DE HOFNAR VAN GELRE
FEUILLETON
EEN VERHAAL UIT HET BEGIN DER ZESTIENDE EEUW
Al goed, al goed, lacht maar", zegt het kleine manneke, blijkbaar een weinig kregelig om de algemene vrolijkheid, waarvan hij het voorwerp is. „St-Bernardus, onze beschermheilige, weet ook wel, aan wie jullie liever biecht dan aan hem of een andere Sant".
„Zo, Bernulfje", klinkt het spottend van een andere zijde ; „dus jij weet het niet, of veinst het niet te weten, anders zou je het immers terstond zeggen. Bij de tanden van Sint Petrus, je houdt je goed! Je wilt ons stellig daarmee niet bruien uit dankbaarheid voor wat wij korts voor je gedaan hebben".
„Hoe? Wat dan? !" vraagt men, rekhalzend naar de spreker, van verschillende kanten.
„Och", herneemt deze, „korts had broeder Bernulf weer wat lang bij genoemde Kerkhoven gebiecht, toen wij, broeder Paulus en ik, juist dezelfde taveerne binnen kwamen. zeker wel, omdat we er een voorgevoel van hadden dat onze kleine broeder van 't lange biechten zijn tramontane kon verloren hebben. Nu, 't was gelijk we gevreesd hadden: hij was zó verward en afgemat, zag er zó catijvig uit, dat wij het grootste meelij met hem hadden, zoals hij daar van de bank gevallen op de stenen neerlag, gans en al bevuild over zijn gehele habijt. We riepen de jongen van Kerkhoven en beloofden hem een carolus-gulden, als hij de dodelijk vermoeide broeder goed en wel op de een of andere manier in het klooster bracht. Dragen kon de borst hem wel niet, daarom legde hij hem met één snap op een kruiwagen en reed het vrachtje, toen het donker was, haar huis".
Zó vermakelijk vinden de hoorders het verhaal, dat hun gelach nu luide opklinkt. Van alle kanten roept men Berhulfus toe, en deze, niets durvende loochenen, uit vrees, dat er anders wellicht nog meer zal openbaar worden dan hem lief is, weet niet beter te doen dan maar hartelijk mee te lachen.
Daar gaat de deur open en broeder Bernardus treedt binnen. Met duidelijke weerzin op zijn vermagerd gelaat neemt hij tussen de nog lachende broeders plaats.
Thans is de vergadering voltallig.
De prior staat van zijn zetel op, welk voorbeeld door allen gevolgd wordt, en na een teken gegeven te hebben, dat men zwijgen zal, spreekt hij met zijn monotone stem, als stond hij voor het outer:
„Edent pauperes!" 1)
In koor antwoorden allen, als gold het een verheven beurtzang :
„Et saturabuntur!" 2)
Nauwelijks is hierop de zegen uitgesproken of de maaltijd neemt een aanvang.
Ook de prior geeft zich allengs geheel aan het tafelgenot over. Is hij zoeven afgetrokken geweest bij de ruwe scherts van enkelen, thans zet hij allen, ook de zwijgzamen, door woord en voorbeeld tot ongedwongen vrolijkheid aan.
Van alle zijden klinken kwinkslagen over de dis of vermaakt men zich met spottende, zouteloze taal; maar het hoogte punt der leute wordt bereikt, als de broeder Cellarius op een wenk van de prior van ginds dressoir; waarop verscheidene kruiken, kannen, spuiten 3) en kroezen staan, een overvloed en lange hals van wijn ter tafel brengt en allen uitgenodigd worden een beker te ledigen ter ere van het jaarfeest des kloosters. Als echte kenners brengt men de gevulde kroezen, spuiten en kopetassen 4) aan de lippen en drinkt op alles en nog wat.
1) De armen zullen eten. 2
2) En zullen verzadigd worden.
3) Bijzondere soort glazen met brede buik
4) Overdekte glazen kelken.
(Wordt vervolgd).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 september 1951
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 september 1951
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's