Vragenbus.
Vraag: Is er geen „tegenstrijdigheid", als we eenerzijds lezen van twee bezetenen in het land van Gadara en anderzijds van één?
Antwoord: Marcus geeft ons den indruk (5 vers 2) dat er één bezetene was. Matth. 8 vers 28 zegt, dat er twee waren. Lucas 8 spreekt ook van één. Wij kunnen ons 't best vinden in deze verklaring: daar waren in die onbewoonde streek, met vele grotten en graven (die een mensch onrein maakten en dus door gewone menschen niet bezocht werden) méér bezetenen.
Matth. spreekt van twee. Maar de geschiedenis waar 't om gaat doet één van die twee op den voorgrond treden en in 't oog vallen. Die ééne is de man, waarin zich de booze geesten incarneeren, om door hem zich te zetten tegenover Jezus. Als een wild dier brult deze man tegen Jezus en dreigt Hem te verslinden. Maar tegelijk voelt de ongelukkige, dat Jezus de Meerdere is, Die over hem heerscht. Strijd van de duisternis tegen het licht, Satan tegen Jezus! En de wondere genezing van dien opstandigen woesteling, die het leven van Jezus in gevaar brengt, wordt dan beschreven om den Heiland groot te maken en Satan met al z'n macht te ontmaskeren, als zijnde de machtelooze tegenover Jezus. Die ééne bezetene is dus de hoofdfiguur, terwijl de andere als 't ware niet in 't oog valt. In dien éénen woesteling wordt Satan onttroond en Jezus groot gemaakt. En daar dient heel de geschiedenis toe.
Opmerker.
Vraag: Wat is het „zien" van God en „de redding der Ziel" — zooals we in Gen. 32 vers 30 lezen van Jacob te Pniël?
Antwoord: „Ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht en mijne ziel is gered geweest" staat er. Zware aanvechtingen, groote benauwdheden moest Jacob, die den zegen verkocht en verzondigd had, doormaken, juist toen hij het land zijner vaderen naderde. Hij vlucht in de eenzaamheid en bidt. Hij verwacht den vloek en den dood; van alle kanten dreigen gevaren. En dan verschijnt de Heere hem op een wijze, waarbij de Heere Zich voegt naar 't geen Jacob juist van noode heeft. Worstelend moet Jacob bezwijken, maar de Heere doet hem overwinnen. Een vloek verwacht en verdiend, een zegen verkregen. Zóó heeft Jacob zijn God aanschouwd in het bangste gevaar en zalig die zóó Jacobs God tot z'n Helper mag hebben. In een oprechte betrachting van het zaligmakend geloof ten opzichte van Gods beloften in Christus, ligt voor de ziel een „zien" van God, een zien van God in Christus, een zien van den Vader in den Middelaar. De reinen van hart zullen God zien. Ze zullen aanschouwers zijn van den Koning. Zij zullen den Koning zien in Zijn schoonheid. Als zondaar sterven — in Christus leven. Ze zullen „Gods vriend'lijk aangezicht" zien, met vroolijkheid en licht, ten troost van oprechte harten. God zien in Christus, naar Zijn Woord — en onze ziele mag zaligheid smaken!
0pmerker
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 januari 1929
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 januari 1929
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's