GEESTELIJK OPBOUW
John Bunyan
Zijn levengeschiedenis (3)
Ruim 20 jaar oud, trouwde Bunyan met een vrouw, die even arm was naar de wereld als hij. Die voorspelden, dat dit een ongelukkig huwelijk zou worden, hebben 't ten eenenmale mis gehad. Want hoewel de man niet weinig onwillig was en ruw-goddeloos zich gaf aan allerlei spelen en daarbij een berucht vloeker en spotter, zoo wist de vrouw hem toch te leiden en zij is mee het middel geweest om haar man voor- en toe te bereiden tot de kennis van genade en vrede in Christus.
In het jaar 1648 getrouwd, werd in 1650 hun eerste kind geboren, maar het was een blind meisje, dat altijd blind gebleven is. Dat was een bittere teleurstelling en een groote beproeving, die wellicht ook meegewerkt heeft tem goede. Als Bunyan althans later 12 jaren en langer in de gevangenis moet zuchten, om de wille van zijn geloof en zijn prediking van het Evangelie der genade Gods, is zijn grootste zorg voor zijn blinde Marie, die hij zoo hartelijk lief heeft en die, naar hij vreest, van de wereld nog zooveel te lijden zal hebben. Maar ook dat mag hij dan aan den Heere overgeven in heerlijk Godsvertrouwen.
Vier jaar na hun eersteling, toen Bunyan reeds een ander mensch geworden was en door den doop in het midden der gemeente was opgenomen, werd een tweede dochtertje, Elizabeth, geboren, 14 April 1654. Zijn beide zoons John en Thomas, zijn daarna, toen hij te Bedford woonde, hun geschonken. Daarna is zijn vrouw gestorven.
De eerste jaren van hun huwejijk was Bunyan de ruwe spotter, de ijdele speler, de ijselijke vloeker. Daarna is hij geworden de zoeker, die, gebukt onder den zwaren last van zijn zonden, begon te roepen om genade. In Bedford, waar zijn handwerk hem dikwijls deed vertoeven (hij woonde toen nog te Elstow) voegde hij zich bij 't volk, dat God vreesde, en kwam daar bizonder in aanraking met den predikant van de afgescheidene gemeente, ds. Jan Gifford, van wiens omgang en van wiens prediking hij veel mocht genieten voor zijn ziel, die hongerde naar gerechtigheid en vrede.
Veel heeft hij in de eerste tijden van zijn verandering van zijn vrienden moeten hooren, die hem bespotten en hem wilden terughouden van God en godsdienst. Veel ook heeft hij bij den voortgang van zijn bekeeringsweg moeten lijden van bestrijding van binnen, wanneer satanische aanvallen hem kwamen benauwen en hem in poelen van vertwijfeling neerstortten of in 't huis van Reus wanhoop deden neerzitten zonder eenige vertroosting. Bunyan heeft het ervaren, dat de vorst der duisternis z'n prooi niet zoo gemakkelijk loslaat en dat 't goddelijk tarwegraan eerst fijn gemalen moet worden, alvorens er hemelsch brood van gebakken kan worden. Als hij in zijn vuurpot staarde, dien hij als blikslager zooveel gebruikte, konden de angsten der hel hem om het hart slaan en hij zag zich reeds uitgeworpen in het helsche vuur. Zijn ziel werd dan bestormd door de vreeselijke gedachte, dat hij de zonde tegen den Heiligen Geest bedreven had, waarvoor geen vergeving is, noch in de tegenwoordige, noch in de toekomende eeuw. Hij waande zich een anderen Ezau, die de genade verspeeld heeft en geen plaats des berouws kan vinden; hij wordt vervuld met de gedachte, dat hij een andere Judas is, die den Christus verkocht heeft voor een handvol geld. Banden des doods omvangen zijne ziel, ook na zijn doop door ds. Gifford, maar de Heere wandelt langs heilige wegen, wetende wat een ziel noodig heeft, om alles te verliezen en den Heere in den rijkdom Zijner liefde in Christus te vinden. En het Woord, het Woord van God, zijn dierbare Bijbel, dat goddelijk en heerlijk Woord, werd hem hoe langer hoe meer tot troost en tot sterkte, zoodat hij satan met het zwaard des Geestes, dat is Gods Woord, hoe langer hoe meer bestreed en wederstond. De beloften Gods werden als onwankelbare steenen vol vastigheid waarop zijn voeten zich mochten zetten bij den voortgang van de pelgrimsreis en bij het doorwaden van poelen en stroomen; en de leeuwen en de beren, die zich voordeden op den weg, sloegen op de vlucht.
Zoo is Bunyan van kracht tot kracht voortgeleid op den weg naar Sion!
Toen Bunyan zich in 1655 in Bedford had gevestigd, twee jaren na zijn doop en toetreding tot de gemeente, leefde hij trouw mee en diende de Kerk als diaken (tot 27 Juni 1657). Men verzocht hem toen al spoedig met de broeders Evangelisten mee te gaan, die overal in den omtrek evangeliseerend optraden. Want Bunyan die op 't oog wat streng en stroef leek, had in bizondere mate de gave van vertellen. Dat had hij in z'n jeugdjaren ook reeds, dat hij zoo buitengewoon, levendig vertellen kon en zijn kameraden, die met hem speelden en vloekten, hadden hem er des te liever om toen. Telkens was Bunyan het middelpunt geweest in der boozen raad, wandelend op 't pad der zondaars en nederzittend daar zulken samenrotten, die roekeloos met God en godsdienst spotten.
Nu was er bij Bunyan een andere begeerte levendig geworden en nu vloeiden er ook andere woorden uit zijn mond. Zijn ziel had andere dingen nu leeren smaken en van zijn lippen werden nu verhalen gehoord, die het harte van degenen die God vreezen bekoorden. Vandaar dat Bunyan aangezocht werd voor het evangelisatiewerk, waaraan hij eerst schuchter en bedeesd, later met meer vrijmoedigheid gehoor gaf, predikende het Woord des Heeren, dat den rechtvaardige zegt dat het hem za! welgaan, maar den goddelooze het oordeel boodschapt. Als een evangelist-diaken zooals Filippus en Stefanus, gaf hij zich voor de zaak des Heeren, hoewel hij zijn handwerk van ketellapper of blikslager aan hield, welke arbeid hem trouwens ook bij vele menschen in hun woning bracht, niet nalatende dan te spreken van de geestelijke dingen, een boodschapper zijnde van goede tijding. Zijn evangelisatie-werk werd hoe langer hoe meer, vooral na den dood van ds. Gifford, die in 1656 inging in de ruste die er overblijft voor het volk van God, prediken. Hij wist niets van theologie, van historie of letterkunde, maar hij wist zich van God geroepen en was er rotsvast van overtuigd, dat de Bijbel Gods Woord is. Nog was hij niet vrij van de vurige pijlen van satan, maar de nood was hem opgelegd het Evangelie te prediken, en wee hem, indien hij niet gehoorzaam was. Hij predikte als iemand, die uit de dooden tot zijn hoorders gezonden was. Zelf in ketenen, predikte hij tot degenen, die in ketenen waren en hij droeg het eigen hellevuur in zijn geweten om anderen van de hel te redden. En hij getuigt, dat God hem met sterke hand naar den preekstoel bracht, waar schuld en hel hem niet van afhouden konden.
Hij had iets schrik-verwekkends in zijn optreden. Hij donderde den lieden den vloek van Sinaï, de bedreigingen met Gods toorn bij niet-bekeering toe, en de angst voor dien goddelijken toorn stond op zijn doorploegd aangezicht te lezen. Een van zijn eerste geschriften was: „Zuchten uit de Hel, of het kreunen van een verdoemde ziel" (1658). En hij, die zelf nauwelijks aan de vlammen des afgronds ontkomen was, waarschuwde zijn hoorders in die booze tijden vol van ijdelheid voor het gevaar van voor eeuwig verloren te gaan!
Men kon van Bunyan zeggen: „ziet daar, een mensch die in de hel geweest is!" en hij verstond het woord van Paulus: „Wij dan kennende den schrik des Heeren, bewegen de menschen tot het geloof."
Later kwam er een eenigszins andere toon in zijn prediking. Dezelfde dingen ging hij wat anders zeggen. Toen hield hij meer de liefde Gods voor oogen en teekende de groote zonde om die liefde Gods te wederstaan ten einde toe. Hij teekende de liefde Gods, waar de Heere bereid is den diepst gevallen zondaar en de slechtste der zondaressen in genade aan te nemen en kon dan met een teederheid van een moeder bij de zondaren pleiten, om toch hun tegenstand op te geven en zich niet langer te verzetten tegen de noodigingen van zulk een rijken, ontfermenden Heiland.
Zelf zegt hij hoe hij gepredikt heeft. Hij verhaalt en schrijft: „Toen ik begon te prediken, leidde de Heere mij om aan te vangen, waar Zijn Woord begint met de zondaren; namelijk om alle vleesch te veroordeelen, als liggend onder den vloek van Gods wet. Ik predikte wat ik voelde; waaronder ik zuchtte en beefde. Zóó ging ik voort gedurende twee jaren; toen gaf de Heere mij vrede en vertroosting door Christus en menige zoete ontdekking van Zijn genade. Daarom veranderde ik mijn prediking, want ik predikte nog wat ik zag en gevoelde, en ik stelde Christus voor in Zijne ambten, betrekkingen en weldaden, terwijl ik trachtte om aan de menschen hunne valsche steunsels te ontnemen. Dit duurde ook weer ongeveer twee jaar.
Daarna leidde God mij eenigermate in het heilgeheim van de vereeniging met Christus, hetgeen ik nu ook aan mijne hoorders ontdekte en toonde".
Het was bij Bunyan dus taal van zijn ziel. Hij sprak wat hij zag en voelde, zooals de Heere hem onderwees. Het was een stuk van zijn zieleleven en geestelijk bevindelijke taal. Waarbij hij door de onderwijzing des Heiligen Geestes langs de drie trappen van ellende, verlossing en dankbaarheid is geleid. Diep mocht hij kennen zijn val; heerlijk was hem Christus in al Zijn verzoenend werk; en genade voor genade van zijn God ontvangend, mocht hij zelf in dien Christus ingezet worden en geestelijke gemeenschap met Hem oefenen.
Bunyan sprak gewoonlijk vloeiend, waarbij de woorden als een bergstroom van zijn lippen kwamen; hoewel hij ook dikwijls klaagde niets te hebben ontvangen om uit te deelen. Doch in heel zijn loopbaan heeft de Heere het meel in de flesch en de olie in de kruik niet doen ophouden en hem gegeven te zijn een uitdeeler van menigerlei genade.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 december 1928
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 december 1928
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's