De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

EEN DOMINE VERTELT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN DOMINE VERTELT

8 minuten leestijd

XII. DE PREEK

6. BIJBELLEZINGEN.

Ook het houden van Bijbellezingen in de week heeft menigmaal zijn groot nut. De kern der Gemeente, die belang in stelt, houdt men daardoor bijeen.  
   Dikwijls heb ik het ontmoet, dat mensen mij verklaarden : „Wij hebben aan de Bijbellezingen nog meer dan aan een gewone preek, want wij kunnen u dan beter begrijpen!" Men bedoelde daarmee niet, de preek van Zondag af te keuren, maar toch heb ik dat wel eens allesbehalve als een compliment aangevoeld en mij afgevraagd, waaraan dat dan liggen zou. Of ik wellicht des Zondags niet eenvoudig genoeg was en te veel dreigde te verstarren in de gedachte aan het woord : „leerrede".
   Immers zó waren wij universitair opgevoed : „de preek" moest een leerrede zijn met één hoofdgedachte, waaraan weer verschillende punten waren ontleend. Wij erkennen, dat men zich hier wachten moet voor het gekunstelde, maar voelen toch nog steeds het nut van de academische wenken.
   Een preek met hoofdgedachte en punten is voor onze eigen bearbeiding wenselijk en voor de hoorders gemakkelijk. Zij hebben dan tenminste enig houvast en weten, waarover het gaat. Zij kunnen er dan wat van onthouden en navertellen.
   Al zie ik niet in, waarom dat nu steeds weer drie punten zouden moeten zijn. Immers dat ligt geheel aan de tekst, waarover gepreekt zal worden.
   Overigens is de critiek van sommige gemeenteleden vaak niet onvermakelijk. Vooral, wanneer gij een preek met punten houdt, dan preken sommige hoorders gaarne mee, en wee u!, wanneer het ene punt- dan wat stiefmoederlijk behandeld wordt, vergeleken bij het andere.
   Hadden wij in die predikatie maar een punt minder genoemd, dan zou niemand bezwaar hebben gemaakt.
   In deze tijd maakt men zich over de punlenquestie veelal niet meer zo druk. Men kan er zich afmaken en zeggen : daar zijn nu gewichtiger dingen aan de orde, dan de puntenverdeling van een preek. Dat is een questie van waardering. Zeker is, dat vele jongere predikanten geen puntenverdeling meer hebben ; misschien omdat het hun aldus niet geleerd is.
   Ik vraag mij af, waarom men de puntenverdeling meer en meer nalaat? Om niet in het gekunstelde te vervallen? Of om zich niet gebonden te voelen aan een bepaalde denkrichting?
   Maar men moet, met de tekst vóór zich, toch van een zekere gedachte uitgaan? Wat is er tegen, die gedachte van tevoren te formuleren en af te bakenen?
   Voor het houden van een Bijbellezing acht ik dat niet nodig, omdat elke tekst van de gehele pericoop vaak weer andere gedachten meebrengt. Maar is het nu voor een „Leerrede" (om die benaming maar te houden), niet wat anders? Een preek zonder punten loopt nogal eens uit op een draven door de hele Bijbel heen. Het is alsof de prediker, evenals Noach's duif, nergens rust kan vinden voor het hol van zijn voet. Het oratorische paard rent dan met meer bandeloosheid naar rechts en links, maar het is intussen voor de hoorder nogal vermoeiend.
   Misschien voelt een eenvoudige kerkganger ook daarom vaak meer voor een gewone Bijbellezing, omdat hij daarin nog al eens bij elke tekst de toepassing krijgt. Of omdat men in kleinere kring de dingen ook wat intiemer kan zeggen. Vooral in de wintertijd wil het er bij velen wel in, om eens een enkele weekavond af te zonderen, waarop men iets goeds kan horen.
   De Kerk dient ook hier het voorbeeld te geven. Doet zij dat niet, dan organiseert men zelf nogal eens wat op eigen hand. Of men gaat aan het „vrijbuiten" en komt dan wel eens in gezelschappen terecht, waar de liefde voor de Kerk allesbehalve wordt aangewakkerd.
   De Bijbellezingen hebben ook hun nut voor de Voorgangers zelf. Vooral wanneer gehele Bijbelboeken behandeld worden. Menige plaats, die wij anders liever vermeden hadden, omdat zij ons nogal moeilijkheden opleverde, moet dan onder de ogen gezien, en wij stonden meer dan eens verbaasd over de schone gedachten, die er voor ons uit oprezen.

   Wat voelden wij dikwijls op de Bijbellezingavonden de band van saamhorigheid veel meer dan 's Zondags in de kerk. Daar, in de kerk, kon tenslotte iedereen zitten, ook degene, die ons werk vijandig gezind was. Maar op de weekavonden was er onder ons een geest van vertrouwen.
   Ik denk hier niet aan een partijband in de enge zin van het woord, (och, praat mij niet van „de partij", want er was haast niets in de grote stad, wat zó tegenviel als dat ; immers : een partijmens is nog geen beginselmens) ; maar wel hieraan, dat wij daar nederzaten als geestverwanten. Dat wij daar ook wel eens iets gesmaakt hebben van de gemeenschap der heiligen. Het was ons daar dikwijls goed.
  
   In de dagen, waarin wij dit schreven, zijn de Bijbelkringen opgekomen ; vermoedelijk ook uit oorlogsnood. Vele mensen voelden, dat zij iets misten, al wisten zij nog niet wat. Er werden kleine bijeenkomsten gehouden, nu eens in de ene, dan in de andere woning. Vrijwillig stelden gemeenteleden hun huizen daartoe ter beschikking.
   De kring mocht niet te groot zijn ; liefst moesten het mensen zijn, die dicht bij elkander woonden. Het doel was : Bijbelbespreking met elkander te houden, waarbij één de inleiding gaf, terwijl elk der aanwezigen gelegenheid had tot het stellen van vragen of het maken van opmerkingen.
   Men wilde aldus weer bijbelkennis aankweken en het geestelijk contact met elkander bevorderen. Zo mogelijk, ook uitgedoofde belangstelling voor het kerkelijk leven weer opwekken.
   Dit streven was ongetwijfeld loffelijk, maar het hing er nu maar van af, of de leider van de avond voor zijn taak berekend was, ook al had hij een bijbelcursus gevolgd.
   Dan zou ik ook wat bang zijn voor allerlei vragen en opmerkingen, die met het onderwerp niet te maken hadden.
   Ik vrees toch, dat deze dingen op de duur geen levensvatbaarheid hebben, en blijf' de voorkeur geven aan de Bijbellezingen, waarover wij spraken, die meer het karakter van een godsdienstoefening behouden. Dat andere loopt zo licht uit op verstandelijk geredeneer, waaraan niemand eigenlijk wat heeft.

7. WOORDENKEUS en VOORDRACHT.  
   Niet onbelangrijk is ook nog de wijze, waarop de prediking wordt uitgesproken. Zo de gouden appelen niet op zilveren schalen kunnen worden opgedist, laat de taal in elk geval behoorlijk en duidelijk zijn. Niet duidelijk alleen dus, maar ook behoorlijk passend ;
   Nog kort geleden hoorde ik eens een hoogleraar zeggen op een bijeenkomst in een kerk : „Weg met alle deftigheid in de kerk!" Hier werd toch zeker niet bedoeld, dat de Kerk behoefte had aan uitdrukkingen en manieren van de straat. Ik lees nog ergens (Tit. 2:7: „Betoon in de leer onvervalstheid, deftigheid (of eerwaardigheid), oprechtheid". Dus een deftige oprechtheid.
   Een ongeletterd man moge geen aanstoot nemen aan ruwe uitdrukkingen ; er zijn ook anderen, die dat wèl doen.
   Het wil mij voorkomen, dat het ook in dit opzicht met sommige predikanten wel ietwat de bedenkelijke kant uitgaat. Men steekt wat de draak met de kanseltaal van vroeger en vervalt nu in een ander uiterste.
   Men schijnt er een soort eer in te stellen, om van „je", „jou" en „jullie" te gaan praten, kortom, zoals men dat onder elkander in de spreektaal gewend is. De gewone argumenten, die er voor aangehaald worden, zijn: „Zó pakt men de schare en begrijpt zij ons beter". Maar is er nu in het geheel geen andere manier, om de dingen duidelijk te zeggen ?
   Dominees moeten nu toch niet menen, dat alles hun goed staat. Christelijke vertrouwelijkheid moet niet overslaan in het brutaalgemeenzame.
   Meent een voorganger, zijn gehoor of een gedeelte van zijn gehoor aan te moeten spreken met : „Broeders en Zusters!", dat geeft hem nog geen recht om die „broeders en zusters" te „bejijen" of te „bej ouwen". Ik meen, dat dit geen vooruitgang in de beschaving is.
   Maar evenmin behoeven wij ons te buiten te gaan in overdreven beleefdheden, 't Heeft altijd zonderling in mijn oren geklonken, wanneer een predikant van de kansel wel eens vroeg b.v. : „Is u nog onbekeerd, mijn Toehoorder? " Een zekete kanseltaal behoort hier ' toch te blijven, voor zover die kanseltaal bijbeltaal is.
   Verder verdient het allesbehalve aanbeveling om de menselijke beleefdheidsvormen onderling, ook toe te passen op de Heere God.
   Met name in de laatste tijd is het mij opgevallen, dat vooral Candidaten tot de Heilige Dienst en ook jonge predikanten de Heere in het gebed plegen aan te spreken met: „U!"
   De Naam Gods zelf noemen zij bijna niet meer. Men hoort voortdurend : „U! U! Ü!" Zozeer, dat het tenslotte is, alsof de bidder lot een mens sprak.
   Ik kan het niet helpen : Zo iets hindert en stoot mij.
   Toch zijn er theologische studenten, die dat verdedigen en er zelfs met hand en tand aan vasthouden.
   Jonge mannen, ligt het aan onze ouderdom, dat wij aan het bovengenoemde niet kunnen wennen? Ik meende anders, dat het persoonlijk voornaamwoord : „Gij!" nog niet in onbruik was. Wij zingen toch ook in onze Psalmen (102) : „Maar Gij hebt, o Opperwezen, Geen verandering te vrezen". En niet : „U heeft "
   Zo is het op tal van plaatsen in de Heilige Schrift.
   Ook in de nieuwe Psalmberijming is het nog altijd : „Gij".
Kort geleden sprak onze Koningin Juliana de Burgemeesters en Gemeenteraden voortdurend toe met: GIJ Burgemeesters! enz Ik wil hiermee zeggen, dat wij met het biddend toespreken van het Heilig Opperwezen niet moeten vervallen in. weeïg-zoete aardse hoffelijkheden;
   Men bedoelt er eerbied mee, maar voor mijn gevoel is hèt juist oneerbiedig:

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 juli 1951

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

EEN DOMINE VERTELT

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 juli 1951

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's