De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE OPBOUW

11 minuten leestijd

John Bunyan

Zijn levensgeschiedenis (2)
Toen Bunyan 20 jaar oud, in 1648, met een meisje in aanraking kwam, dat hij lief kreeg, trouwde hij in onbedachtzaamheid en geheel zorgeloos voor de toekomst. Want — zoo vertelt hij later zelf in zijn bekeeringsgeschiedenis „Overvloeiende Genade" — noch hij, noch zij bezat iets in de wereld. Zij was een wees en hij was zonder ouderlijk huis. Ze hadden nauwelijks een stoel om op te zitten en één lepel voor hen beiden! Roekeloos en zorgeloos — maar 't bleek dat de Heere in deze toch Zijn zorgende hand had. Want John Bunyan kreeg een vrouw, die een vromen vader in 't graf had en zelf ook diepe indrukken van de eeuwigheid in het hart droeg. Twee boekjes bracht zij mee als bruidsschat, van haar vader geërfd en dierbaar in haar oogen. Het ééne geschrift droeg tot titel: „Het Pad van den eenvoudigen man ten hemel" van Arthur Dent, zijnde een samenspraak tusschen vier personen, die een geheelen langen Meidag, gezeten onder een eikeboom, elkander bezighouden over verschillende zonden als hoogmoed, oneerlijkheid, vloeken, liegen, dronkenschap, enz. 't Andere geschrift heette: „De oefening der Godzaligheid".
Deze frissche gezonde vrouw, met een goed verstand begaafd en liefde tot God in haar hart, is met haar twee van haar vader geërfde boekjes voor Bunyan tot grooten zegen geweest. En zij is wel de type van Barmhartigheid, die Bunyan later teekent in zijn boek: „De Pelgrimsreize". Zij heeft hem toen wel voor oogen gestaan bij zijn schrijven, ook al was zij toen reeds lang gestorven, gelijk zijn tweede vrouw Elizabeth het type is geweest bij de teekening van Christiana of Christinne in zijn vervolgverhaal op de Pelgrimsreize naar de eeuwigheid, n.l. de Christinnereis. Zijn jonge vrouw had aanstonds grooten invloed ten goede op hem, maar kon hem van zijn goddeloos leven toch niet afhouden. Vooral 's Zondags ging het er ruw en onbedacht toe. Sport en spel en spot was zijn lust en zijn leven, vooral op den dag des Heeren. En de Engelsche Staatskerk, de Hervormde Kerk van Engeland, was in die dagen, onder verderfelijken invloed van den Koning en de Engelsche bisschoppen, zóó diep gezonken, dat van den kansel werd afgekondigd dat men zich niet storen moest aan de strenge opvattingen der Puriteinen of Gereformeerden, die zoo voor Zondagsheiliging ijverden en tegen alle vermakelijkheden waren. Het z.g. „Sportboek", door Koning Jacobus 1 (1603 1625) uitgevaardigd, moesten de geestelijken van den kansel afkondigen. En later, onder den verachtelijken Karel I (1625— 1649), den vurigen hater van de Gereformeerden, werden de predikanten, die de afkondiging weigerden te doen, eenvoudig afgezet en verbannen.
Op 's Konings bevel kwetste zoo de Kerk, die geheel Staatskerk en van de Overheid afhankelijk was, de gewetens van duizenden in den lande, die nog eerbied hadden voor 'sHeeren Woord en God wilden dienen naar Zijn hoog bevel. En in die tijden werden natuurlijk spotters als Bunyan aangezet bij hun ruw en goddeloos spel, vooral op Zondag, als, onder het luiden an de kerkklok nog wel, alle mannen van het dorp of in de stad zich buiten in het veld verzamelden om aan hun spelwoede bot te vieren.
Zoo leefde Bunyan in een omgeving, waar men het niet nauw nam met Gods dag en met 's Heeren geboden, waar men met het vrome volk spotte, waar degenen die God vreesden werden vervolgd en waar men een leven van genot en plezier hooger stelde dan „de oefening der godzaligheid".
Maar Bunyan 's vrouw haalde hem toch telkens liefderijk over om samen te lezen in die twee boekjes van haar vader. Bunyan zelf kon weinig en moeilijk lezen en wilde ook niet, maar dan las zijn vrouw hem voor, en uit zijn bekeeringsgeschiedenis is op te maken, dat dikwijls bij dien ruwen vloeker en wilden speler de stem van zijn geweten begon te spreken, als zijn lieve vrouw zoo eenvoudig maar gevoelvol voorlas uit: „het pad van den eenvoudigen man ten hemel". Dan werd Bunyan telkens geroerd en aangegrepen van binnen, maar natuurlijk moest het dan 's middags en 's avonds daar buiten op het veld met het balspel of in de herberg met kaartspel worden weggewerkt.
Zijn vrouw en hij gingen 's Zondags ook ter kerk. Kerk en spel, kerk en wereld gingen voor Bunyan hand aan hand. En 't was bij hem volstrekt niet: één dag is in Uw huis mij méér dan duizend, daar ik U ontbeer; 'k waar liever in mijns Bondsgods woning een dorpelwachter, dan gewend aan d' ijd'le vreugd in 's boozen tent". Integendeel, met Ezau begeerde hij liever de lusten van vleesch en bloed en de ijdele, vergankelijke dingen der wereld, dan het eerstgeboorterecht van Gods Kinderen Hoewel — als hij een paar vrouwen, op straat in 't zonnetje zittend voor de deur van hun woning, een geestelijk gesprek hoort voeren, voelt hij iets van de oprechtheid van deze vrome zielen en wat zij bespreken houdt hem een oogenblik vast, ja, 't heeft hem eigenlijk nooit weer los gelaten, zoo'n diepen indruk had het op hem van binnen gemaakt. Dat is dat wondere in den mensch dat God met hem bezig kan zijn, waarbij de ledigheid der ziel gevoeld wordt en de armoede van het zondeleven, terwijl toch de ziel volhardt in het kwade en de uitgangen des harten blijven gericht op het zondige en ijdele.
De Heere worstelde met Bunyan. Echter wilde hij zich niet op genade overgeven, maar liever het leven in eigen hand bewaren en naar eigen lust voortzetten. Er was nóg een wonder ding in de stad Bedford, waar hij zooveel vertoefde. En dat waren niet alleen die vrome vrouwen, die Bunyan nooit heeft kunnen vergeten, maar dat was de dominé. Maar niet de dominé van de Staatskerk, maar van de Baptistenkerk, we zouden haast kunnen zeggen, gerekend naar de omstandigheden van die dagen, van de Afgescheiden Kerk, die zich met de Staatskerk niet kon vereenigen.
Die dominé, over wien de vrouwen met Bunyan ook gesproken hadden, was ds. Jan Gifford. Daaraan is een wondere geschiedenis verbonden, die zoo wonderwel past bij den eigenaardigen weg van Bunyan.
Ds. Jan Gifford was vroeger officier geweest en had mee gestreden in den burgeroorlog, waarmede Engeland bezocht werd in de dagen dat goddelooze koningen Kerk en Volk zoo zeer verdrukten en zoo zondig slecht met 's Heeren huis omsprongen. Die vorsten dienden openlijk de zonde, heulden met Rome, waren intusschen Protestant en werden gesteund door de Protestantsche bisschoppen, welke de Engelsche Protestantsche Kerk heeft, evenals de Roomsche Kerk. .Dat gaf strijd tusschen den Koning en het Parlement, dat gaf ook strijd tusschen een groote menigte in de Kerk en den Vorst. Heel Engeland was in beroering. En burgeroorlogen teisterden het land.
Toen Bunyan 20 jaar was regeerde de goddelooze koning Karel I, die in 1649, 30 Januari, onthoofd is. En in die dagen diende Jan Gifford als officier in het leger, toonbeeld van goddeloosheid. Hij stond aan de zijde van den lichtzinnigen Vorst en werd door de Parlementstroepen of „Rondkoppen" (zoo genoemd naar den eigenaardigen ronden hoed of helm dien men droeg), gevangen genomen, en ter dood veroordeeld. Op geheimzinnige wijze wist hij echter, met behulp van zijn zuster, te ontvluchten en kwam te Londen, daarna te Bedford, waar hij zich vestigde als dokter. Als militair was hij een losbandig mensch geweest, doch als burger van Bedford was hij nog erger in goddeloosheid. Zijn leven daar was een openbaar schandaal. Hij was berucht door zijn spelen en drinken en, lid van de Staatskerk, van des Konings Kerk, zijnde, openbaarde hij zijn haat en vijandschap tegen het vrome volk, dat zich van die Kerk had afgescheiden en in gezelschappen samenkwam. Zich arm gespeeld hebbend wilde hij ten slotte een eind aan z'n schandelijk leven maken. Maar toen werd de Heere hem te machtig; hij leerde zich verootmoedigen voor God, zocht nu overal, zwaar gebukt onder den last der zonde, hulp en raad en troost, en kwam zoo onder het volk, dat hij altijd had verguisd en bespot en mocht daar den weg des vredes vinden door 't geloof in Christus. In 1650 vereenigt hij zich dan met een 10tal vrome mannen en vrouwen tot een afzonderlijke gemeente; en wordt hun voorganger. Welke gemeente onder Gods zegen zich zóó uitbreidt, dat reeds in 1657 een 10-tal rondreizende evangelisten uitgezonden kunnen worden, om in den omtrek aan de diep-onkundige bevolking de blijde boodschap te brengen. Toen Christus' Kerk zoo diep in verval was schaamde men zich daar het Evangelie des kruises niet, ook al moest men den smaad van velen dragen.
Tot dien dominee Gif f ord wordt Bunyan nu verwezen door de vrouwen, die hij in Bedford ontmoet; een man dus, die Bunyan in zijn goddeloos leven, ook in zijn onvrede en zijn zoeken en vragen zoo goed kan verstaan.
Bunyan zelf verhaalt daarvan in zijn boek: „Overvloedige Genade". We lezen daar deze merkwaardige zinnen: „Op zekeren dag bracht de goede voorzienigheid Gods mij voor mijn beroep te Bedford; en als ik kwam in een van de straten dier stad, zaten daar drie of vier arme vrouwen aan de deur in den zonneschijn en bespraken met elkander de dingen Gods. Maar ik moet zeggen, ik hoorde ze wel, doch ik verstond ze niet, want het ging vér boven mijn begrip. In dezen tijd legde ik mijn inneriijke gedachten bloot voor dat arme volk in Bedford en verhaalde hun mijn toestand, en als zij dat gehoord hadden, spraken zij over mij met ds. Gifford, die toen zelf gelegenheid zocht, om met mij te spreken. Hij noodigde mij in zijn huis en door zijn onderricht en door zijn prediking begon ik meer te kennen van mijn ellendigheid en zijn onderricht heeft door Gods genade veel tot mijn bevestiging toegebracht".
Wonderlijk zijn Gods wegen! Zoo werd de oud-soldaat, die in goddeloosheid en ruwheid had uitgemunt, maar nu leeraar was in de Puriteinsche Gemeente van Bedford, voor Bunyan 't middel om hem in te leiden in de kennis van de heilgeheimen van Gods genade en hem toe te leiden tot het geloof in Christus.
De voorganger van de officieele Staatskerk, Christopher Hall was niet de man om een jongmensch, in wien alles gistte en kookte, zooals Bunyan was, tot ernst en bekeering te roepen. Hij was nog al van de familie Plooibaar, dien Bunyan later in de Pelgrimsreis teekent. Die predikant van de Staatskerk was met allen goede vrienden; hij was trouw aan den koning en was ook goed met Cromwell, en toen, na Cromwell's dood, koning Karel II op den troon kwam, die een zoo goddeloos en gruwelijk onderdrukker van Gods volk was, toen vond de dominee het óók goed. Net als de weerhaan op den toren kon hij nog al gemakkelijk draaien.
Dan was ds. Gifford een man van een ander slag! Die wist Bunyan dan ook te pakken met zijn onderricht en zijn prediking bij de ontsluiting van Gods Woord en ds. Giffod is voor Bunyan tot een hand en tot een voet geweest op de reis naar de eeuwigheid.
Wanneer we dan ook Bunyan's boek „de Pelgrimsreis" lezen merken we al spoedig, dat hij met den persoon van „Evangelist" ds. Gifford van Bedford op 't oog heeft. Die heeft hem, met zijn zondepak bezwaard en zoekende de hemelstad, in alles terecht gewezen; die heeft hem vriendelijk onderricht in de geestelijke dingen; die heeft hem voortgeholpen op den weg naar het hemelsch Jeruzalem. Ds. Gifford was zelf met moeite aan de stad Verderf ontkomen en met Giffords hulp mag nu ook Bunyan de helle-stad ontvlieden. Bunyan is die man in lompen en Gifford is de Evangelist, die hem komt troosten en hem den rechten weg wijst. Gifford is de Evangelist, die door de vier arme vrouwen gezonden is, om met den ontwaakten Ketellapper te spreken over het lot van zijn onsterfelijke ziel en hem toe te leiden tot de eeuwige dingen van Gods Koninkrijk. En eindelijk in 1653, dus op 25-jarigen leeftijd, heeft hij vrijmoedigheid om zich door ds. Gifford in de rivier, bij onderdompeling te laten doopen, en dan mag, al is 't nog niet bestendig en al wordt hij nog telkens heftig aangevallen met angst en vrees, de blijdschap in zijn ziel leven, dat zijn zonden hem zijn afgewasschen in het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, dat reinigt van alle ongerechtigheid.
Twee jaar daarna verhuist hij van Elstow naar Bedford en dient de gemeente dan als diaken, van 1655 tot 27 Juni 1657, God dienende naar den lust van zijn hart, als burger in zijn dagelijksch werk als koperslager, maar ook als Evangelistprediker.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 december 1928

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

GEESTELIJKE OPBOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 december 1928

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's