De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Boekbespreking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Boekbespreking

9 minuten leestijd

J. Reiling, Het Woord van God, Over Schriftgezag en Schriftuitleg, 174 blz., ƒ 25,90, Kok, Kampen 1988.
Het boek wat door prof. Reiling op tafel is gelegd wil een vooral exegetische bijdrage geven inzake de ook in rechtzinnige en evangelicale kringen omstreden vragen naar de aard van het Schriftgezag en de wijze van omgang met de Schriften. De schrijver wil met zijn boek dus de gemeenteleden van dienst zijn. Het is daarom zo geschreven dat wie zich enige moeite getroost om de auteur te volgen, veel uit dit boek kan opsteken. Het is overigens bepaald geen populair geschrift. Elke bladzijde verraadt de vakman die als exegeet gewend is aandachtig te luisteren naar een tekst en de vragen die zo'n tekst stelt, niet uit de weg gaat.
Reiling benadert het vragencomplex niet vanuit de dogmatiek, maar vanuit de exegese. Wat betekenen begrippen als Woord Gods, inspiratie, theopneustie, verkondiging, betrouwbaarheid enz. Welke gevolgtrekkingen kunnen we maken als we nauwkeurig de teksten aftasten en luisteren naar wat profeten en dichters, evangelisten en apostelen zelf zeggen? De hoofdstukken 1 t/m 6 gaan in op de wijze waarop in de Schrift zelf over het gezag van de Schrift gesproken wordt. Hoofdstuk 7, 8 en 9 behandelen de verhouding van Woord en Geest, de vragen rond inspiratie en onfeilbaarheid. Terwijl in het slothoofdstuk ingegaan wordt op de zaak van het omgaan met de Bijbel.
De auteur wijst een mechanische inspiratieleer af, waarschuwt voor een te absolute benadering van de gezagsvraag (absoluut gezag komt aan de sprekende God toe), benadert de vragen van het werk van de Geest en de menselijke 'factor' vanuit de pneumatologie van Van Ruler (vgl. ook Jonker, Theologische Praxis). Hij noemt het geloof in de inspiratie van de Schrift een onmisbaar deel van het christelijk geloof, maar waarschuwt tegen een formalisering van het Schriftgezag. Het gezag is verweven met de centrale inhoud van de Bijbel.
In het laatste hoofdstuk wordt ingegaan op de omgang met de Bijbel in het persoonlijk leven, in de kerk, in de theologie en de wetenschap. Terzake van de betekenis van de wetenschappelijke methode kiest Reiling voor de opvatting, dat men de methoden toetse op hun praktische bruikbaarheid en op zijn hoede zij voor de filosofische achtergronden en bijwerkingen.
Het boek is boeiend geschreven met een grote eerbied voor wat de Schrift zelf zegt. Dat betekent m.i. dat we er goed aan doen naar dit betoog te luisteren en de auteur niet te snel in de rede te vallen vanuit vooropgezette stellingnamen, die een gesprek over dit onderwerp zo vaak bemoeilijken.
De exegeet Reiling daagt in dit boek de lezer uit tot dit gesprek. Daarbij zal het moeten gaan om vragen als: wat is de verhouding tussen oud en nieuw verbond? Calvinisten zullen wellicht meer continuïteit zien in deze relatie dan de Baptist Reiling.
Wat betekenen de uitspraken over de Parakleet in Johannes 14-16 met betrekking tot de apostoliciteit van de Schrift? Is het zo zeker dat in 2 Petrus 1 de uitleg van de Schrift toekomt aan het apostolisch ambt en dat de r.k. uitleg een zeker recht heeft? Van Houwelingen toont m.i. in zijn proefschrift overtuigend aan dat het in 2 Petrus 1 : 19-21 niet gaat om de binding van de Schrift aan de kerk.
En als het waar is, dat het gezag van de Schrift verweven is met de centrale inhoud van de Bijbel – en dat lijkt me tegenover een formalisering van het Schriftgezag een sterk punt – is dat dan hetzelfde als wanneer er gezegd wordt: 'Zonder instemming en verstaan van de Bijbel en het evangelie kan het gezag van de Schrift niet landen?' Is het waarheidselement in de traditionele opvatting toch niet, dat het gezag niet afhangt van onze instemming. In de openbaring van de waarheid als ontmoeting houdt de Heere God immers het eerste en het laatste woord.
Uit het hart gegrepen is me wat gezegd wordt op blz. 164: de theologische omgang met de bijbel is uitdrukkelijk ten dienste van de persoonlijke omgang en de prediking. Uiteindelijk moet het daarom altijd weer gaan.
A.N., Ede

Ds. C. Harinck, Personen uit de 'Christinnereis' van John Bunyan, Houten-Den Hertog, 1988, 154 blz., ƒ 22,50.
We mogen ds. C. Harinck wel erg dankbaar zijn, dat hij een alleszins leesbaar en aansprekend boek heeft geschreven, waarin hij een uitleg geeft van Bunyans 'Christinnereis'. Wat minder bekend dan de Christenreis. Maar niet minder behartigenswaardig. In een 22-tal korte hoofdstukjes volgt Harinck Bunyans beschrijving op de voet, rekening houdend met de 'grote verscheidenheid van pelgrims op de smalle weg naar de Hemelstad'. Of daarbij de zwakke gelovigen in de 'Christinnereis' meer aandacht krijgen dan in de 'Christenreis', zoals Harinck schrijft, weet ik niet zo zeker. Maar belangrijker is dat de schrijver een naar mijn inzicht congeniale uitleg geeft van wat Bunyan ons met zijn boek wil zeggen. Treffend vind ik – om maar één ding te noemen – hoe de buurvrouw van Christinne Barmhartig door de Enge Poort komt. Zij vreest afgewezen te worden, omdat ze geen persoonlijke uitnodiging van de Heere ontvangen heeft zoals Christinne, maar slechts op haar sterke aandrang is meegegaan. Toen zij evenwel op leven en dood bleef kloppen, werd ze toegelaten. Had de Meester niet gezegd: 'Ik bid niet alleen voor hen, maar ook voor diegenen die door hun woord in Mij geloven zullen?' Deze en vele andere bemoedigingen maken de 'Christinnereis' inderdaad liefelijk, in het bijzonder voor allen die 'de onderste weg hebben leren gaan'.
Ik zou de lezers dit boekje graag willen aanbevelen. Het is ruim 300 jaar geleden, dat John Bunyan stierf. Moge zijn gedachtenis tot zegening zijn, ook hierin, dat velen door het lezen van dit geschrift moed scheppen. Harinck schrijft: 'Wij zien, dat de Heilige Geest een mens niet overtuigt van zijn zonden en ellende, zonder het hart ook te troosten met de blijde boodschap, dat er bij God vergeving is'. Ja, zo is het. 'De opbrengst van een gedeelte van de eerste oplaag van Harincks boek is bestemd voor het bouwfonds van de Gereformeerde Gemeente te Oostkapelle.
C. den Boer (B.)

Drs. W. Fieret en A. Ros, Theodonis á Brakel, Wilhelmus à Brakel en Sara Nevius, Den Hertog, Houten, 1988, 172 blz., geb., ƒ 19,90.
Dit degelijk uitgegeven boek, voorzien van een aantal goede afbeeldingen is, zoals blijkt uit het 'Woord vooraf' geschreven met een zeer bepaald doel. Ik citeer: 'Wetenschappelijke verhandelingen zijn het niet, behoeven het ook niet te zijn gezien het doel waarvoor ze geschreven zijn, namelijk om als afscheidsgeschenk te dienen voor de leerlingen die de naar de á Brakels en Sara Nevius genoemde scholen bezochten' (blz. 11v).
Toch zal het de bedoeling van de schrijvers, en van de uitgever, wel zijn dat ook anderen, die niet behoren tot genoemde leerlingen, naar dit boek grijpen zullen.
Wie dat doet zal een flink stuk informatie ontvangen, en zoveel citaten uit de werken van de beide á Brakels en van Sara Nevius (gehuwd met Wilhelmus á Brakel) dat hij een indruk krijgt van wat deze mensen bewogen heeft. Dat acht ik de waarde van dit boek.
Er staat overigens wel wat tegenover. Al wat de bewuste personen geschreven hebben wordt geheel kritiekloos overgenomen. Ik krijg de indruk dat zij boven al het menselijke verheven worden.
Van de Nadere Reformatie als kerkelijke beweging worden enkele karakteristieken gegeven, maar het wordt niet geheel duidelijk dat deze beweging binnen het geheel van het gereformeerde protestantisme in ons land in de 17e en 18e eeuw slechts een deel van dat geheel vormde, en dat vele goede gereformeerde theologen bij wie de 'godzaligheid' evenmin ontbrak, als bij voorbeeld Gomarus, Trigland, Walaeus, Hommius, Maresius en vele anderen er niet toe behoorden. Vallen die soms buiten de boot?
Vooral Sara Nevius heeft zich in haar meditaties (zonder bijbeltekst als uitgangspunt) uitdrukkingen veroorloofd die ik niet graag voor mijn rekening zou nemen. Als zij zegt dat de Geest onderwijst zonder de hulp van mensen (145), dan acht ik dat in strijd met wat Paulus leert in Romeinen 10 : 14-15. Even verderop erkent Sara Nevius dan nog wel dat God 'gewoonlijk' (dus niet altijd) helpers in Zijn dienst gebruikt, wat dan wel moet zien op de dienaren des Woords, maar dat geldt volgens haar in het bijzonder 'voor diegenen die bekeerd moeten worden'. De bekéérden zouden dus volgens haar ook wel zónder de bediening des Woords kunnen! Ik vraag: wáár lees ik dat in de Bijbel? Zij spreekt verder over 'onmiddellijke onderwijzingen' (147). Ik ben ervan overtuigd dat onze zestiende-eeuwse hervormers daar hartgrondig neen tegen gezegd zouden hebben. Men leze dit boek dus kritisch. Alleen dan zal men er profijt van kunnen hebben.
K. Exalto

F. H. R. v. Houwelingen, De tweede trompet, de authenticiteit van de tweede brief van Petrus, 318 blz., ƒ 40,–, Kok, Kampen, 1988.
Een Kamper dissertatie van vrijgemaakte zijde waarin met klem van redenen de echtheid van de tweede brief van Petrus verdedigd wordt. Het is bekend, dat ook Calvijn het auteurschap van Petrus in het midden hield, al beschouwde bij de brief wel als apostolisch.
Van Houwelingen is van mening, dat er reden is om de wijze waarop de schrijver zich zelf aandient volstrekt serieus te nemen. Het stijlverschil vormt geen tegenargument, zoals de schrijver via het middel van de stylometrie tracht aan te tonen. Het zicht op 2 Petrus wordt z.i. vaak belemmerd door onbewezen vooronderstellingen.
Uitgaande van het gegeven dat er niets tegen een petrinisch auteurschap pleit, gaat de schrijver vervolgens in een doorlopend commentaar op de brief na of dit uitgangspunt de toets kan doorstaan. Juist het auteurschap van Petrus blijkt menigmaal verrassend licht te werpen op allerlei details.
De brief vormt inhoudelijk een eenheid tussen christologie, ethiek en eschatologie. De kennis van Christus geeft inzake heil, heiliging en verwachting de toonhoogte aan.
Van Houwelingen schreef een zeer grondige studie, die ook als commentaar op dit bijbelboek goed te gebruiken is. Persoonlijk zou ik in de lijn van Calvijn wat minder stellig willen spreken inzake het auteurschap dan de auteur. Maar niettemin acht ik zijn boek waardevol, omdat het laat zien hoezeer deze brief staat in het geheel van het apostolisch getuigenis als bron en norm voor de prediking van de kerk. Het kritisch onderzoek neigt er vaak toe de brief onder te waarderen. De schrijver toont aan hoe zeer dit getuigenis verbonden is met het geheel van de apostolische prediking zoals die in de Schrift tot ons komt.
Waardevol studiemateriaal!
A.N., Ede

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 februari 1989

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Boekbespreking

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 februari 1989

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's