KERKELIJKE RONDSCHOUW
Prof. Bavinck en 1 Cor. 7: 14.
In 1 Cor. 7 vers 14 lezen we: „Want de ongeloovige man is geheiligd door de vrouw, en de ongeloovige vrouw is geheiligd door den man; want anders waren uwe kinderen onrein, maar nu zijn zij heilig"; d.i. zoo zeggen onze Gereformeerde Vaderen in de Kantteekeningen op de Statenvertaling, „dat is: zijn in het uiterlijk verbond Gods begrepen en hebben toegang tot de teekenen en zegelen van Gods genade, zoowel als degenen, die van beide geloovige ouders zijn geboren".
De kinderen van geloovige ouders zijn dus in het uiterlijke verbond Gods begrepen — óók de kinderen van een geloovige moeder en een ongeloovigen vader.
De kinderen van geloovige ouders hebben dus toegang tot de teekenen en zegelen van Gods genade — ook de kinderen wier moeder geloovig en wier vader ongeloovig is. „Welk voordeel de ongeloovige wederhelft niet kan beletten door zijn ongeloovigheid, omdat Gods genade in het heiligen van zulk huwelijk krachtiger is dan het geloof van de andere wederhelft, om het te ontheiligen". Zoo is ook belangrijk wat de Kantteekenaren zeggen bij Rom. 11 vers 16. Daar wordt met name verwezen naar 1 Cor. 7 vers 14 en wordt gezegd, dat heilig zeggen wil: „tot het verbond te behooren", „alzoo God het verbond gemaakt heeft niet alleen met hen, maar ook met hun zaad" (Gen. 17 vers 7). Die „afgebroken" zijn (Rom. 11 vs. 17) zijn dan ook die „van het verbond verstooten zijn".
Prof. Bavinck spreekt hierover dan breed in zijn boekje „Roeping en Wedergeboorte" (let op de volgorde, die aan velen van de Gereformeerde Kerken blijkbaar niet behaagt en dan ook niet zelden omgekeerd gesteld wordt, n.l. wedergeboorte en roeping). Op blz. 155 van Bavinck's boek bestrijdt hij de voorstelling, alsof het „heilig zijn" en „geheiligd worden" van dubbele beteekenis zou kunnen genomen worden. „Er is geen enkele reden om het de eene maal een gansch andere beteekenis te geven dan de tweede maal". „Indien de kinderen der geloovigen in dien zin heilig werden genoemd, dat zij wedergeboren en vernieuwd waren, dan zou daaruit moeten volgen, dat de ongeloovige man in dien zin door de geloovige vrouw werd geheiligd, dat hij wedergeboren en vernieuwd werd. Anders zou de redeneering niet opgaan en van hare bewijskracht worden beroofd". „Zoo sluit de heiligheid" •— vervolgt prof. Bavinck even later op blz. 156 — „die Paulus hier aan de kinderen der geloovigen toeschrijft, niet uit, dat velen hunner later afvallen en daardoor toonen de genade der wedergeboorte niet deelachtig te zijn geweest. Daarom vat ook de Kantteekening deze heiligheid van de kinderen der geloovigen op van het begrepen zijn in het uiterlijk verbond Gods en van het toegang hebben tot de teekenen en zegelen van Gods genade. En zoo werd deze tekst óók door Calvijn en door de meeste Gereformeerde theologen verstaan. Heilig heeten de kinderen der geloovigen evenals de kinderen der Joden, omdat zij erfgenamen des verbonds zijn en van het onreine zaad der afgodendienaars zijn afgezonderd". Of zooals de Gereformeerde theoloog F. Mastricht het zegt (Theol. 4, 2, 34): „zij zijn heilig door een verbondsheiligheid, waardoor oudtijds het gansche volk der Joden heilig genoemd werd en thans de kinderen der geloovigen heilig genoemd worden, omdat zij met hunne ouders in dezelfde kerkelijke voorrechten deelen".
Als »De Wekker« over deze dingen schrijft, besluit het blad: wat de zin der H. Schrift is, blijkt voldoende en het zegt ons, dat de Chr. Geref. Kerk niet uit zucht tot scheuring, maar op grond van de H. Schrift de verbondsleer der Gereformeerde Kerken verwerpt.
De Kiezerslijst.
Sinds 1 Januari 1923 luidt Artikel 3 Algemeen Reglement: Stemgerechtigde leden eener gemeente zijn alle lidmaten, die onder haar ressort wonen, den ouderdom van 23 jaar bereikt hebben en ten minste één jaar geleden geloofsbelijdenis hebben afgelegd of met attestatie zijn ingekomen. Die door verandering van grensscheiding onder een ander kerkelijk ressort komen, blijven stemgerechtigd, enz.
Sinds 1 Januari 1923 zijn dus niet alleen de mans lidmaten stemgerechtigd, zooals er vroeger in de Reglementen stond, maar de lidmaten, en dus ook de vrouwen. Dat is niet iets plaatselijks, maar dat geldt — ten opzichte van de Kerkeraden en Kiescolleges — voor alle gemeenten van gansch ons Vaderland. (Voor het Beheer, en dus voor Kerkvoogden en Notabelen is 't plaatselijk vrij om de vrouwen niet of wél op de lijst te brengen; dat wordt in elke gemeente afzonderlijk uitgemaakt. Maar niet alzoo voor den Kerkeraad en het Kiescollege).
Hoe het nu met de kiezerslijst moet gaan, zegt het Reglement op de benoeming. Dat Reglement is er geheel op ingericht en er extra voor gemaakt, om ons in deze zaken voor te lichten. Wat staat er nu in Artikel 2 en 3 van dat Reglement?
Artikel 2: „Stemgerechtigde leden eener gemeente zijn alle lidmaten, die onder haar ressort wonen, den ouderdom van 23 jaren bereikt hebben en ten minste één jaar geleden geloofsbelijdenis hebben afgelegd of attestatie hebben ingediend, enz." Alle lidmaten, mannen en vrouwen, die 23 jaar zijn enz., zijn dus stemgerechtigd; hebben dus recht er op te mogen meestemmen als er verkiezing is voor Gemachtigden. Maar natuurlijk kan men nu maar niet tot de stembus ieder toelaten, die belieft te komen. Er zouden wel niet-lidmaten kunnen komen, of niet-Hervormden, enz. Daarom moet de Kerkeraad — waar een Kiescollege is en jaarlijks verkiezing van Gemachtigden voor het Kiescollege moet plaats hebben — een lijst opmaken. Dat is de kiezerslijst, waarop de namen voorko men van degenen, die tot de stembus zullen moeten worden toegelaten, als ze komen. De Kerkeraad moet die lijst opmaken.
Artikel 3 zegt daarvan: „Deze lijst (van stemgerechtigden) wordt door den Kerkeraad voorloopig opgemaakt". Eerst voorloopig opgemaakt — later wordt die lijst definitief vastgesteld. Die voorloopige lijst, door den Kerkeraad op te maken, „bevat de namen van hen, die op 31 October aan de gestelde eischen (zie Artikel 2) zullen voldoen. In de maand September wordt zij gedurende acht dagen voor de leden der gemeente ter inzage gelegd. Tijd, plaats en wijze, waarop dit zal geschieden, worden tijdig ter kennis van de gemeente gebracht". Gedurende acht dagen kunnen bezwaren bij den Kerkeraad worden ingediend. Zijn geen bezwaren ingediend, dan wordt de lijst definitief vastgesteld. Zijn wel bezwaren ingediend, dan moet daarmee gehandeld worden zooals verder in Artikel 3 is omschreven. Uit een en ander kan men dus duidelijk bemerken dat de Kerkeraad volgens de Reglementen der Kerk geroepen is b.v. in September al de stemgerechtigde leden der gemeente op een lijst te plaatsen, mannen en vrouwen. Allen die op 31 October aan de gestelde eischen voldoen: een jaar lidmaat en 23 jaar oud — moeten op deze lijst worden gezet. Ze hebben er recht op.
Die niet op de lijst staat als deze ter inzage ligt, kan daartegen bezwaar maken en de Kerkeraad is verplicht zulkeen alsnog op de lijst te plaatsen, wanneer 't iemand is, die: één jaar lidmaat is in de gemeente en den ouderdom van 23 jaar op 31 October bereikt heeft. (Wordt iemand dus 2 Nov. 23 jaar, dan komt hij of zij niet op de lijst, al zou de verkiezing van Gemachtigden b.v. in Januari plaats hebben. Geen 23 jaar op 31 October zijnde, is men voor de gansche periode geen stemgerechtigd lidmaat.
Zou men nu hierbij vragen: moet de Kerkeraad ook de vrouwen op de lijst plaatsen, dan is er maar één antwoord mogelijk natuurlijk. En dat antwoord is: zeer zeker! De Kerkeraad moet de lijst opmaken en die lijst moet bevatten de namen van allen, die op 31 October aan de gestelde eischen zullen voldoen! Dus mannen en vrouwen, die stemgerechtigd zijn, moeten er op!
Als iemand vergeten is en er wordt geen bezwaar tegen de lijst ingediend volgens Artikel 3 Reglement op de benoeming, heeft degene, die vergeten is en dus niet op de lijst staat, dan toch recht om, komend bij de stembus, toegelaten te worden?
't Antwoord moet zijn: neen, zoo iemand — al is hij overigens stemgerechtigd — mag en kan niet worden toegelaten, want de vastgestelde, goedgekeurde lijst, die bij het stembureau ter tafel ligt (de lijst van den Kerkeraad) beslist. Eerst het volgend jaar, als de lijst weer wordt opgemaakt en vastgesteld, kan — en moet — de fout hersteld worden.
Wanneer dus door een Kerkeraad alle vrouwelijke stemgerechtigde lidmaten eener gemeente „vergeten" waren om op de lijst te plaatsen, wat dan?
Als die lijst, door den Kerkeraad opgemaakt — zonder de vrouwelijke lidm.aten er op — ter inzage is gelegd voor de gemeente en er is niemand geweest, die bezwaren heeft ingediend en de lijst is daarna wettig goedgekeurd en vastgesteld door den Kerkeraad, dan is die lijst — zonder de namen der vrouwelijke lidmaten — geldig en kan en mag geen enkele vrouw tot de stembus worden toegelaten. Die niet op de vastgestelde lijst staat — al zou hij of zij honderdmaal stembevoegd zijn — mag niet stemmen!
Maar men voelt, dat „vergeten" of „niet plaatsen" van de vrouwen op de lijst op zichzelf in strijd met het Reglement — kan natuurlijk maar eens een enkele maal voorkomen in een gemeente. Omdat er allicht man of vrouw in de gemeente is, die tegen de lijst, waarop zooveel namen ontbreken, bezwaren zal inbrengen. En wanneer die bezwaren wettig en recht zijn mag en kan de Kerkeraad niet weigeren op de lijst te brengen, die op de lijst hooren. Overal waar een Kiescollege bestaat of de leden der gemeente zelf kiezen, moet dus een kiezerslijst bestaan, door den Kerkeraad opgemaakt, en ook moet daar een Plaatselijk Reglement zijn; zie Artikel 9 en 10 van het Reglement op de benoeming. (Synodale uitgave der Kerkelijke Reglementen, 3e druk 1928, blz. 65 en 66).
Mogen zij die uit de gemeente vertrokken zijn nog meestemmen?
In Artikel 3 van het Reglement op de benoeming (Synodale uitgave van de Kerkelijke Reglementen, 3e druk, 1928, blz. 63) staat o.a.: „Op deze lijst" (dat is de vastgestelde en geldig zijnde kiezerslijst) „wordt aanteekening gehouden van hen, die door vertrek uit de kerkelijke gemeente, censuur, overlijden, enz. ophouden hun stemrecht te kunnen uitoefenen".
Dat is een aangelegenheid, waarover indertijd veel te doen geweest is. Want hoe kan een Kerkeraad in een groote gemeente altijd weten, of iemand vertrokken is, overleden is, enz.? Hoe het zij: de bepaling staat in het Reglement en de Kerkeraad moet er dus aan voldoen. (In de laatste alinea van Artikel 3 staat, dat groote gemeenten dispensatie kunnen aanvragen en verkrijgen).
Is iemand vertrokken uit de gemeente en staat op de kiezerslijst achter zijn naam „vertrokken" — dan kan hij, wanneer hij eventueel kwam om mee te stemmen, toch niet tot de stembus worden toegelaten. „Vertrokken" achter den naam op de lijst maakt, dat hij (of zij) het stemrecht niet kan uitoefenen. (Natuurlijk moet zoo iemand dan ook werkelijk „vertrokken" zijn uit de gemeente; anders zou men zoo hier en daar, achter namen, die men liever niet op de kiezerslijst ziet, wel kunnen gaan werken met woorden als „vertrokken", „overleden", „onder censuur", „onder curateele" enz. Zoo zou men „opruiming" kunnen houden; maar men voelt, dat is niet de bedoeling van de bepaling in Artikel 3 Reglement op de benoeming).
Die de gemeente verlaten heeft is dus, al staat zijn naam op de kiezerslijst, niet stembevoegd, wanneer de Kerkeraad naar uitwijzen van Artikel 3 Reglement op de benoeming de aanteekening op de lijsl heeft aangebracht.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 maart 1929
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 maart 1929
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's