De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Verachtering in de genade 3

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verachtering in de genade 3

Pastorale overwegingen

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

'Alhoewel de natuur van de wedergeborene altijd genegen is te groeien en zij ook de een meer de andere minder groeien, zo gaan ze nochtans niet zonder tegenstoot henen in de mogendheden des Heeren van kracht tot kracht; zij zijn niet altijd als het paard der Majesteit moedig in de strijd en treden niet altijd met de helden in het slijk der straten: Zij groeien niet altijd als een palmboom en als een cederboom op Libanon. Zij kunnen niet altijd met Hanna roemen: Mijn hart springt op van vreugde in de Heere, mijn hoorn is verhoogd in de Heere. Haar laatste werken zijn niet altijd beter dan de eerste, gelijk de gemeente van Thyatira. Maar gelijk de bomen haar winters hebben, in welke zij van haar loof en vruchten ontbloot, dor en dood schijnen, zo hebben de Godzaligen ook hun geestelijke winters'. Zo begint W. a Brakel in zijn Redelijke Godsdienst het hoofdstuk over 'de verachtering van de Godzalige in 't geestelijk leven'. Dit hoofdstuk komt voor in het tweede deel van zijn Redelijke Godsdienst waarin hij handelt over 'het heilig leven der bondgenoten in derzelver toenemen, afnemen en strijden'.

Ik ben met dit citaat van Brakel begonnen om de belangstellende lezer eens aan te sporen dit veelgeprezen, maar naar ik vrees, zo weinig gelezen boek eens ter hand te nemen en na te zien wat door Brakel over ons onderwerp is geschreven. U doet dat beslist met vrucht.

Tot nog toe hebben we de oorzaak van de verachtering in de genade gezocht in de gelovige zelf. Ook in de omstandigheden waaronder hij leeft en in het klimaat waarin hij ademt. Maar daar is nog een andere kant van de zaak. Wie in deze Brakel erop naslaat en ook het bekende geschrift van Voetius over 'Geestelijke Verlatingen', aangevuld met beschouwingen van Johannes Hoornbeek over hetzelfde onderwerp ter hand neemt, zal daarin de gedachte tegenkomen dat God zelf Zijn kinderen in verlatingen voert om ze er weer des te sterker uit te doen voortkomen.

Brakel wijdt bijna het hele tweede deel van zijn bekende werk aan de praktijk der Godzaligheid. Hij behandelt verschillende christelijke deugden en haar beoefening. Zo spreekt hij over het vasten en waken. Ook het zingen wordt genoemd.

Na de bespreking van de wasdom in de genade en de verachtering in de genade, handelt hij over de geestelijke verlatingen en de aanvechtingen. Het viel me op dat Woelderink zich bij het schrijven van zijn bekende boekje 'Uit de praktijk der Godzaligheid' kennelijk liet inspireren door Brakel. Evenals deze laatste onderscheidt Woelderink tussen aanvechtingen en geestelijke verlatingén.

De aanvechtingen komen van de duivel. Hij is immers de grote vijand. De aanklager der broederen. Hoe kan hij bezig zijn de harten van de gelovigen onrustig te maken. In de akker van het hart is het goede zaad gezaaid. Maar in de nacht komt de vijand en hij zaait onkruid middenin de tarwe (Matth. 13 : 24, 25). En dat onkruid is: wantrouwen tegenover God, ontkrachting van Gods genadige beloften, wanhoop, moedeloosheid. Soms schakelt hij daarbij mensen in. Door een enkel woord kan een medemens ons in de grootste narigheid achterlaten. Van aanvechtingen hebben vooral christenen te lijden die op de fronten hebben te strijden. Die in een zwaar gevecht gewikkeld zijn als het gaat om de voortgang van het Koninkrijk Gods. Daarin ligt een stuk gemeenschap opgesloten met de grote Strijder op het front van dood en leven, onze Heere Jezus Christus. Hoe is Hij in diepe aanvechtingen gebracht. Maar juist omdat Hij ze alle overwon, mag elke aangevochtene gewezen worden op Hem die de vijandschap van de vorst der duisternis aan stukken brak. Hij ging in de diepten der hel, opdat allen die door het geloof Zijn eigendom zijn, niet in die diepten zouden omkomen.

Woelderink wijst erop hoe de aanvechtingen van de duivel zich met name concentreren op de vergeving der zonden. Hier ligt immers het hart van het Evangelie. Hoe kunnen soms na ontvangen vergeving de diepten der hel zich weer openen doordat de boze juist op dit hart van de zaak zijn aanvallen richt. Wie kent dan niet de striemen van het 'Gij hebt geen heil bij God' ? U vergist u voor eeuwig. Dat er geen woord uit de hele Schrift meer voor ons geldt. 'Bunyan zegt van zichzelf ten opzichte van Gods beloften: ik trok en de duivel trok, maar door Gods genade was ik sterker en mocht ik de beloften vasthouden' (citaat Woelderink). Hoe is de leugenaar van den beginne nog steeds bezig in het hart van de kinderen Gods zijn gif te spuiten van wantrouwen tegenover het Woord Gods en de beloften Gods. Zodat alle grond onder de voeten wegzinkt. We kunnen van de Meester leren deze aanvechtingen te weerstaan. Sprak Hij niet: 'Ga weg, satan, want er staat geschreven. ..' In Zijn kracht en door de overmacht van het Woord zal hij van ons wijken.

De aanvechtingen kunnen ook het gevolg zijn van een zware weg van kruis en druk. Hoe licht brengen kruis en druk ons tot opstand. Wat probeert de satan ons in wrevel te brengen tegen Gods leidingen. Het kan zelfs komen tot Godslasterlijke gedachten. Brakel wijdt een hoofdstuk aan 'de bestrijding tot atheïsme' (ontkenning van het bestaan van God). Hij wijst erop dat vooral zij last van deze aanvechting hebben 'die schrander van verstand' zijn. 'Somtijds komt het schielijk invallen. Is er wel een God ? Is er wel een hemel of hel ? Is mijn ziel wel onsterfelijk ? Is het niet alles maar fantasie en inbeelding ? ' Brakel noemt als geneesmiddel tegen deze gedachten: 'Houdt u aan hét Woord, leest dat, ga op het Woord naar de Heere Jezus als de Borg, neemt Hem aan, niet met inspanning van gezicht, dat zou u kwetsen, maar laag en als met gesloten ogen, verlaat u op Hem omdat het Woord dat gebiedt en belooft dat die zich op Hem verlaten niet beschaamd zullen worden. Bidt zo in die kleine gestalte, hoort zo het Woord, laat zo het verbodene, doet zo het gebodene. Ik verzeker u, indien gij zo begint en zo werkt, dat de, Heere u allengskens weer terecht zal brengen, al is 't dat de ongelovige gedachten in 't eerst u heftig bestrijden en al is 't dat gij enige tijd geen smaak en zoetigheid in het werk vindt'.

Temidden van alle aanvechtingen mag de wetenschap ons sterken dat Christus zich de Zijnen niet uit Zijn hand zal laten ruk­ ken. Met de beproeving zal Hij ook de uitkomst geven. Uit al de aanvechtingen zal de Heere redden.

Naast de aanvechtingen staan in het leven des geloofs de geestelijke verlatingen. Met Woelderink zou ik willen zeggen dat hier God Zijn hand in heeft. Ging het bij de aanvechting om de duivel, bij de geestelijke verlating hebben we met God te doen. Het kan zijn alsof God Zijn aangezicht voor ons verbergt. De Dordtse Leerregels spreken over het aanschijn van de verzoende God 'welks aanschouwing de godvruchtigen zoeter is dan het leven en welks verberging bitterder is dan de dood' (hfdst. 5 par. 13). De verberging van het aangezicht Gods, dat bitterder is dan de dood, zou ik de kern van de geestelijke verlating willen noemen. Deze verlating is voor de gelovige het ergste wat er is. De levende gemeenschap met de Heere is verstoord. De verbinding lijkt verbroken. We kunnen hier denken aan wat David uitspreekt in psalm 63. Deze psalm is door hem gedicht toen hij in de woestijn van Juda was. 'O God, Gij zijt mijn God, ik zoek U in de dageraad; mijn ziel dorst naar U; mijn vlees verlangt naar U in een land dor en mat, zonder water.' De omgeving waarin hij verkeert is voor hem een beeld van zijn innerlijke gesteldheid. Dor en mat, zonder water. Dat doet des te sterker pijn omdat hij zeggen kan: 'Voorwaar, ik heb U in het heiligdom aanschouwd, ziende Uw sterkheid en Uw eer'. David lijdt onder het gemis van de gemeenschap met zijn God. Je zou dat ook het kenmerk van de geestelijke verlating kunnen noemen: het lijden. In de aanvechting gaat het meer om strijd. Maar in de verlating zit vooral lijden opgesloten.

De oorzaak kan een stuk schuld zijn bij de gelovige. Zo althans zal een gelovige het zelf ervaren. Hij is openlijk of heimelijk van God afgeweken. Hij heeft niet de Heere gediend boven alles. Hij is rijk geworden van verkregen goed en is de Gever uit het oog verloren. Daarom heeft God hem in zijn armoede op zichzelf geworpen.

De verlating kan ook een besturing van God zelf zijn in het leven van de Zijnen. Hij wil ze beproeven en onderzoeken. Er zit loutering in. En dat doet de Heere opdat het goud des geloofs des te sterker naar voren zou komen. Alle gronden in onszelf moeten ons ontnomen worden. Opdat we blijven wat we zijn: een arme zondaar die elke dag van genade alleen kan leven.

Niet alle gelovigen kennen het felle lijden van de verlatingen. Ik geloof dat juist zij er kennis mee maken die het dichtst bij de Heere leven. Die in een nauw en teer leven dagelijks de omgang met hun God mogen beoefenen. Juist dan luistert alles zo nauw. Zo licht valt er iets van onszelf tussen. En de Heere geeft nu eenmaal Zijn eer aan geen ander. Als de Heere dan Zijn aangezicht verbergt en dat ons bitterder is dan de dood, dan blijft er maar één weg over: 'Mijn ziel kleeft U achteraan'. Dan wordt ervaren: 'Een ogenblik is er in Zijn toorn, maar een leven in Zijn goedgunstigheid; des avonds vernacht het geween, maar des morgens is er gejuich'. 'Want de Heere zal niet verstoten in eeuwigheid. Maar als Hij bedroefd heeft, zo zal Hij zich ontfermen, naar de grootheid Zijner goedertierenheden. Want Hij plaagt of bedroeft des mensen kinderen niet van harte'.

En dat alles is nu de vrucht van de verlating van Christus waarin Hij neerzonk aan het vloekhout op Golgotha. 'Waar Hij zich vernederd heeft tot in de allerdiepste versmaadheid en angst der hel, met lichaam en ziel, toen Hij riep met luider stem: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten ? opdat wij tot God genomen zouden worden en nimmermeer van Hem verlaten'. Om wille van Christus' verlating zal er een einde komen aan alle verlatingen en mag er eenmaal komen de storeloze gemeenschap met de Vader in de Zoon door de Heilige Geest.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 oktober 1973

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Verachtering in de genade 3

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 oktober 1973

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's