij, Zijn arm schepsel medelijden gehad heeft en mij getrokken heeft uit de afgrond van afgodendienst, waarin ik gezonken lag, om mij te leiden tot de klaarheid van het Evangelie en mij deelgenoot te maken van de leer der zaligheid, die ik maar al te onwaardig was. Ook is Hij in de betoning Zijner barmhartigheid voortgegaan en heeft mij met al mijn gebreken en zwakheden gedragen, die van die aard waren, dat ik het zeker verdiend had door Hem honderdduizend maal van voor Zijn aangezicht verstoten te worden.
Maar wat meer is: Hij heeft Zijn genade jegens mij zover uitgestrekt, dat Hij Zich van mij en mijn arbeid heeft willen bedienen, om de waarheid van Zijn Evangelie uit te dragen en te verkondigen.
Zo betuig ik, te willen leven en sterven in het geloof, dat Hij mij geschonken heeft en geen andere hoop of toevlucht te hebben dan Zijn genadige aanneming tot kind, waarop heel mijn zaligheid gefundeerd is. Ik omhels de genade, die Hij mij in onze Here Jezus Christus bewezen heeft en steun op de verdienste van Zijn dood en lijden, opdat daardoor al mijn zonden begraven zullen zijn. Ook bid ik Hem, mij zo te wassen met en te reinigen door het bloed van deze grote Verlosser, dat voor ons arme zondaren vergoten is, dat ik voor Zijn aangezicht, als Zijn beeld dragend, verschijnen kan.
Ook verklaar ik, dat ik, naar de mate der genade, die God mij verleend heeft, getracht heb Zijn Woord in prediking en geschrift zuiver te leren en de Heilige Schrift getrouw uit te leggen. In alle disputen, die ik met de vijanden der waarheid gehad heb, heb ik nimmer gebruik gemaakt van sluwheid of godslasterij, maar steeds ben ik eerlijk te werk gegaan in de verdediging van Zijn zaak. Maar helaas! Mijn aard en ijver, als ik zo spreken mag, waren zo kaal en traag, dat ik mij in alles en overal zeer schuldig voel. En ware Zijn goedheid niet oneindig - al mijn toewijding zou slechts rook geweest zijn, zelfs de genadegaven, die Hij mij geschonken heeft, stellen mij des te schuldiger. Zodat mijn toevlucht hierin is gelegen, dat Hij de Vader der barmhartigheid is en Zich ook als Vader van zulk een ellendig zondaar betonen wil.
Wat het weinige betreft, waarover God mij hier de beschikking gegeven heeft, zo benoem ik tot mijn enige erfgenaam mijn zeer geliefde broeder Antonie Calvijn, maar alleen eershalve, hem als enig recht de zilveren coupe vermakende, die ik van de heer De Varennus gekregen heb, hem verzoekende daarmee tevreden te zijn, waaraan ik niet twijfel, omdat hij weet, dat ik het om geen andere reden doe, dan dat het weinige, dat ik nalaat, voor zijn kinderen blijve. Ook vermaak ik aan het College tien kronen en aan het fonds voor arme vreemdelingen evenveel. Een gelijk bedrag aan Jeanne, de dochter van Charles Costan en mijn halfzuster van vaders zijde. Vervolgens aan Samuel en Jan, zonen van genoemde broeder, mijn neefs, ieder veertig kronen. Aan mijn nichten Anne, Suzanna en Dorothea ieder dertig kronen. Daarentegen vermaak ik aan mijn neef David, haar broer, slechts vijfentwintig kronen, als straf, omdat hij lichtzinnig en wispelturig is.
Dit is alles, wat God mij aan middelen verleend heeft, voor zover ik de waarde aan boeken, meubelen, huisraad enz. heb kunnen berekenen. Mocht er nog iets meer gevonden worden, dan is het de bedoeling, dat dit onder mijn genoemde neefs en nichten verdeeld wordt, waarbij David niet behoeft te worden uitgesloten, indien God hem de genade geeft zich voortaan gematigder en bezonnener te gedragen. Ik geloof echter, dat er zich in dit opzicht niet veel moeilijkheden meer zullen voordoen, vooral wanneer mijn schulden betaald zijn, waarmede ik mijn broeder belast heb, op wie ik mij in deze verlaat en die ik tot uitvoerder van dit testament benoem, tezamen met de achtenswaardige Laurent de Normandie. Ik geef hun volmacht, zonder verdere formaliteiten inventaris te maken en mijn meubelen te verkopen, teneinde de beschikking te krijgen over de gelden, die nodig zijn om uitvoering te kunnen geven aan de inhoud van dit testament, dat opgemaakt is op de vijfentwintigste april van het jaar duizendvijfhonderdvierenzestig.
Aldus gedaan.'
***
Op donderdag 20 november a.s. hoopt in Utrecht te promoveren drs. P. H. van Harten, hervormd predikant te Wapenveld, op een proefschrift getiteld 'De prediking van Ebenezeren Ralph Erskine'. Promotor is prof. dr. C. Graafland.
Ook voor deze promovendus een hartelijke gelukwens voor de voltooiing van deze promotiestudie. We hopen voor hem op een goede promotie en hopen vooral ook dat deze studie, die zozeer het hart van de prediking raakt, vruchtbaar mag zijn naar kerk en gemeente toe. Hier volgen enkele van de toegevoegde stellingen.
• In de prediking van de Erskines vindt vanuit het pastoraat een correctie plaats op de dogmatiek.
• Voor de rechtervleugel van de gereformeerde gezindte in ons land kan de bestudering van de ruimte en onvoorwaardelijke beloftenprediking van de Erskine's van belang zijn met het oog op de geloofszekerheid.
• De uitdrukking dat iemand vuile handen moet durven maken, in de zin van het sluiten van een compromis, dient in het licht van een woord als 2 Korinthe 7:1 te worden afgewezen.
• Bij het aangeven van de motieven tot heiliging schenkt W. H. Velema onvoldoende aandacht aan de nieuw-testamentische gedachte van het loon.
• Sommigen zijn meer beducht voor de vermenselijking van het dier dan voor de verdierlijking van de mens.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 november 1986
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 november 1986
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's