EEN DOMINE VERTELT
3. FEEST-STOFFEN.
Wat de Feeststoffen aangaat, wij noemden ze reeds, voor zover zij de tekstkeuze gemakkelijk maken. Wij weten toch, welke onderwerpen op de verschillende feestdagen behandeld moeten worden.
Toch komen ook hier bezwaren en moeilijkheden oprijzen. Ten eerste, wat de betekenis der Heilsfeiten zelf aangaat, 't Spreekt vanzelf, dat geen mens er bij kan, bij de wondere weldaden Gods, in Christus bewezen.
De grondgedachte der prediking moet dus altijd weer uitgaan van de aanbidding en van het : „Uit Hem, door Hem en tot Hem zijn alle dingen!"
Dan moet aan de Gemeente worden verkondigd, op Kerstfeest, Paasfeest, Pinksterfeest, wat er nu eigenlijk is geschied en welke betekenis dat voor ons heeft.
De Kerstprediking biedt dan nog de minste moeilijkheden (afgezien van het wonder, dat niemand verstaat). De geboorte van Gods Zoon, als het armste Kind, in Bethlehems stal, men kan het zich voorstellen. Hoewel hier de moeilijkheid blijft, dat het grootste wonder Gods zich in zulk een schreeuwende armoede en eenvoudigheid hult.
Het Paasevangelie : de opstanding van Christus uit de lichamelijke dood, men behoeft daarvan niet te vragen : „Wat verstaat gij er onder? ", al kan geen mens het zich voorstellen, hoe iemand uit de dood verrijzen kan.
Maar van de uitstorting van de Heilige Geest kan niemand zich een gedachte of voorstelling maken. Hoe de derde Persoon van het Drieënig Wezen intrek kan nemen in een in zich zelf zondig mensenhart. In het hart Zijner Kerk, die naar de Trooster verlangde.
Men hoort Hem, maar men ziet Hem niet. Men zag Zijn tekenen, maar Hem Zelf niet. Men hoort Zijn geluid. Men ziet Zijn vuur. Men hoort Zijn spraak. Men voelt Zijn werk. Hij Zelf blijft onzichtbaar.
Wie zelf de Geest ontving, kan het met andere huisgenoten des geloofs meevoelen wat het is ; voor de buitenstaander blijft dit alles onbegrijpelijk. Hij eindigt nog altijd met de vraag : „Wat wil toch dit zijn? " Of zo hij behoort tot de spotters, dan klinkt het nog uit zijn mond : „Zij zijn vol zoete wijn !"
De Pinksterprediking is dan ook voor de Evangeliedienaar wel de allermoeilijkste. Zij wordt door de opgaande schare het minste begrepen. De natuurlijke mens begrijpt niet de dingen, die des Geestes Gods zijn.
En nochtans hebben wij te gevoelen, dat de Pinksterprediking voor ons zelf de allerheerlijkste is. Niet alsof de Vleeswording des Woords en de Opstanding van Christus (om van Zijn sterven en Zijn hemelvaart nu niet te spreken) iets minder waren. Maar in het Feit van Pinksteren zet de Drieënige God nu de kroon en het zegel op Zijn eigen werk. Zalig die dienaar, die dat smaakt en proeft. Want dan beleeft hij als het ware alles tegelijk : Kerstfeest, Paasfeest, alles! Dan houdt de Heilige Geest binnen in zijn hart de allerschoonste repetitie.
Dan wordt het : Christus vóór mij geboren ; Christus in mij geboren! Christus vóór mij opgestaan ; Christus in mij opgestaan.
Dan denkt hij er niet meer over, dat het Pinksterfeest zo moeilijk te bepreken is. Hij weet wat het is en zijn God leert hem door de Geest wel spreken in klare taal.
En nu nog een paar gewone dingen. Wanneer wij voor het eerst Kerstfeest vieren met de Gemeente, ligt Lucas 2 daar als vanzelf voor ons. Hoe nu echter te handelen het volgend jaar en het daarop volgende?
Is het mogelijk, altijd fris te blijven, wanneer ons steeds hetzelfde onderwerp weer wacht?
Beredeneren wij deze dingen slechts met ons dorre verstand, dan lopen wij vast. Ik hoorde eens een Collega zeggen : „Hoe hebben de Broeders dat toch met Lucas 2? Ik heb er nu al zo vaak over gepreekt en weet werkelijk niet meer, wat er nog van te zeggen valt".
Voor zover ik mij herinneren kan, ging niemand daarop in. Zelf was ik jong en onervaren en voelde mij niet geroepen, een veel oudere Collega hier terecht te zetten. Toch kon ik niet nalaten te denken : „Man, dat is niet verstandig, zoiets te zeggen. Ten eerste bewijst het, dat het in uw ziel er nogal dodig uitziet.
Ten tweede was het ook daarom beter geweest, dit vóór u te houden, omdat gij misschien anderen er mee aansteekt".
Het een en ander klonk ook als een soort uitdaging, waarin dit lag opgesloten : „Ik spreek het tenminste uit, maar bij u allen is het precies als bij mij".
Wat hebben wij toch eigenlijk aan die armoe-belijdenissen van anderen?
Wanneer het zó gesteld is met de dienaar des Woords en hij geeft dat door, hoe moet de Gemeente het dan maken?
Misschien denkt iemand : dat te zeggen, was in elk geval beter, dan een vrome schijn op zich te laden.
Gij noemt hier nu evenwel een heel ander uiterste.
Wat dunkt u? Zou God van ons verlangen, dat wij de dingen, die wij niet mee en door maakten, toch willen forceren? Hoeveel onwaarachtige preken zijn daaruit al voortgekomen !
Moeten wij ons in een zekere feeststemming dwingen of daartoe opschroeven?
Neen, de Heere wil geen slaafse gedwongenheid ; Hij wil vrijgemaakte dienaren. Wij behoeven ons ook werkelijk niet in te spannen, om b. V. tijdens het Kerstfeest keizer Augustus wat anders op te tuigen dan het vorige jaar. Die Augustusfiguur mag ons gerust oud zijn als de nacht. Geef hem nu geen prachtige purpere mantel of een blik vol majesteit, wanneer hij het bij u het vorig jaar zonder dat alles deed.
Zoek uw kracht niet in het schetsen en schilderen van bijkomstige omstandigheden. Laat dat Bethlehemskind de Hoofdpersoon zijn en blijven. Alles, wat gij anders zegt, buiten Christus om, is verloren tijd ; en die woorden zijn verloren woorden.
Er wordt soms nog zo lang gepreekt, want de tijd moet gerekt tot twee uur toe, omdat de zogenaamde ouderwetse hoorders dit aldus wensen. Wie weet, hoe kort er in zulk een lange Dienst wellicht gepreekt werd over Christus en Zijn grootheid!
Wat zult gij, ambtsdrager, prediken op het Kerstfeest? Denk er om : er is een jaar verlopen, sinds gij Kerstfeest hebt gevierd en Christus' Kerk hebt gediend.
Is alles hetzelfde gebleven gedurende het jaar, dat verliep?
Is het Christuskind hetzelfde gebleven? Gij denkt aan het tekstwoord : „Jezus Christus is gisteren en heden Dezelfde en in der eeuwigheid". Goed! In Zijn wezen ; in Zijn liefde.; in Zijn trouw ; in Zijn offerande bovenal!
Maar ik vraag verder : Bleef Hij voor u dezelfde Christus? Is Hij het afgelopen jaar niet rijker, niet schoner voor u geworden?
Als dat niet het geval is, dan deugt er iets niet bij u. Dan kunt gij ook Johannes de Dooper niet begrijpen, als hij zegt: „Hij moet wassen ; ik minder worden".
Maar als dat wèl het geval is, dan zult gij ook niet om stof verlegen zitten. Want die Koning en Heere maakt ook voor Zijn dienstknechten alles weer nieuw.
O, gelukkige zielzorgers, die met de jaren steeds weer andere, schone zijden van de Parel van grote waarde mochten ontdekken, omdat zij zelf wensen te leven onder de hoede van hun Heere.
Hij geeft altijd wat te beleven en maakt alle dingen nieuw.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 juni 1951
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 juni 1951
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's