Ingezonden.
De heer Duymaer van Twist verzoekt ons het volgende op te nemen.
Ik moet zeer tot mijn spijt met ernst opkomen tegen de advertentie van een aantal Hervormde predikanten, voorkomende in 't vorig nummer van „De Waarheidsvriend", welke advertentie bedoelde, om de kiezers in de provincies Overijssel, Gelderiand, •Noord-Brabant en Limburg aan te sporen om op 5 Juli niet te stemmen op no. 1 van lijst 13, maar op no. 3 van deze lijst, nl. op professor Visscher.
De grond waarop de hoogleeraar in de advertentie wordt aanbevolen, is, „dat hij staat op den bodem van de belijdenis der Vaderen."
Deze overweging wekt den indruk, alsof geen enkel candidaat op lijst 13 en in het bijzonder de nummers 1 en 2, (die gepasseerd werden) op dien bodem staan.
Daartegen kom ik in verzet. Ik wil in groote zwakheid voor de eere mijns Gods en voor Zijne absolute souvereiniteii op alle terrein des levens opkomen. Ik belijd, dat de Heilige Schrift met haar Goddelijke autoriteit en souverein gezag de bron en de sprinkader is van alle waarachtig leven. Ik onderschrijf de drie Formulieren van Eenigheid in hun vollen omvang.
Ik laat mij van deze belijdenis, die ook de belijdenis van onze Vaderen was, door niemand afdringen.
DUYMAER VAN TWIST.
Mijnheer de Redacteur,
Wij verzoeken U beleefd om opneming van het volgende :
Tegen den 20sten Juli a.s. zijn de Nederl. Hervormde Kerkeraden van Gemeenten van Gereformeerde belijdenis opgeroepen tot een convent te Utrecht.
De bedoeling hiervan is deze : zonder twijfel zullen tal van Gereformeerde gemeenten, ook van kerkvoogdijen, op grond van het Gereformeerd beginsel bezwaar heb ben tegen het voldoen aan de bepalingen van het Reglement op de Predikantstractementen, waardoor de Synode het recht der plaatselijke Kerk miskent.
Niettemin zullen ook zij overtuigd zijn van de noodzakelijkheid, dat aan de dienaren des Woords zulk een schadeloosstelling gegeven worde, dat zij zonder bezwaar hun ambt kunnen vervullen.
Teneinde nu gezamenlijk bij de Synode hun bezwaren tegen het bestaande Reglement in te brengen, en te komen tot een gemeenschappelijke, onderlinge regeling, die zij aan de Synode wenschen voor te leggen, is samenspreking mogelijk en gewenscht. Het ligt voor de hand, dat ook de kerkvoogdijen, waar mogelijk, hierbij zullen betrokken worden.
Dringend worden daarom de Kerkeraden van Gereformeerd belijdende gemeenten uitgenoodigd op den 20sten Juli a.s. te Utrecht aanwezig te zijn.
Het moet der Synode duidelijk worden gemaakt, eenerzijds, dat het Gereformeerde beginsel een verkrachten van de rechten der plaatselijke Gemeenten niet kan dulden, anderzijds, dat met name Gereformeerde Gemeenten bereid zijn, ook in onderlinge samenwerking, naar den eisch van Gods Woord in het onderhoud van hare dienaren te voorzien.
Prof. dr. J. A. C. VAN LEEUWEN, Utrecht
Dr. J. SEVERIJN, Dordrecht. - '
Ds. R. BARTLEMA, Hoogeveen.
Ds. J. DE BRUIN, Zeist.
Ds. 1. KIEVIT, Lunteren.
Ds. H. J. VAN SCHUPPEN, Gr. Ammers.
J. WEENER, Utrecht.
Ds. J. G. WOELDERINK. Randwijk.
Geachte Redacteur,
In no. 31 van Uw blad lees ik onder het opschrift : , , Financiëele verhouding van Kerk en Staat", de vraag, waarom men niet meewerkt , dat aan onze Hervormde Kerk de smaad van een voogdijkind te zijn, wordt afgenomen en zij haar eigen goed krijgt te beheeren.
Vergun mij U te vragen, hoe deze wensch naar Uwe meening moet worden vervuld. U bedoelt dan toch, naar ik hoop, dat de Kerk haar goed beheeren zal, en niet dat al hare goederen zullen beheerd worden door dien anderen voogd, het zonderlinge, in geen geval Schriftuurlijke, instituut, dat men „Kerkvoogdij" noemt ? Het wil mij voorkomen, dat in menig opzicht de Staat dan nog verkieselijker voogd is. Maar, ik vraag naar den bekenden weg. Immers, Uwverlangen werd niet vervuld, als de kerkvoogdijen ook die goederen, welke bedoeld zijn, beheerden. Dan deed het nóg de K e r k niet, en de smaad enz., bleef
Aangenaam zal het mij zijn, als U dit bij gelegenheid ook duidelijk uitspreekt.
Met dank en hoogachting, W. N.
Onderschrift van de Redactie
We kunnen ons voorstellen dat er collega's zijn, die met de ervaringen door hen opgedaan, het geld der Kerk nog maar liever in de handen van den Staat zien en door den Rijksbetaalmeester hun Rijkstfactement ontvangen, dan dat ze in handen zouden moeten, vallen van kerkvoogden.
Maar we mogen een zoo belangrijke kwestie als de afrekening tusschen Staat en Kerk niet laten afhangen van sympathieën of anti-pathieën ten opzichte van een of anderen kerkvoogd.
Waarbij er naar gestaan zou moeten worden, dat naar uitwijzen van ons Gereformeerd Kerkrecht de Kerkeraad, als representeerende de Gemeente, het goed der Gemeente te beheeren kreeg. Natuurlijk zouden ook dan nog wel onaangenaamheden kunnen voorkomen tusschen Kerkeraad en predikant. En in zooverre is de Rijksbetaalmeester het gemakkelijkst in de uitbetaling. Maar principieel gezien moet er toch op worden aangestuurd, dat de Kerk haar eigen goed te beheeren krijgt en niet door den Staat als een voogdijkind behandeld wordt.
M. v. G.
Het Nieuw-Testamentische lied.
Mijnheer de Redacteur.
Er wordt nu nog al gesproken over het feit, dat men in de Geref. Kerken een gezangenbundel wil gaan invoeren en tal van Hervormde menschen zijn er die zeggen dat dit een spreidend bewijs is van verflauwing der grenzen, van verwatering van het gereformeerd beginsel enz. enz.
Nu zal ik niet ontkennen, dat er in het midden van de Geref. Kerken veel is, dat op verslapping en inzinking wijst. Ik geloof niet dat b.v. de hoogleeraren van de Vrije Universiteit de warme sympathie en het onvoorwaardelijk vertrouwen hebben van het Gereformeerde volk in den kring der Kerken van 1834 en 1886 ; en dan minder nog bij de oude Afgescheidenen dan bij hen die tot den kring van de Doleantie gerekend moeten worden. Ik geloof óók niet, daf daar de prediking altijd zoo in den geest van het Gereformeerde volk valt ; dat de Doops-en Avondmaalspractijken zoo bevallen. En het komt mij méér dan waarschijnlijk voor, dat men in de kringen van de Geref. Kerken van de Kerk losser raakt, minder Gereformeerd gaat leven en dat ook de Kerken, waar men vrij toch de tucht kan handhaven, in deze niet zoo getrouw zijn, als tóch eisch is en plicht. Ik geloof dat zoo ontzettend veel aan 't versteenen is, veruitwendigt en dat onder de gemeenteleden en de ambtsdragers een geestelijke inzinking is ; een ledigheid, die vormelijk nog wel bedekt, maar in werkelijkheid toch niet verborgen kan worden. En juist, waar men daar in heel de wijze van Kerkregeering zoo alles voorhanden heeft, wat voor de regeling van zaken op de erve des Heeren naar uitwijzen van Gods Woord noodig is, is dit alles des te meer bedenkelijk en spreekt het tot ieder, die niet blind en doof is voor deze dingen. Ik geloof dan ook, dat er nog al eens uit de Geref. Kerken een snoepreisje gemaakt wordt naar de Hervormde Kerk, als daar een Gereformeerde prediking is ; en dat de Chr. Geref. Kerk er ook wel ziet overkomen, die het in de Geref. Kerken niet vinden kunnen. (Wat dr. De Moor, van Utrecht, telkens met blijdschap begroet; die vindt blijkbaar, dat het een „opruiming" is voor de Geref. Kerken ; zoo houdt hij zich tenminste in „De Heraut")
Ik meen, dat de Hervormd-Gereformeerden, ten spijt van de soms zoo pijnlijke bejegeningen dergenen die tot de Geref. Kerken behooren, bij al deze dingen een grootsche roeping hebben nu. In de Hervormde Kerk wordt, door allerlei omstandigheid, dik wijls zuiverder gevonden wat Gereformeerd is, dan in de Geref. Kerken. En dat moet in de Hervormde Kerk gebruikt worden ; daar mee moet worden geworsteld ; dat moet meer vleesch en bloed in ons worden en zoowel in de gemeente zelve als in de kerkeraden en in de predikanten moet meer gevoeld worden, gekend worden en beleefd worden wat Gereformeerd is. Het verkeeren tusschen allerlei richting en partij kan ten slotte-daaraan nog ten goede komen, want ijzer moet met ijzer gescherpt worden ! Jammer maar ! dat ook onder ons èn onder predikanten èn onder kerkeraadsleden èn in de gemeente soms zoo weinig schijnt gevoeld te worden wat echt Gereformeerd is. 't Is dikwijls een wonderlijk mengelmoes — waarbij onze Gereformeerde Bond een roeping heeft, waaraan hij zich niet mag onttrekken, om eerlijk en kloek — niet om personen te kwetsen, maar óók geen personen ontziende, want wee ! die vleesch tot z'n arm stelt — voor de Gereformeerde Waarheid en voor de Gereformeerde practijken op te-komen ; als 't moet veroordeelend wat veroordeeld moet worden.
Maar nu wilde ik U, geachte Redactie, in dit verband eens vragen, of het nu billijk is, om te zeggen, dat het zingen van een N.-Testamentisch lied op zichzelf een bewijs is, dat men niet Gereformeerd is en te zeggen, dat een Gereformeerde Kerk, die zingen wil op Kerstfeest van Jezus" geboorte, op Goeden Vrijdag van Jezus' sterven — „Jezus, Uw verzoenend sterven, blijft het rustpunt van ons hart" — op Paschen van Jezus' opstanding, op Pinksterfeest van de uitstorting van den Geest Gods ; of die Kerk, die bij Doop en Avondmaal, de Sacramenten van 't Nieuwe Verbond, ook Nieuw-Testamentische liederen wil zingen, daardoor persé ongereformeerd wordt, verwatert, verslapt, enz enz. ? Want is het toch eigenlijk niet zeer begrijpelijk, ja noodzakelijk, dat de Nieuw-Testamentische Gemeente in N.-Testamentische taal zingt van hetgeen Gods Kerk door Gods genade in Christus Jezus geschonken is ? Daar wordt over gepreekt ; dat wordt in gebed en dankzegging saam herdacht voor Gods aangezicht; daar wordt bij de Sacramenten over gehandeld, zoowel bij den Doop als bij het Avondmaal ; daar wordt van gepredikt bij de behandeling van den Catechismus — waarom, zoo vraag ik, zou de gemeente er niet van mogen z i n-g e n ? Ja — m o e t de gemeente er eigenlijk niet van zingen ? Is Gods eer er niet mee gemoeid en raakt het den welstand onzer zielen niet ? Moet op Kerstfeest de gemeente niet uitzingen : „Een Kind i s ons geboren, een Zoon i s ons gegeven ? "
'k Hoorde eens een predikant zeggen : „de Schrift is afgesloten ; en daar staan wel de Psalmen in, maar geen Gezangen." Dat was een forsch woord ; kort maar krachtig en 't maakte indruk op mij. Voor een tijd. Toen vroeg ik : waar staat in den Bijbel de preek van onzen dominé en waar vind ik de 12 geloofsartikelen die eiken Zondag worden voorgelezen als belijdenis der N.-Testamentische Gemeente ; en waar staat in den Bijbel de Heidelbergsche Catechismus, waaruit eiken Zondag in onze Gereform. gemeenten wordt gepreekt ; en waar heeft de Heere in den Bijbel ons gegeven het prachtige formulier van het Avondmaal en het mooie, sprekende formulier van den Doop ? Waar ; waar ?
Die dominé had zich — het stond voor mij vast — mer een groot woord van een zeer ernstige zaak, die hem niet zoo ernstig voorkwam blijkbaar, afgemaakt.
Nu weet ik, dat er in de Gezangenbundels die in onze Hervormde Kerk zijn ingevoerd, veel poespas gevonden wordt. Vele holle woorden en vele zinnen die een schijn hebben van waarheid, terwijl ze inderdaad misleidend zijn. Ook weet ik, dat de Synode — echt voor een Synode van de Ned. Herv. Kerk, die zoo flagrant in strijd is met het wezen van de Geref. Kerk — begonnen is met te dwingen. De dominé's moesten Gezangen laten zingen. Zoo echt liberaal, zooals we dat b.v. ook in den schoolstrijd hebben gehad : er mocht geen bijzonder onderwijs zijn en ieder ouder moest zijn kind naar de z.g.n. neutrale (godsdienstlooze) school zenden ! Dwaze manieren toch van vrijheids-menschen ! Maar ook een zekere weg om ieder weldenkend mensch in het harnas te jagen en het alzoo zeker te verliezen bij de menschen ; gelijk dan ook ten slotte het Gezangen zingen weer vrijgesteld is en ook het bijzonder onderwijs ten slotte vrijheid heeft verkregen !
Evenwel meen ik nu, dat het volstrekt niet in strijd is met aard, karakter en wezen van de Nieuw Testamentische Kerk om een N.-Testamentisch lied te zingen. Zooals we N.-Testamentische formulieren voor de Sacramentsbediening hebben gekregen en de Gereform. Kerk in de 16de eeuw behoefte had aan een vertolking van de Waarheid Gods in de 16de eeuwsche taal en acht gevende op de 16de eeuwsche toestanden — de Geref. Kerk moet juist omdat zij leeft uit de Waarheid met haar tijd mee leven om de Waarheid Gods te verkondigen met 't oog op de toestanden waaronder en waartusschen zij leeft — zoo geloof ik, dat de Gereformeerde Kerk er geen kwaad aan doet, neen, integendeel, dat het goed en noodig is, als de Gereformeerde Kerk Nieuw Testamentische liederen zingt, levend bij en zingend van de vervulling van Gods beloften in Jezus Christus, die geboren werd te Bethlehem, leed en stierf, opgestaan en ten hemel gevaren is, terwijl wij Hem verwachten, komende op de wolken, om dan als Koning te heerschen van de zee tot aan de zee en van de rivier tot aan de einden der aarde.
Ik kan mij, zoo goed voorstellen, dat de Gereformeerden zich niet kunnen vereenigen met de Gezangenbundels die wij hebben. Ook vergeten we niet de geschiedenis die daaraan verbonden is ; want die geschiedenis beteekent wat, beteekent véél ! Maar nu ' zou het jammer zijn, als we ons lieten verleiden, om af te zien van het ideaal om als Nieuw Testamentische Gemeente Nieuw Testamentische liederen te zingen daar waar het volk vergaderd is, in Gods huis. Straks in den hemel hopen we, door Gods genade, toch óók mee te zingen ter eere van het Lam, dat op aarde is geslacht om Zijn bloed uit te storten tot verzoening van de zonde Zijns volks. Zou het wel verkeerd kunnen zijn, als de Gemeente hier op aarde er óók naar verlangde en het in zwakheid poogde te doen, zingende : , , Wij knielen voor Uw zetel neer, wij. Heer ! en al Uw leden ; En eeren U als onzen Heer, met liederen en-gebeden. Dat alle macht, hoe hoog, hoe groot, voor U, o Gods getuige, O eerstgeboren' uit den dood, zich diep eerbiedig buige."
U dankend voor de plaatsruimte, teeken ik
EEN LEEK.
Wij hebben een niet-theoloog gaarne gelegenheid willen geven om op deze wijze over een belangrijke aangelegenheid in ons blad te schrijven. En waar dit stuk voor zich zelf spreekt, zoowel wat de Gereformeerde Kerken als ónze Hervormde Kerk betreft, gelijk ook over de kwestie van het Nieuw-Testamentische lied, daar voelen we geen roeping om dit — lange ! — stuk nog met een breed onderschrift aan te vullen.
Laat men, als men er lust in heeft, maar eens zeggen, wat er zooal bij ons leeft, voor al als we het op ernstige wijze, met kennis van zaken weten te doen.
M. v. G.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 juli 1922
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's