KERKELIJKE RONDSCHOUW
Onze Landdag.
Wanneer »De Waarheidsvriend«, na dit nummer, wéér verschijnt, ligt „Onze Landdag" weer achter ons, daarom is het nu 't oogenblik een opwekkend woord te schrijven voor allen, die in onzen Gereformeerden Bond belang stellen — en 't zijn er velen— en hun toe te roepen: gaat allen op tot onze Jaarvergadering, welke op a.s. Donderdag 11 April te Utrecht zal worden gehouden.
Ons Gereformeerde volk gaat méér voelen, dat er in het midden van de Ned. Herv. (Geref.) Kerk nog wat te doen valt. Men heeft die Kerk zoo lang en zoo dikwijls gekleineerd, dat velen 't zijn gaan gelooven: „'t is toch niks meer met die Kerk". En vriendelijk noodigde deze hier en gene daar, om maar over te komen om „knusjes" neer te zitten „onder de vrinden".
Maar er begint een andere wind te waaien onder het Gereformeerde volk. Al dat scheiden en scheuren brengt ons maar van den wal in de sloot. En de Heere trekt door het midden van de oude Gereformeerde Kerk, die de vijanden al begraven hadden, henen, om Zijn macht en Zijn genade te toonen; om Zijn waarheid en trouw te openbaren. Er gaat een ritseling des Geestes over de velden. Er komt een roep naar de waarheid. Er komt opwaking, onder jongeren en ouderen, om te doen het werk des Heeren op de plaats, waar door onze Vaderen en door ons zoo grootelijks ontrouw is betoond. En het geloof en de verwachting wordt gevonden, dat des Heeren arm niet is verkort.
Laten we ophouden te kleineeren wat de Heere ons in Zijn groote barmhartigheid wil schenken. En als Hij Zijn voetstappen zet in het midden van de Kerk onzer Vaderen — waarover velen in de Hervormde Kerk en buiten die Kerk zich blijkbaar ganschelijk niet verheugen, doch zich veeleer bezorgd maken — dan geve de Heere ons aan te grijpen de kansen, die Hij ons biedt, om de bressen toe te muren en de vervallene muren op te richten, tot eere Gods en tot heil van het volk.
Daarom moeten we ook a.s. Donderdag 11 April, zoo de Heere wil en wij leven, naar Utrecht, naar „Onze Landdag". Daar ontmoeten we elkander bij 't werk, dat de Heere ons te doen geeft in het midden van de Ned. Herv. (Geref.) Kerk.
Neen, het gereformeerd beginsel is nog niet dood en nabij de verdwijning. De Ned. Herv. (Geref.) Kerk heeft haar taak en haar roeping nog niet vervuld, zoodat ook haar plaats niet ledig gemaakt mag worden. We laten niet los, wat de Heere ons toevertrouwde, opdat wij in Zijn kracht zouden arbeiden en in Zijn Naam zouden getuigen.
En we gaan te meer naar Utrecht nu, omdat de Heere ons zulke goede dingen wil voorzetten. Prof. Visscher zal tot ons spreken, over een zoo teer, zoo belangrijk onderwerp. Over een zaak van zoo buitengewoon groote beteekenis. Over een zaak, waarmee predikanten, kerkeraadsleden en ook jongeren en ouderen in de gemeente, wel grooten ernst mogen maken. Daarom gaan we saam op, om er saam van te hooren. En we bidden van den Heere, onzen God, dat Hij kennelijk in ons midden mag wezen, om ons veel goeds te geven, voor de vergadering en voor ons kerkelijk leven in de toekomst.
Ook de middag-vergadering komt met belangrijke dingen, die onze volle aandacht waard zijn. Daarom doe ieder, man en vrouw, jongeren en ouderen, moeite om tijd en gelegenheid te vinden om Donderdag naar Utrecht te gaan. Dan zien we elkanders aangezicht. En elkander ziende, grijpen we weer moed. Dat geve de Heere, naar den rijkdom Zijner barmhartigheid!
Waarlijk opgestaan.
Opgestaan is de Heere. Waarlijk opgestaan. Zóó zeggen de discipelen het. „Waarlijk opgestaan is de Heere" (Lukas 24 vs. 34). En Paulus zegt: „Houd in gedachtenis, dat Jezus Christus uit de dooden is opgewekt". Dat is de grondslag van het geloof en van het bestaan der Gemeente.
't Is geen terugkeer tot het leven, zooals Lazarus herleefde op 't woord van den Heiland — om weer in te komen in het aardsche leven en straks weer te sterven.
't Is het overwinnen van den dood door den Vorst des levens, zoodat de dood nu niet meer bestaat, noch voor Hem, noch voor de Zijnen. De dood heeft niets aan Hem, noch aan degenen, die in Hem gelooven. In Zijn sterven heeft Hij de zonden Zijns volks verzoend en nu is het eeuwige leven aangebracht.
Hij, het eeuwige Woord, door Wien alle dingen geschapen zijn en door Wien alle dingen worden gedragen, heeft in Zijn vleesch al Zijn volk aangenomen, allen verlorene zondaren zijnde. Hij heeft in Zijn vleesch heel de schepping opgenomen, om alle dingen met God te verzoenen, hetzij de dingen die in de hemelen, hetzij de dingen die op de aarde zijn. En Hij is als Borg in den put des afgronds, waarin de heele wereld door de zonde lag, ingedaald, bizonderlijk toen Hij de verlatingen van God moest doormaken, toen Hij den geest gaf, toen Hij in 't hart der aarde werd neergelegd bij de dooden.
Maar toen is Hij opgestaan. Waarlijk opgestaan is de Heere. En in Hem is de gansche schepping uit den dood wedergebracht, zoodat ze nu eene wedergeboorte tegemoet gaat; in Hem is nu gerechtvaardigd een iegelijk die gelooft.
Hij is eene verzoening voor onze zonden. Hij is de bron en wortel van ons geestelijk en eeuwig leven. Hij, Wien iedere ziel die gelooft ingeplant is door den H. Geest. Hij is opgestaan en in Hem zal elk van Gods kinderen rusten in hope. De dood overwonnen voor allen die van Christus zijn en het eeuwige leven is voor Sion aangebracht, dat straks den nieuwen hemel en de nieuwe aarde zal beërven. Toen Christus stervende het werk volbracht, beefde de aarde. Toen in Zijn opstanding Zijne overwinning openbaar werd, beefde wederom de aarde en hemelsche troongeesten riepen de blijde tijding uit van de overwinningen des Heeren, tot vreugd voor al de Zijnen. Die Sabbath van de opstanding van Christus is een eeuwige Sabbath Gods, waarin al het volk des Heeren zich mag verblijden. Dood en hel zijn ontwapend. Alles is volbracht, wat voor Sion volbracht moest worden. Nu is er geen werkdag meer om door werken de zaligheid te verwerven. Nu is er een rustdag Gods voor Sion om in die ruste in te gaan en in Christus te deelen in gerechtigheid en zaligheid.
„Bij U is de fontein des levens; in Uw licht zien wij het licht".
De menschen hadden gezegd: Hij zal in 't graf blijven! 't Rijk der duisternis meende met Hem voor goed te hebben afgerekend. Z'n kleederen had men verdeeld. Het was uit met Hem.
Maar God heeft het anders gewild. Tot zonde was Christus gemaakt en Hij had aan het kruis uitgeroepen: „Het is volbracht". Nu kwam aan den morgen van den derden dag het „Amen" van den hemel. De schuld des volks was verzoend voor eeuwig; de gerechtigheid der wet voor hen vervuld. Nu moest de Borg gerechtvaardigd worden als Degene, die den raad Gods tot onze zaligheid volbracht; had en al Gods kinderen moesten in Hem gerechtvaardigd worden.
Dat deed God, Hem opwekkende uit de dooden.
Daartegen baatte geen zegel van 't rijk der duisternis. Dat kon niet verhinderd worden door de wacht van soldaten. En de Gemeente van Christus getuigt nog aan al de plaatsen Zijner heerschappij: „Waarlijk is opgestaan de Heere!"
En Hij is van Petrus gezien; van Maria Magdalena; van de Emmaüsgangers; van de discipelen, ook van Thomas; van honderden tegelijk; en Paulus roemt er in dat ook hij den Heiland gezien heeft!
Als men dan ook de opstanding van de dooden gaat wegnemen, loochent men het cardinale punt van val en opstanding, van zonde en verzoening, van vloek en verlossing. Dan wordt de prediking ijdel. Dan is ijdel ons geloof. Dan zijn ook verloren, die in Christus ontslapen zijn. (1 Cor. 15). Dan is er voor des schepping geen hoop. Dan is er voor de ziele geen verwachting. Dan is het stikdonkere nacht voor allen en alles. Maar nu is Hij waarlijk van de dooden opgestaan. Hij, „die de doodsschaduw in den morgenstond verandert".
Dood, waar is uw prikkel? Hel, waar is uw overwinning? De sleutels van hel en graf draagt Jezus, de Koning der eere, van Wiens gansch de Kerk des Heeren getuigt: Dezen Jezus heeft God opgewekt! Waarlijk opgestaan is de Heere!
Een scheeve positie.
De Modernen en het Paaschfeest. Daarover zou heel wat te schrijven zijn. Zooals gewoonlijk, lazen wij weer een paar moderne „stichtelijke artikelen". En we willen er iets van over vertellen in beknopten vorm. Ter oriënteering voor onze kringen.
Ds. Horreüs de Haas, van Zwolle, schreef in »Kerk en Volk« een hoofdartikel dit jaar over Paschen. Hij begint met te zeggen: „Paschen is de boodschap van de Opstanding". Prachtig. Welke Opstanding? „Opstanding allereerst daarbuiten in de natuur. Want 't is winter geweest, en welk een winter, een winter met boeiende en grootsche tooneelen, maar ook een winter met ellende, nood en dood, beide in menschen- en dierenwereld. Maar het is geen winter gebleven, de oude aarde zal andermaal ontboeien; de sneeuwklokjes, lieflijke, kleine boden, luiden de lente in; de bonte lijster fluit op zijn bottenden tak en het menschenkind gaat uit tot nieuwe verwachting en nieuwen arbeid in de voorjaarszon. Dat is het leven dat den dood overwint, het onsterfelijke natuurleven dat altijd weer zijn banden breekt en nieuwe bloesems, nieuwe zangen werkt".
Prachtig alles. Ja, laten wij maar — 't is zoo echt gereformeerd — in het boek der natuur lezen (Art. 2 Ned. Gel. Bel.). We doen het veel te weinig. We hebben er geen tijd voor, we hebben er geen oog voor. Ook in de prediking wordt het veel te weinig gedaan, 't Is schande, zoo armelijk als onze prediking er dikwijls afkomt, en dat bij zulke heerlijke dingen.
Maar we hebben met Paschen toch van een andere Opstanding te gewagen? Ds. Horreüs de Haas, vrijzinnig Herv. pred. en socialist van professie, weet dat óók wel. En daarom gaat hij verder: „Dan, dieper reikt de boodschap van Paschen in den zin van het Christelijk geloof, de boodschap van een eeuwig geestesleven, van eene waarheid die niet sterven kan".
't Begint er dus op te gelijken. We komen in de richting. „Christelijk geloof" en ,,eeuwig geestesleven" en „eene Waarheid die niet sterven kan".
Maar wat komt er dan aangaande de opstanding van Jezus Christus uit het graf aan den morgen van den eersten dag der week? Want uit die opstanding kan toch alleen van „de Opstanding" gesproken worden!
Ds. Horreüs de Haas schrijft dan: „Als 't van Jezus in de oude belijdenis heet: „gekruisigd, gestorven en begraven, nedergedaald ter helle, ten derden dage weder opgestaan van de dooden", dan hebben die woorden ook voor ons, d i e z e n i e t l e t t e r l ij k n e m e n, een zin". De gespatiëerde woorden zijn door óns onderstreept. Dan ziet men de clou dadelijk. „Niet letterlijk" nemen de vrijzinnigen, de religieus socialisten de Apostolische belijdenis. En dan is dat zéér zacht, zéér gematigd en zéér voorzichtig uitgedrukt. Want „niet letterlijk" wil eigenlijk zeggen: we moeten van die oude, christelijke voorstelling, waarom bij de christenen van ouds alles draait, n.l. de opstanding van Jezus Christus van de dooden, niets hebben.
Laat men toch eerlijk zijn!
Men kan dan verder net zooveel filosofeeren als men wil, maar laat men het toch eerlijk zeggen, dat men van het hoofdpunt, van het cardinale punt, dat het hart van alles is, niets moet hebben. Jezus Christus is dood gebleven; is niet uit het graf opgestaan. Dan is de dood niet overwonnen door Hem, dan is de zonde niet door Hem verzoend, dan is ons geloof ijdel en dan zijn ook verloren, die in Christus ontslapen zijn. Laten we toch als eerlijke mannen tot deze dingen durven naderen en verschillen we dan in deze cardinale punten, laten we het dan als eerlijke mannen zeggen en ieder zijns wegs gaan. Het is toch geen schande, dat we in principiëele dingen verschillen en uit elkaar gaan. Maar het is wèl schande, wanneer we in de cardinale kwestie vierkant tegenover elkaar staan en dan maar blijven knoeien om toch maar een positie te behouden, waarop we geen recht hebben.
Wij beschuldigen bij vernieuwing op dit Paaschfeest de vrijzinnigen, dat ze in de Ned. Hervormde Kerk, die de opstanding van Jezus Christus van de dooden het cardinale punt van het christelijk geloof noemt, een scheeve positie innemen en zich als lafaards aanstellen, daar ze de konsekwentie van hun beginsel niet aandurven, om allerlei bijoorzaken.
Het doel heiligt de middelen, zeggen ze blijkbaar.
Maar kloek-protestantsch is dat geenszins!
IJdele hoop.
Ds. Horreüs de Haas, vrijzinnig Herv. pred. en socialist van professie, is een man van rijke fantasie en draagt hoop op de toekomst in zich rond, gloeiend als heel gestookt vuur, waaruit de vonken uitspatten. Dat doet, op zichzelf genomen, aangenaam aan. Uitgebrande kraters, uitgedoofde ovens — als 't ooit kraters en ovens geweest zijn! — hebben we genoeg onder ons. Zoutzakken bij de vleet. Slappe figuren genoeg. Luilakken meer dan aangenaam is. Wat een massa tuinharkers, die niets doen dan dor hout en afgevallen bladeren bij elkaar scharrelen. Daarom kunnen we menschen — ook onder de dominé's, ook onder de Geref. Hervormde dominé's — met vuur in de beenderen wel gebruiken. Blij-hoopvol met geloof en met ijver en met liefde.
Maar bij ds. Horreüs de Haas laait de vlam der hope voor de toekomst op, niet uit het volbrachte werk van Christus in de overwinning van hel en graf, maar hij raakt aan het fantaseeren als hij het oude christelijke geloof kwijt is; als hij niet meer bezit dat geloofsstuk: „gekruisigd, gestorven en begraven, nedergedaald ter helle, ten derden dage weder opgestaan van de dooden". Die opgestane Christus is hem ontvallen; die bestaat niet meer; dat is legende; wég is die waarheid.
Dan gaat ds. Horreüs de Haas die woorden op zijn manier lezen. En dan leest hij daar „van een leven, dat uit de graven breekt; het bloed van den martelaar wordt het zaad der Kerk; de gekruiste, gestorven en begraven Jezus wordt de levende en verheerlijkte in het hart dat hem gelooft en bemint; de Christusgeest wordt de oneindige waarheid die met ons zijn zal tot het einde der tijden. Er is een onverloren in de wereld van natuur en geest; een door lijden tot heerlijkheid, een eeuwig leven ook in het hier en nu, eene onsterfelijkheid die door het sterfelijke moet worden aangedaan".
Bij het graf met een dooden Christus fantaseert ds. Horreüs de Haas dan verder over dat „eeuwig leven" en die „onsterfelijkheid" die door het sterfelijke moet worden aangedaan (de Christus der Schriften is hier uitgeschakeld en de Christusgeest is er, als iets van eigen makelij, voor in de plaats getooverd) en hij gaat dan enthousiast spreken van „de opstanding, dit Paschen, de oneindige opstanding van leven, geest en waarheid", welke dan is „een oproep en een belofte voor heel de menschen- en volkerenwereld". „Want" — zoo roept de socialist-predikant uit — (en we kunnen ook nog wel wat van zulke menschen leeren, hoe arm ze overigens zijn ter genezing) ,,er is dood en ondergang ook in die wereld van menschen en volkeren; geslachten wisselen, volken gaan onder, culturen gaan voorbij, en dreigend hangen de schaduwen over de talloozen en hunne gemeenschap. Hoe ver, hoe ver zijn wij nog van den glans van het ideaal, hoe ver is nog die stad „als een bruid versierd", dat „eiland van geluk op den vloed"; hoe zijn wij nog verward en verscheurd door leugen, ongerechtigheid; en pijnlijke disharmonie". „Cynisme en materialisme in de gedachten; mammonisme; en militairisme in economie en politie ; egoisme in onze menschenharten; en dus de bittere verblindingen, dus de chaos, dus de dood".
Zoo redeneert, declameert, polemiseert, attaqueert de socialist-predikant (en dat we onze oogen laten gaan over de lengte en breedte van het leven, strekt ons niet tot oneere; integendeel, als we het niet doen, handelen we niet in gehoorzaamheid aan onze roeping als christen), maar dan staat hij te oreeren bij een graf, waarin de doode Christus is en blijft; dood —met fantaseerende menschen, die zeggen „moed verloren is alles verloren" en daarom vooruit, wat de eeuwen die achter ons liggen niet brachten, dat zal de eeuw, die vóór ons ligt, brengen, als de vrijzinnigen en de socialisten maar moed grijpen en ijverig werken aan de restauratie en den opbouw van het menschelijk leven, der individuen en der gemeenschap!
Met een Christus, die niet is opgestaan van de dooden Is dat niet een ladder zetten zonder steunpunt? 't Is toch zoo waar, dat de mensch niet zonder hoop leven kan. Als 't hopeloos geworden is, dan is alle kracht gebroken. En nu gaat de fantasie-rijke mensch zich telkens hoop scheppen ook daar, waar 't hopeloos is. Dan leeft hij weer op en eeuw na eeuw beproeft de mensch het om weer een ladder op te richten, om zoo over de dingen heen te klimmen en te komen tot een anderen, beteren toestand. Maar de ladder is zonder steunpunt en zakt weg en de mensch tuimelt naar beneden, hals en beenen brekend.
Wonder ding! De hoop sterft niet. Die hoop rijst altijd weer op, na iedere teleurstelling als een Phoenix uit de asch. Het geweld der wapenen zou de wereld verlossen. De diplomatie zal het doen. De Volkerenbond weldra. De wereldrevolutie dan maar. En o! als het socialisme over de heele linie zal overwonnen hebben, wanneer er geen kapitalisten en geen uitgebuiten meer zullen zijn, dan breekt de lentetijd der volkeren aan, die alles zal veranderen. Dat is het Paaschfeest; de Opstanding!
Zonder Christus — — — —.
De fantasieën raken de werkelijkheid der ellende en raken de beloofde verlossing. Maar ze nemen de werkelijkheid der zonde weg en de werkelijkheid der verzoening. En dan is alles ijdel. De dood heerscht en blijft heerschen. Klokken heeft men reeds zoo dikwijls gegoten en hoog heeft men ze geheschen, opdat ze zouden worden geluid, om in te luiden het aangename jaar der bevrijding.
Zonder Christus — — — —.
Men wil een klokkenspel gieten, dat de menschen betooveren moet, dat zij alle haat en nijd vergeten. Met een ontzaglijke kracht, gelijk een voorjaarsonweder, moet het de geboorte van het licht in de wereld aankondigen. De Opstanding. Onder 't gelui der klokken trekken de menschen dan straks allen naar den tempel der verdraagzaamheid. En de koren zullen zingen van vrijheid, gelijkheid en broederschap.
Hoort het lied van de klokken! Het lied, zoo lang verloren en vergeten; het lied, geboren uit een diepe bron; het lied van liefde en als de klokken luiden gaan, soms droevig als de zang van nachtegalen, soms vroolijk als der duiven lach — dan smelt het ijs in ieder menschenhart en haat en nijd en woede en smart en pijn, zij smelten weg in heete, heete tranen.
Dat is de verwachting van het wereldsocialisme en communisme.
Zonder Christus — — — —.
Ds. Horreüs de Haas is aan het fantaseeren bij het graf, waarin een doode Christus ligt. Hij verwacht het ook niet van Christus. Hij verwacht het van den mensch, als de mensch een anderen geest heeft aangenomen. Dat zal de Opstanding zijn. „Er is te midden van alle brutaliteit van belangenstrijd en blindheid van begeerte, ook een dieper weten en een heilig heimwee, een wereldworsteling om een hooger orde van recht en licht. Het is Paschen altijd weer, omdat en voor zoover de religieuse gedachte toch niet sterven kan die ons leert, dat wij geroepen zijn tot een heilige gemeenschap, een Rijk van God ook op deze aarde; het is Paschen, waar er toch een weten is dat wij een tempel der menschheid in eerbied, wijsheid en schoonheid hebben te bouwen; het is Paschen waar een strijd ontbrand is om een nieuwe sociale orde van recht, van solidariteit en vrede, en waar 't volk van den arbeid zijn lied zingt:
„Morgenrood, uw heilig gloeien
Heeft ons steeds den dag gebracht.
Breek toch door, o lichtvernieuwer
In den groeten volk'rennacht.
Laat uw glorie hope geven
Aan hun worst'len in den nacht.
Geef hun moed in 't voorwaarts streven
Tot hun 't daglicht tegenlacht".
Zoo fantaseert, zoo zingt een man als ds. Horreüs de Haas, vrijz. Hervormd predikant en socialist van professie. En dat hij zijn oog laat gaan over de lengte en de breedte van het leven en het wereldgebeuren, dat ontsiert hem niet. Wij doen het veel te weinig. Wij zijn veel te weinig beklimmers van den wachttoren, om uit te zien rechts en links. Wij schieten veel te veel tekort, ook als bedienaars des Goddelijken Woords, in onze roeping om het licht van Gods Woord te laten uitstralen naar alle kanten en de bundels licht uit te werpen over alle terrein des levens.
Dat siert ons niet.
Maar ds. Horreüs de Haas zingt van morgenrood" bij een graf met een dooden Christus. Hij spreekt van „o, lichtvernieuwer", terwijl Christus in den dood is ondergegaan. Hij roept op tot „'t voorwaarts streven, tot hun 't daglicht tegenlacht", terwijl Christus weg is. .
Een ladder zonder steunpunt — — —
Een vuurtoren zonder licht — — —
Een strijd zonder overwinning — — —
De zonde; de dood; dat is er.
Christus is weg — — —
Och, arme. Des te armer, naardat de verwachting zoo hoog gespannen is. Gelijk de teleurstelling zoo groot is voor den dood-kranke, die al z'n hoop op één middel bouwt, dat een met goud beplakt middel is van een kwakzalver, vol mooie woorden, maar zonder kracht, tot genezen niet in staat.
En dat is dan Paschen. Dat is dan de Opstanding.
Zonder Christus — — — —
't Is ons tot groote droefheid, omdat ze Jezus hebben weggenomen. En zonder dien Jezus is er geen hoop, noch voor het heden noch voor de toekomst. Mannen als ds. Horreüs de Haas staan met den rug naar Jezus toegekeerd en zien hoopvol vóór zich uit. Ze zullen de stem van den opgestanen Heiland moeten leeren hooren en verstaan, om zich om te keeren op hun plaats en aanbiddend Hem te voet te vallen, die de Heiland der wereld is bij het geopende graf, Sions Borg en Middelaar in de verzoening hunner zonden.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 april 1929
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 april 1929
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's