Uit het kerkelijk leven.
Duurtebijslag predikanten e.a.
Vrijdag 24 October j.l. is in de Tweede Kamer behandeld en aangenomen een wetsvoorstel van Minister de Vries, bedoelende aan de predikanten, pastoors en opperrabbijns — der gesubsidieerde Kerken — een duurtetoeslag van f 100 te geven.
Het komt ons niet ondienstig voor om in den breede hier weer te geven wat bij het korte debat in 's Lands Raadszaal door onze volksvertegenwoordigers en door den Minister ook in deze gezegd is, vooral daar ie gelqk, naar aller verwachting ook over de verhouding van Staat en Kerk in het algemeen gesproken is.
De heer mr. Rutgers A.R. opende de kleine rq der sprekers. In het Kort Veralag lezen we daaromtrent:
De heer RUTGERS geeft zijn stem aan dit ontwerp niet met groote geestdrift, niet uit warme bewondering. Hij ontkent den feitelqken grondslag van dit ontwerp niet; ontkent niet dat het noodig is met het oog op den toestand van de geestelijken in, ons land, In tal van pastorieën ief en wordt nood geleden en dat daarvan niet méér in het openbaar is gewaagd, ia het bewijs van de hooge opvattingen die de bedienaren van den godsdienst hebben van de eer aan hun ambt verschuldigd. Dit bewgst, dat zg hun ambt bekleeden niet uit gewin, maar uit besef van hooger roeping.
De toestand die aanleiding gaf tot dit ontwerp vormt een aanklacht tegtn de Kerken die verplicht aqn haar dienaren te onderhouden.
Het ware spreker veel liever geweest en het komt hem voor dat dit in de roeping der Kerken had gelegen, dat het wetsontwerp niet noodig was geweest en dat de Kerken haar plicht op de meest onbekrompen wgze waren nagekomen om in de stoffelijke behoeften van haar dienaren te voorzien.
Het is bekend dat spreker behoort tot hen, die de meening zijn toegedaan, dat de Kerk geen bijdrage uit de openbare kaa behoort te hebben. Dat is in het weizgn van de Kerk zelf, We stellen er prijs op, dat het terrein waarop de overheid zich beweegt en dat waarop de Kerk zich beweegt, gescheiden blijven. Daarom is spreker tegen overheidstoelagen aan de Kerk. De vri/heid van de Kerk loopt daardoor gevaar. De overweging, dat de overheid steun zal verleenea, brengt de overheid er toe om een woord a mee te spreken waar zg feitelijk geen I gezag heeft, wat zich vooral voordoet zse bg het ontstaan van nieuwe toestanden. Wat de bgdrage zelf betreft, waarheid bevat de uitdrukking nummus non olet; voor de Kerk echter geldt niet »dat een d gulden altgd een gulden is". Voor de Kerk is een bgdrage uit de schatkist niet geligk met hetzelfde bedrag vrijwillig opgebracht.
De vrgwillige bgdragen tot instandhouding van den eeredienst, brengen n ook geestelgke winst, die ligt op het terrein waar de Kerk haar zegenrijken d arbeid verricht. De vrijwillige bijdragen zijn een eisch van den Koning der Kerk, d als geen enkel ander gebod zoo gebiedend m voorgeschreven in de Heilige Schrift.
De bestaande toestand bevredigt ons allerminst en wanneer dit ontwerp den steun van de Overheid aan de Kerk introduceerde^ zou het onzen steun niet verkrggen. Dat is echter geen innovatie. De steun van art. 171 der Grondwet btataat reeds lang, is niet alleen gelegen in de vergoeding aan de Kerk van wat de Overheid .tot zich nam, maar bestaat ook uit een vrgwillige bgdrage van de Overheid aan de Kerk.
Er is aangevoerd, dat de vergoeding van het eerste lid van art. 171 Grondwet, zal zg op gelgke waarde blgven, moet worden verhoogd. Die redeneering' kan den toets der critiek niet doorstaan. Dit ware alleen het geval indien reeds vroeger rekening ware gehouden met de aling van de waarde van het geld, in erband met de gronden waarop die ergoeding werd gegeven. Die redeneeing zou wellicht. grond van bestaan ebben als aanwgsbaar ware, dat de erkelijke goederen thans in 1919 aan e Kerk een hoogere opbrengst zouden nbrengen dan de Rgksbijdrage bedraagt.
Wij bevinden ons met dit wetsontwerp op het terrein, dat wordt bestreken door art. 171, tweede lid, der Grondwet.
Zal spreker zich tegen het ontwerp verzetten? Dit ontwerp is een gevolg van de bestaande practgk; het geldt uitkeeringen krachtens het genoemde tweede lid van art, 171, Aan de emeritipredikanten wordt bgslag verleend op de pensioenen, zoodat op dien grond reeds het nu aanhangige ontwerp dient te worden aanvaard. Want het zou een inconsequentie zgn, als men wel den bijslag op de pensioenen goedkeurde en niet dien op do traktementen.
Sprekers verzet richt zich dan ook niet tegen de details der bestaande practgk, maar tegen die practijk zelf.
Een bezwaar tegen dit ontwerp is volgens sommigen ook, dat andere kerken, die geen steun ontvangen uit de rijkskas en nu ook dezen bijslag niet zullen krijgen, daardoor nog meer achtergesteld zullen worden. Maar dit bezwaar is ongegrond. Als er een onrecht is, dan is dit onrecht niet gelegen in het onthouden van financieelen steun aan énkele gezindheden, maar in het verkenen van financieelen steun. En wanneer sommigen zich kunnen beklagen over art. 171 Gw., dan zijn het niet die kerken, die geen steun hebben genoten, doch de kerken die steun hebben genoten. De schade is niet gelegen in de onthouding van steun, omdat het verleenen van steun meebrengt zedelgk nadeel, verslapping van den plicht, die aan de kerk zelf is opgelegd. Wanneer een verdoovend middel aan de eene kerk wordt toegediend, it dat toch geen argument om het ook aan anderen toe te dienen.
Niet op dien grond kan men zgn steun aan dit ontwerp onthouden en als men nieuwe subsidies zou voorstellen moest er overwegend bezwaar tegen gemaakt worden. Als b v. werd voorgesteld subsidie aan een der kerken, tot welker verband spreker behoort, dan sou hij zich daartegen met kracht verzetten.
Wij gaan dus met dit ontwerp mede zonder geestdrift, omdat het de bestaande praktiijk handhaaft, en onder voorbehoud, dat wij tegen het tweede lid van art. 171 Gw. zullen opkomen ter plaatse waar dat dienstig voorkomt.
Met groote instemming heeft spreker gezien, dat door de Regeering in de Memorie van Antwoord wordt medegedeeld, dat het gezette overweging verdient om aan te sturen op verbreking van den financieelen band tutachen Kerk en Staat en dat het haar plan is aan de kerkelgke besturen voor te stellen dat punt met haar te bespreken. Spreker hoopt, dat die gesette bespreking wel ernstig zal zijn, maar niet zoo langdurig zal zijn, dat men het geschikte moment om tot daden te komen, voorbij tal laten gaan. En dat geschikt moment uit de herziening der Grondwet. Dan is het het oogenblik, dat deze zaak aan de orde behoort te komen.
Spreker hoopt dan ook, dat wg bg de herziening der Grondwet die aanstaande de vruchten zullen aanschouwen van het overleg der Regeering.
Deze zaak wordt niet zoo terloops door spreker ter sprake gebracht, want het eldt een zaak van hooge beteekenis en spreker hoopt bij de grondwetsherziening alles in het werk te stellen om, een bevredigende regeling te verkrijgen." Men bemerkt, dat de heer Rutgers, niet warm voelt voor een regeling ls door Minister De Vries is getroffen. in plaats van den Staat moet de Kerk zelve voor hare predikanten zorgen; een standpunt, waar we het geheel mee eens zgn.
Toch heeft de heer Rutgers, op de voor hem aangevoerde gronden vóór gestemd, wat we zeer goed kunnen begrijpen. Bij bestaande toestanden en verhoudingen kan men niet altgd doen wat men zou doen als de toestanden anders waren en de bestaande verhoudingen niet bestonden.
Merkwaardig is, dat de heer Rutgers daarbij opmerkte, dat van onrecht aan de niet gesubsidieerde Kerken, met name dus de Geref. Kerken, niet gesproken mag worden big deze kwestie. Deze Kerken worden niet méér achtergesteld dan reeds het geval is, door de aanneming van dit wetsontwerp. En als er Kerken zijn die zich kunnen beklagen over art. 171 Gw., dan zijn het niet die Kerken, die geen steun hebben genoten, doch de Kerken, die wel steun hebben ontvangen en ook nu weer ontvangen, zoo zei hg. »Wanneer een verdoovend middel aan de eene Kerk wordt toegediend, is dat toch geen argument om het ook aan anderen toe te dienen", zoo vervolgde hij.
Hierover zou nog wel even te praten gn, maar de bewering, dat hier geen nrecht aan de niet gesubsidieerde Keren geschiedt, uit den mond van mr. Rutgers, die zelf tot de Geref. Kerken behoort, is merkwaardig genoeg, om niet te onthouden. Het doet intusschen aan onze meening, dat heel de regeling van de baten der genaaste Kerkelijke goederen en de bgdragen uit 'sRgksschatkist, die nu aan sommige Kerkgenootschappen komen, in den grond der zaak onrechtvaardigistegenover de niet gesubsidieerde Kerken, met name tegenover de Geref. Kerken, waar men daar toch leeft bg dezelfde Belgdenis, die in het midden van de Herv. Kerk gevonden wordt, welke nu de „voordeelen" der aloude Kerkelgke goederen, enz. „geniet." Ons dunkt, dit moest toch zoo spoedig mogelijk naar recht en billijkheid soogoed mogelgk geregeld worden. Waartoe vooral - de wel gesubsidieerde Kerken, met name de Ned. Herv. Kerk, moet mee werken. Dat mr. Rutgers met blijdschap vernomen heeft, dat de Minister in deze wil doen wat mogelijk is, om zoo te komen tot verbreking van den financieelen band tusschen Kerk en Staat, verwondert ons niet, gelgk we met instemming vernamen, dat hij met klem zei, at men nu het geschikte moment niet moest laten voorbggaaif. Er moet dadelijk en flink worden aangepakt in deze en dan moet bg de aanstaande grondwetsherziening'-gehandeld worden.
Ook mr. Rutgers wil dan gaarne alles in het werk ateÜen om een bevredigende regeling te verkrggen; wat we niet alleen van hem, maar van heel de partg, waartoe hg behoort, verwachten,
In aansluiting aan 't geen mr. Rutgers heeft gezegd, laten we hier aanstonds volgen wat mr. de Wilde, ook lid der A.R. partij, in de Tweede Kamer heeft esproken, We nemen weer letterlijk wat we lezen in het Kort Verslag, Daar staat:
De heer dhr. de Wilde wil beginnen met te wijzen op een eenigazins ongewoon verschijnsel. Als wg hier anders behanelen een wetsontwerp tot het geven van een duurtetoeslag, dan wordt de Kamer overstroomd met adressen om den duurtetoeslag te verhoogen Thans echter is er geen enkel zoodanig adres ingekomen al was er voor velen zeer aanleiding om op een hoogeren bgslag aan te dringen. Dit bewijst hoe hoog de stand der predikanten staat. Het ontbreken van adressen spreekt hier boekdeelen. Als spr. dus tegen dit wetsontwerp sal stemen is het niet uit gebrek aan waardeeing van den stand der predikanten, Spr, is voorstander van de verbreking van den financieelen band tusschen Kerk en Staat, In de eerste plaats in het belang van de Kerken. Spreker gelooft ook, dat de heeren der rechterzgde, die vroeger op het vasthouden van den band tusschen Kerk en Staat aandrongen en hemselfs zouden willen versterken, wel van andere opinie zouden worden als sij eens sien waartoe die band in het buitenland leit. Voor dit wetsvoorstel ontbreekt elke rechtsgrond. Spreker weet wel dat er trakteenten worden uitbetaald aan predikanten en geestelijken, maar dat komt omdat vroeger de Staat de kerkelijke goederen heeft genaast zoodat nu renten worden betaald in den vorm van traktementen.
Dat mag als zoodanig nooit een reden eisen om den band nog vaster te maken. Het is een reden te meer om op scheiding aan te dringen, zonder dat eenig recht wordt verkort.
De rechtsgrond zou zijn, dat de Staat thans meer trekt uit de goederen dan vroeger. Die stelling is betwistbaar. Spreker zou het bewijs wel eens geleverd willen zien, maar al kan het met de cijfers, dan sou het nooit een reden zijn voor een duurtebijslag aan de predikanten.
Omdat de rechtsgrond ontbreekt, komt men tot de onbillijkheid, dat geen toeslag krijgen wie geen Rijkstraktemtnt krijgen en dat zeer ongeligk worden behandeld degenen die het wel hebben. Spreker hoopt, dat er bg de begrooting gelegeneid zal zgn om op de zaak terug te komen. Hg acht het van groot belang, dat op de financieele scheiding wordt aangestuurd.
Spreker zou het echter betreuren als deze f345, 000 aan de geestelgken ontging. Hij hoopt, dat de Kamer dit ontwerp zal verwerpen, maar dat niettemin dan geen van de betrokkenen deze f 100 zal ontgaan.
Spreker hoopt dat de verwerping van dit wetsontwerp een actie zal ontvlammen onder het geloovig deel van het Nederlandsche volk, om te zorgen, dat de predikanten geen cent daardoor te kort zullen komen. daardoor zal de positie der Kerk, welke spreker lief is, worden versterkt. Om de ere der Kerk hoopt spreker dan ook, dat het wetsontwerp zal worden verworpen".
Hier dus een A.R. man die tegen stemt, niet omdat hij de predikanten iets misgunt, maar omdat hg de Kerk de eer gunt, om voor haar dienaren op te komen en te zorgen, dat er in de pastorie geen gebrek geleden wordt. Ook dhr. de Wilde acht het van groot belang, dat op de financieele scheiding van Staat en Kerk aangestuurd wordt, zonder dat enig recht wordt verkort.
De heer A. P. Syaalman, christenemocraat, was tegen het wetsontwerp. wat hg in 't midden bracht is ongeveer volgende, weer ontleend aan het Kort verslag :
De heer A. P. Staalman heeft zelden een ontwerp voor zich gehad, dat hem zoo onsympathiek was als het onderhavige. Onsympathiek om den hoofdinhoud, om een gewrongen en aanvechtbaren grondlsag van de motiveering; onsympathiek omdat dit ontwerp voor het Christendom demonstratief vernederend is. Dit ontwerp vraagt f 345, 000 als toeslag op de rijksractementen van predikanten, geesteijken en opperrabbgnen. Het vraagt alles te veel of vier malen te weinig.
Is deze bgslag te verdedigen op grond van eenig recht, dan zijn de betrokkenen vier jaar door de Regeering tekort gedaan. Men heeft hun onthouden waar zij recht op hadden. Dezen Minister treft het verwijt, dat hg niet aanstonds stappen heeft gedaan om dat onrecht goed te maken. Spreker ontkent echter dat hier een recht zou bestaan. Het verheugt spreker, dat de Minister zal overwegen om tot een oplossing te komen inzake de scheiding van Kerk en Staat. Wat doet de minister echter insake den toeslag? Hij heeft geheel willekeurig aan ieder f 100, onverschillig van de grootte van het salaris. Daardoor krijgt de bijslag het karakter van een fooi.
Een bedrag van f 345, 000 zal in den vorm van bankjes van f 100 worden gedistribueerd. Er zou ook over de vraag gediscussieerd kunnen worden of de Roomsch-Katholieke geestelgken nu wel een bgslag van f 100 noodig hebben. Toen spreker in Brabant.vertoefde heeft hij meermalen ook uit den mond van katholieken vernomen: als de pastoor van honger sterft zijn de parochianen al vijf jaar tevoren omgekomen. De toestand der Roomsch-Katholieke geestelijken maakt geenszins een bijslag van f 100 noodig. Als spreker dit zegt, dan is dat een woord van lof aan de Katholieke Kerk, die op ruime mate in de behoeften van haar kerk, die zij zoo hoog stelt, en van haar geestelijken die zij eveneens zoo hoog stelt, voorziet.
Thans heeft deze bijslag het karakter van een fooi, is het voor de Kerkgenootschappen van een beleedigend en onteerend karakter. Het onteert de Kerken die den plicht hebben in den nooddruft harer dienaren en van hun gezinnen te voor zien. Het onteert hen dezen in gebrek en ellende te laten. Die uitkeering van f 100 brengt daarin geen verandering. Wat geven ƒ 100 in het gezin van een predikant dat jaren achtereen gebrek en kommer heeft geleden?
Dit ontwerp demonstreert de plichtsverzaking van de Kerken die het aangaat. De heer Rutgers noemde het een aanklacht tegen de Kerken en de toeslag werkt verdoovend volgens hem. Hg begeert dit gif niet voor de Gereformeerden ; hij stemt er eehter voor nu het de Katholieke en Hervormde Kerken betreft. Dat lijkt spreker niet juist.
Dit ontwerp demonstreert een versaal van krachten in die Kerken, die, gezien haar openbaring, door spreker slechts ten deele wordt betreurd." Van de Antirevolutionairen hebben behalve de heeren Rutgers en de Wilde — en na hen de christen-democraat Staalman, eveneens lid van de Geref. Kerk — niemand andera gesproken.
Blijkens de stemming heeft de heer c Zijlstr», A.-R , sich met Staalman homogeen verklaard met mr. de Wilde, en tegen gestemd. De anderen als Van der. Voort van Zijp, de Monté ver Lor en, Duymaer van Twist, Heemskerk en Beumer stemden met mr. Rutgers vóór.
Zoo werd het wetsontwerp aangenomen met 57 tagen 17 stemmen.
De volgende maal geven we wat de heer mr. ds. Schokking, Christ, - Hist., in deze heeft gezegd, benevens wat uit den mond van den oud predikant Kruyt, Christ.-Socialist, gehoord is, benevens wat nog door enkele anderen in 't midden is gebracht.
{Wordt vervolgd).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 oktober 1919
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 oktober 1919
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's