FEUILLETON
Kleine Luijden
SCHETSEN UIT HET FRIESCHE DORPSLEVEN
door IDSARDI.
41)
't Verwonderde mij zeer, toen ik dicht bij haar huis kwam, dat ik hare stem nog niet hoorde. Gewoonlijk zong zij bij mijn nadering het hoogste lied; — zij wist wel, dat ik dit graag mocht, en zij zong zoo mooi. Ditmaal bleef echter alles stil. 't Was nog geen tijd van naar bed gaan. Bovendien dreef alles om met het mooie weer naar buiten te gaan, en zij wist dat ik komen moest. Misschien even belet gekregen, — zoo dacht ik, en draalde opzettelijk met voortgaan. Doch in geen velden en wegen zag ik een mensch. Alleen het domme vee liep rustig te grazen en keek mij verwonderd met groote lodderoogen aan alsof het zeggen wilde, wat doe je hier zoo laat op pad.
Ten slotte ging ik teleurgesteld verder, nu met eenigszins vluggeren tred op 't dorp aan. Tot ik plotseling in een kromming van den weg als aan den grond genageld werd. Daar stond zij, met den rug naar mij gekeerd, in vertrouwelijk gesprek met een boerenzoon, die vanwege zijn lichtzinnig leven in de gansche omgeving zeer ongunstig bekend stond, en genoot blijkbaar van zijn nabijheid, niet minder dan wanneer wij samen waren.
Wat moest ik beginnen? Gelukkig had ik spoedig mijin tegenwoordigheid van geest terug en groette beiden, meteen haar nauwkeurig opnemend om van haar gelaat te lezen wat hier van te moeten denken. Het ontging mij evenwel niet, dat hij met een spottenden blik mij aan keek, en dat zij eenigszins verlegen, maar op een geheel anderen toon dan gewoonlijk, mijn avondgroet ging beantwoorden.
In een zeer gedrukte stemming kwam ik thuis. Met moeder over het geval spreken ging in het geheel niet, daar deze van niets af wist en ik wel begreep, dat die mijn plannen zooveel mogelijk zou tegen werken. Van slapen was echter dien nacht geen sprake. Allerlei gedachten dwarrelden door mijn hoofd. Nu eens zocht ik haar gedrag zóó uit te leggen en dan weer anders. In mijn onrustige sluimering zag ik telkens dat mooie huis met dien mooien gevel en dien mooien winkel, en met mijn naam in vergulden letters op het spiegelglas. Maar dan was dat beeld ook plotseling weer verdwenen, en zag ik mij in een donker, triestig kamertje, en hoorde ik de kijvende stem van moeder, die op alles en nog wat aanmerking maakte.
Gelukkig was het vroeg dag, en toen ik opstond, was mijn besluit genomen. Deze zelfde dag, die thans was aangebroken, zou mij zekerheid moeten geven. Wellicht kwam alles nog terecht, en was 't slechts een gril, zooals jonge meisjes meer kunnen hebben. 't Was alsof met het nieuwe licht, ook nieuwe hoop en nieuwe moed in mijn hart kwam. Ik maakte voor dien dag een ander reisplan dan gewoonlijk. Niettegenstaande de aanmerkingen van moeder, die zei, dat ik de klanten de deur uitjoeg, en dat de menschen op mij niet rekenen konden, en dat ik zoo wispelturig was, en dat een ander nu met den buit ging strijken, en dat ik mijn zaak in den grond boorde, — ja ik weet al niet wat. Want zij had ook vele goede punten, en was vooral zeer nauwgezet in alles. Ik hoor haar nóg zeggen, dat er op deze wijze nooit wat van mij terecht zou komen, omdat de menschen moesten weten, waarop te kunnen rekenen. Toch kon ik haar niet zeggen waar het dien dag om ging, maar ik móést zekerheid hebben. Welnu ik kreeg ze, maar hoe.
Hier zweeg Sander een oogenblik. Niettegenstaande de toenemende duisternis ontging aan dominé en mevrouw de ontroering niet, welke zich van hem meester maakte, toen hij andermaal in gedachten doorleefde wat toen heeft plaats gehad.
„Als je liever niet verder gaat, Sander, moet je het om ons niet doen," — heeft dominé toen gezegd. Maar Sander is er de man niet naar om iets onvoltooid te laten. Met een matten glimlach zei hij: ,,'t is al weer voorbij, maar nog even greep mij aan, wat toen plaats had." — En toen vervolgde hij: „ik wachtte tot tegen den avond. Dan was zij gewoonlijk alleen thuis, of zat bij gunstig weer buiten onder een boom of op den hoek van het korenveld waar de papavers bloeiden. 't Zou er nu van komen, en nu moest over mijn toekomst beslist. Onder gemengde gewaarwordingen ging ik op weg, en vond den toestand zooals ik mij had voorgesteld. Met denzelfden vroolijken lach van altijd trad zij mij tegen en had ook nu weer een luchtig woord op de lippen. Toch was het alsof er iets in mij verkilde. Die stem was voor mij anders dan gewoon, en die lach trok mij niet meer aan. Zonder dat ik er iets aan veranderen kon, werd mijn optreden geheel anders dan ik mij had gedacht en zij gewoon was.
Het gesprek wilde niet recht vlotten. D'r moest soms naar woorden gezocht, en 't viel mij op hoe haar gelaat plotseling een geheel andere uitdrukking kreeg. Die lonkende oogen werden zoo koud; die vroolijke mond werd zoo scherp; die vriendelijke stem werd zoo hard.
Maar nog twijfelde ik niet aan hare gevoelens voor mij. 't Zou wel kunnen omdat ik zelf onder den indruk was van den vorigen avond. „'k Had je gisteravond graag willen spreken," — zoo begon ik na eenig stilzwijgen.
„O ja?" — was het eenige dat volgde. „Had je iets te vertellen." „Och!" „Eigenlijk wilde ik je een voorstel doen." „Een voorstel." „Of ben je niet begeerig dit te weten te komen?" „'k Weet niet; 't kan er naar wezen hé?" „Vertel mij toch eens, wat scheelt er aan," zoo bedelde ik.
(Wordt vervolgd).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 januari 1929
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 januari 1929
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's