De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

De taal van de prediking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De taal van de prediking

9 minuten leestijd

I
Na de beëindiging van de laatste wereldoorlog klonk allerwege de roep om vernieuwing. De politiek moest worden vernieuwd, het econonomische leven moest worden vernieuwd, het onderwijs moest worden vernieuwd enz.
Ook op het terrein van het kerkelijk leven werd deze roep gehoord. En sindsdien is er ook op dat terrein heel wat vernieuwd. We hebben een nieuwe kerkorde gekregen, een nieuwe bijbelvertaling, nieuwe liturgische formulieren (het dienstboek) en verleden jaar een nieuwe psalmberijming.
Veel gemeenteleden, vooral de oudere, zullen enige moeite hebben met al dat nieuwe, het niet allemaal begrijpen en zeggen: waarom moet dat nu? is wat we hebben, niet goed genoeg? Ze zullen huiverig zijn, dat met het loslaten van het oude iets waardevols verloren gaat, dat in het nieuwe niet wordt teruggevonden.
Als leden van de Hervormde kerk zullen wij echter van deze dingen kennis moeten nemen om dan vanuit de Heilige Schrift ons oordeel erover te bepalen. Dan zal ons blijken, dat alle verandering geen verbetering is, maar ook, dat niet alles zonder meer te verwerpen is.
’t Is thans echter niet mijn bedoeling, op een van de genoemde dingen in te gaan. Binnenkort kunt u van de zijde van het hoofdbestuur van onze Geref. Bond een beoordeling verwachten van de nieuwe psalmberijming. Wat mij op 't ogenblik vooral intrigeert, is de prediking der kerk. Ook daarvan heeft men gezegd, dat ze vernieuwing moest ondergaan.
En ik heb nu niet op het oog diegenen, die aan de prediking de nieuwe theologie ten grondslag gelegd wilden zien en haar dus een andere inhoud wilden geven. Die waren en zijn er ook. Nee, ik bedoel degenen, die het noodzakelijk vonden, de vorm van de prediking te veranderen.
De oude vorm, die zijn uitgangspunt altijd zocht in een bijbeltekst en die de geijkte kerktaal bevatte, spreekt de naoorlogse mens niet meer aan, zei men. In de prediking moet men uitgaan van de praktijk, het vervolgens op de gekozen tekst aansturen om dan tenslotte daarmee te eindigen.
En wat verder van belang is voor een goed verstaan van de prediking: zij moet gebracht worden in de taal, die de mensen van nu spreken. Op de kansel moet niet het Nederlands van de vorige eeuw gesproken worden met lange, ingewikkelde zinnen, met thans verouderde en niet meer gebruikte woorden en uitdrukkingen, en met allemaal tweede naamvallen (deszelfs, zijnsgelijken) en overal nog verbuigingsennetjes (enen, denzelven).
Op dat laatste, de taal der prediking, zou ik in een paar artikelen graag wat dieper ingaan. Met de tegenwoordige gedachten hierover, zoals boven geformuleerd, kunnen we het goeddeels eens zijn, dunkt me. Ook de Heere Jezus en de apostelen preekten in de volkstaal, zoals die in hun tijd gesproken werd. Maar of wij predikers aan alle wensen, welke er op dit punt bij sommige gemeenteleden leven, mogen tegemoet komen, is een andere zaak.

In de inleiding kwamen we tot de conclusie, dat we het eens konden zijn met hen, die zeggen, dat in onze tijd op de kansel het tegenwoordige Nederlands dient gebruikt te worden, niet het verouderde, ingewikkelde Nederlands van de vorige eeuw. De Heere Jezus en de apostelen preekten ook in de volkstaal, zoals die in hun tijd gesproken werd.
Er valt echter op dit punt een merkwaardig misverstand te signaleeren. Telkens weer bemerk ik, dat er gemeenteleden zijn, die dat preken in modern Nederlands zó opvatten, dat op de kansel alleen de tegenwoordige omgangstaal gebruikt moet worden met vermijding van alle woorden, die voor mensen van deze tijd onbekend en daarom onverstaanbaar zijn.
Degenen, die van deze gedachte zijn, moeten zich dit eens realiseren en daarbij het volgende overwegen.
De woordenschat van een doorsnee Nederlander omvat ongeveer 1200 woorden. Bij intellectuelen ligt dat hoger naar de mate van ontwikkeling, maar het kerkvolk bestaat nu eenmaal niet uitsluitend uit intellectuelen. Bij onze prediking hebben wij ons aan te sluiten bij het gemeentelid, dat behalve basis-onderwijs niet meer dan zijn vakopleiding heeft gehad. En de woordenschat van zo'n gemeentelid bestaat uit niet meer dan het genoemde aantal woorden.
Een groot aantal daarvan komt niet in aanmerking voor de prediking: die woorden nl., die niet direct met het evangelie en het geloofsleven te maken hebben. Als voorbeelden noem ik: koelkast, betonmolen, glasindustrie, sokhouders, koffie, aspirine, enz. (ik doe zo maar een greep).

Verder moeten van die 1200 woorden worden afgetrokken: populaire woorden en gezegden, die wel dagelijks gebruikt worden maar niet op de preekstoel thuis horen, als: bere-góed, hardstikke mooi, pech gehad, dat zit wel snor, enz. Ook dient men het volgende te bedenken. Onze nederlandse taal is sinds de reformatie sterk beïnvloed door de bijbel. In het denkleven van onze voorouders nam de bijbel zo'n grote plaats in, dat uit de bijbel allerlei woorden en zegswijzen als vanzelf werden overgenomen in de gewone omgangs- en schrijftaal. Een kind, waarvan ouders bijzonder veel hielden, werd hun oogappeltje genoemd. Iemand, die geen gehoor vond voor zijn ideeën, was als de stem eens roependen in de woestijn (overigens berustend op een onjuiste opvatting van deze tekst). En iemand, die altijd wat op anderen had aan te merken, moest de hand maar eens in eigen boezem steken. Was er ergens geen geestelijk leven te bespeuren, dan was het de dood in de pot. En als iemand iets ontdekte, waarvoor hij tevoren als 't ware blind was geweest, dan was het alsof hem de schellen van de ogen vielen. Bij iemand met een goed verstand was Salomo thuis. Een man, die niet gauw te overtuigen was, heette een ongelovige Thomas. En een vrouw, die altijd in de weer was om het haar huisgenoten en gasten aangenaam te maken, werd een dienende Martha genoemd.

Al deze voorbeelden van bijbelse uitdrukkingen zijn met tientallen te vermeerderen. Onze nederlandse taal was en is er vol van. En daarnaast zijn er tientallen, om niet te zeggen honderdtallen losse woorden, die aan de bijbel zijn ontleend en die vroeger ook in het dagelijkse leven en in de onderlinge gesprekken functioneerden.
Wat ziet men echter in onze tijd? In onze tijd is een ontkersteningsproces aan de gang, waarbij de bijbel steeds meer uit het openbare leven en uit het leven van enkelingen verdrongen wordt om plaats te maken voor moderne opvattingen, aan het zg. wetenschappelijk denken ontleend. Bij steeds meerderen wordt de bijbel, zo ze er nog een in huis hebben, niet meer gelezen en wordt hij gaandeweg een onbekend boek. Maar op die manier worden ook al die typisch bijbelse uitdrukkingen en zegswijzen, waarvan onze taal zo vol was en die haar een bepaalde kleur gaven, meer en meer onbekend en verdwijnen ze uit de „roulatie”.
Staat men nu op het standpunt, dat op de preekstoel alleen de dagelijkse omgangstaal gehanteerd mag worden, dan staat de prediker, gezien het hiervóór betoogde, slechts een minimale woordenschat ter beschikking, waaruit hij zijn preek kan samenstellen. Strict genomen is het zelfs zo, dat hij dan niet meer in staat is, het evangelie der verzoening en verlossing voluit te verkondigen, hoogstens een slap aftreksel daarvan.
Was het waar, dat op de preekstoel alleen maar de dagelijkse omgangstaal gebruikt mag worden, dan stond ons predikers slechts een heel beperkte woordkeus ter beschikking, zo was onze conclusie. Ja, dan zouden wij, dank zij de tegenwoordige ontkerstening, ook van de taal, niet meer in staat zijn, het evangelie der verzoening en der verlossing voluit te verkondigen.
Het is toch een feit, dat in de rechte prediking van het onverkorte en onvervalste evangelie bepaalde typisch bijbelse woorden en uitdrukkingen niet gemist kunnen worden. Woorden en uitdrukkingen, die de moderne mens niet meer kent en die niet in zijn denkschema passen, maar die het wezen van het evangelie uitmaken en niet weggelaten kunnen worden zonder het evangelie te verminken en van zijn kracht te beroven. Woorden en uitdrukkingen, die ook niet door andere te vervangen zijn en die, gezien de heel andere denkwereld van de moderne mens, niet in zijn taal te omschrijven zijn.
We moeten toch niet vergeten, dat overal waar het evangelie gebracht wordt, er twee verschillende, elkaar tegengestelde denkwerelden op elkander botsen, en dat het evangelie niet is in te passen of aan te passen bij zo'n andere denkwereld. Zulk pogen gaat altijd ten koste van het evangelie.
Om enkele voorbeelden van die in de prediking onmisbare woorden en uitdrukkingen te noemen: God (praat de moderne mens niet over; God is immers dood!), hemel en hel (bestaan niet volgens het moderne denken), zondebesef (waandenkbeeld, teken van minderwaardigheidsgevoel), genade bewijzen (hoeft voor mij niet), wedergeboorte (niet nodig), zalig worden (zijn we al, of: dat is een illusie).
Iemand zal zeggen: nu heeft u het alleen over buitenkerkelijken. En ik geef toe: in deze extreme vorm, zoals hier getekend, komt het alleen onder mensen voor, die of nooit tot de kerk behoord hebben, of die radicaal met de kerk gebroken hebben.
Maar menen wij toch niet, dat kerkmensen immuun zijn voor het moderne denken. Door krant en tijdschrift, gesprek en studie, radio en televisie komen ze ermee in aanraking. En onwillekeurig ondergaan ze de invloed ervan. En wanneer ze dan 's zondags in de kerk het aloude evangelie horen, ook al wordt het zoveel mogelijk gebracht in de taal van deze tijd, dan rijzen er vragen bij hen en hebben ze het er moeilijk mee.
Terwille van zulke mensen zou men geneigd zijn, bepaalde kanten van de bijbelse boodschap in de prediking weg te laten, maar dan zouden we ontrouw zijn aan onze opdracht. Trouwens, ze zijn daarmee niet geholpen, want we snijden dan het hart uit het evangelie weg en wat er overblijft, is eigenlijk geen evangelie meer, alleen moraalprediking met als hoofdthema medemenselijkheid.
Ik weet wel, dat er ook kerkmensen zijn, die zich bepaald ergeren aan specifiek bijbelse woorden en uitdrukkingen als zonde en genade, bekering en wedergeboorte, rechtvaardiging en heiliging, alsmede aan alle bijbelse uitdrukkingen, welke met deze begrippen samenhangen. Uitdrukkingen als: voor God in de schuld komen — de belijdenis: ik weet, dat in mij geen goed woont — beden als: o God, wees mij zondaar genadig! schep mij een rein hart, o God! Heere, bekeer mij! — de blijde zang: welzalig hij, wiens zonden zijn vergeven! — de jubel: ik leef, doch niet meer ik, Christus leeft in mij!

Misschien zijn mensen, die zich aan zulke woorden en uitdrukkingen in de prediking ergeren, zich daarvan niet bewust, maar dan moeten ze zichzelf toch eens afvragen, of hun ergernis niet alleen deze woorden betreft maar eigenlijk de inhoud ervan. Anders gezegd: of er bij hen geen afkeer achter zit tegen een bepaalde vorm van geloofsleven, dat in deze woorden en gezegden zijn uitdrukking vindt. Immers, hoe is anders de felheid te verklaren, waarmee zij op het gebruik van deze woorden en gezegden reageren?
Leerdam                                                                  H. van Dijk

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 december 1969

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

De taal van de prediking

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 december 1969

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's