FINANCIËN
Postgiro 138421.
De Herfstmaand heeft alweer zijn intrede gedaan. De Lagere Scholen zijn reeds begonnen en de Middelbare en straks ook de Hoogere Inrichtingen van Onderwijs denken er over het vacantiepakje weer met het werkpak te gaan verwisselen.
Nu zijn er zeker niet velen, die die Septembermaand met zooveel schrik en vreeze zien naderen als de Penningmeester van den Gereformeerden Bond. Want jongen, jongen, dan moet er wat zijn! Dan wordt het „laatje" letterlijk geplunderd en gaat de bodem er haast uit. En dat wordt ieder jaar erger. De vorige Penningmeester had er ook al last van. Ik herinner mij nog, dat hij in de Septembervergadering van het Hoofdbestuur altijd een gezicht zette alsof hij wilde zeggen: waar moet ik het vandaan halen? En het is er na zijn heengaan nog niet beter, maar eer veel erger op geworden. Mijn gezicht staat vandaag ook niet als gister en eergister, want als ik mijn jongste telg eens aankijk, dan denk ik ook wel eens: hoe zal het gaan? Zal ze 't weer te boven komen of niet? Ja ja, ge moet er niet min van denken van het pakje dat zij dezer dagen weer uittrekt. Ik heb hier een lijstje voor mij liggen van verschillende bedragen van ƒ 500.—, ƒ 400.—, ƒ 300.—, ƒ 200.—, ƒ 100.—. En ik moet maar zorgen dat het er is. Gister hadden we nog weer vergadering met het zusje en hebben toen ook nog weer een heel getal jonge menschen gesproken, die allemaal verliefd op haar zijn. Eén voorrecht is er, en dat is dit, dat zij niet één hart en niet één hand, maar dat zij heel wat harten en heel wat handen te vergeven heeft. Zij heeft n.l. nog maar „losse verkeering", en is men anders in die dagen van de „losse verkeering" in den regel niet het meest betrouwbaar, aan haar betrouwbaarheid doet het niets tekort dat ze aan allemaal wat geeft. Zij meent het met allemaal even goed. Immers het is haar niet in de eerste plaats te doen om wat te „hebben", maar om wat te „geven". Daarom nemen de jongelui die naar haar hand dingen het haar ook niets kwalijk als zij merken dat zij anderen ook wel eens een knikje en een oogje en soms ook nog wel eens iets anders geeft. De liefde tot haar wordt er bij niemand koeler om. Zij blijven allemaal evenveel van haar houden.
Maar ja, als zij zoo van alle kanten op je afkomen, 't zijn sterke beenen die de weelde dragen kunnen. Dus gij begrijpt dat ik wel eens een beetje bezorgd voor haar ben en dat ik wel eens denk: als zij 't maar volhoudt! Gelukkig, dat zij nog al wat presteeren kan; zij is voor een klein geruchtje niet vervaard. Maar toch ..... daar is aan alle dingen een grens. En daarom dacht het mij goed om daar de lezers van „De Waarheidsvriend" eens even aan te herinneren dat er in mijn „laatje" dezer dagen een leelijk gat is gekomen, een gat van enkele duizenden, 'k Weet 't nog niet precies, maar ik denk dat het bedrag dat ik dezer dagen reeds betaald heb of nog betalen moet, niet beneden de acht duizend blijft. Er zijn n.l. verscheidene Gymnasiasten die student zijn geworden en gij begrijpt wel dat dan het studiegeld er niet minder op wordt. En een gat van ƒ 8000.— dat heb je maar zoó niet gestopt.
Dus ik wil maar zeggen. Ja, wat ik wil zeggen dat weet ge al wel. De lezers van „De Waarheidsvriend" zijn allen „goede verstaanders" en zulke menschen hebben in den regel niet heel veel woorden noodig. Daarom zal ik ook maar niet veel woorden gebruiken. Nu gij maar weet dat er zoowat ƒ 8000.— uit is, zorgt gij wel voor de rest. Is 't eenerzijds dus met vrees, anderzijds ga ik toch ook weer met vertrouwen de toekomst tegemoet. In de eerste plaats geloof ik dat we te doen hebben met een God, die Zijn werk in het midden der jaren in het leven behoudt, en in de tweede plaats geloof ik dat onze Gereformeerde menschen zóó doordrongen zijn van het nut van een gezonde, op Gods Woord en onze Belijdenis gefundeerde Evangelieprediking, dat zij alle pogingen die in den rechten weg tot bevordering daarvan aangewend worden, begeeren te steunen. En tot die pogingen mag toch zeker in de allereerste en voornaamste plaats ons Studiefonds gerekend worden.
Zeker, ook ons Leerstoelfonds voorziet in een behoefte, in een groote behoefte zelfs, maar om de geweldige aderlating die in deze eerste dagen van September ons Studiefonds ondergaat, heb ik dezen keer daarop nu wel eens bijzonder de aandacht mogen vestigen, en ik hoop dat het zal blijken dat dit niet tevergeefs is geweest.
Gelukkig kan ik dadelijk al met de mededeeling van een goede tijding beginnen. Die tijding kwam uit een plaats, vanwaar ik langen tijd niets had gehoord, maar die bij mij toch altijd nog in een goed blaadje stond. Ik zal u maar niet laten raden en maar aanstonds zeggen dat deze plaats
B o d e g r a v e n is. Daar heeft enkele jaren de in onze kringen niet onbekende ds. Pott gearbeid en na vele andere beroepen te hebben afgewezen, nam deze eindelijk het beroep naar Kralingen aan. Was dit voor Kralingen een oorzaak van groote blijdschap dat de ledige plaats van ds. Van der Snoek aldus weer op waardige wijze zou vervuld worden, voor Bodegraven was het een teleurstelling. Maar in Bodegraven heeft men uitnemend begrepen dat de ledige plaats van ds. Pott nu ook weer door een ander moest worden ingenomen. En men is al aanstonds aan het werk gegaan, de eerste maal echter al zonder gevolg. Nu behoeft een gemeente als Bodegraven zich natuurlijk door het eerste bedankje 't beste niet te laten ontmoedigen. Maar zij willen er iedereen niet hebben, en daar hebben zij natuurlijk gelijk in ook. Dus 't zou niet onmogelijk zijn dat ook Bodegraven weer de dupe werd van den predikantennood die er onder ons heerscht. Om in dien nood nu zooveel mogelijk mee te helpen voorzien, hebben ze gezegd: laat ons bij het afscheid van ds. Pott een collecte houden voor de Fondsen. En dat plan hebben zij op voortreffelijke wijze ten uitvoer gebracht. Ik ontving n.l. van den heer Batelaan een collecte van
TWEE HONDERD ACHT EN DERTIG GULDEN EN TACHTIG CENT (ƒ 238.80),
waarvoor ik ze natuurlijk een eeresaluut breng. Maar als nu Bodegraven bij het afscheid van, ds. Pott een collecte zendt van ƒ 238.80, wat zal dan Kralingen bij diens intree wel doen? Dat is een vraag die ik hun mede namens hun vorigen leeraar ds. Van der Snoek mocht doen. Wij zijn beiden nieuwsgierig welk antwoord zij daar in Kralingen op geven zullen. Al doen ze 't dan niet in de kerk, zij weten daar ook nog wel een anderen weg om te toonen hoe dankbaar zij zijn. Maar behalve dezen hoofdschotel uit Bodegraven, heb ik nog meer voor 't menu.
D e n H u l s t, van den heer J. Kragt een bedrag van ƒ 10.— van de Evangelisatie-Vereeniging „Rehoboth", waar voorganger is de heer Donkersgoed.
R o t t e r d a m, van ds. Van Grieken een bedrag van ƒ 4.50, zijnde ƒ 2.50 huwelijksbelasting van een zilveren echtpaar en ƒ 2.— van N.N.
V a a s s e n, van ds. Pop een bedrag van ƒ 10.—, op Zondag 5 Augustus gevonden in de collecte voor het Studiefonds.
W e z e p, van ds. Warmolts een bedrag van ƒ 10.—, gevonden in de collecte uit dankbaarheid voor het bedanken voor het beroep naar Harmelen.
O n s t w e d d e, van ds. Wolthers een bedrag van ƒ 12.50 voor het Studiefonds als dankoffer voor het bedanken voor het beroep naar Oudewater.
P u t t e r s h o e k, van ds. Bax een bedrag van ƒ 5.—, ook al gevonden in de collecte.
D i r k s l a n d, van ds. Van der Wal een bedrag van ƒ 5.— voor de beide Fondsen, als deel eener extra gift, door hem ontvangen.
Dat is alles bij elkaar aan giften en gaven een bedrag van ƒ 295.80. Dus alweer geen reden tot klagen deze week.
En nu nog een paar contributiebedragen:
D o r d r e c h t, van den Penningmeester der afdeeling aldaar een bedrag van ƒ 40,— en
S t o u t e n b u r g, van den heer J. Spelt een bedrag van ƒ 55.—. Dat is dus samen ƒ 95.—. Dit gevoegd bij de giften, kom ik tot een eindcijfer van
f 390.85.
Ik wil het er iedere week voor doen in den komenden winter. Is er soms iemand die het mij waarborgt?
Nu, mijn hartelijken dank weer aan allen.
De Penningmeester, Ds. M. JONGEBREUR.
Veenendaal.
POSTZEGELS, CAPS. EN ZILVERPAPIER.
Ontvangen van:
1e. Mina de Groot, Woubrugge, zilverpapier en postzegels;
2e. Corrie en Arie de Ruiter, Ameide, een doos zilverpapier;
3e. Jan, Willem en Johanna van Maaren, Neerlangbroek, zilverp., caps, en postz.;
4e. N.N. te Papendrecht, postz. en zilverpapier;
5e. Mej. M. van Anrooj, Gorinchem, zilverpapier, postzegels, 215 halve centen en 60 cent van verkochte capsules.
Met zeer hartelijken dank en aanbeveling.
Mejuffr. J. DEN HARTOG,
Krommedijk 60, Dordrecht.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 september 1929
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 september 1929
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's