Bidden in en met de Psalmen (slot)
Worden alle gebeden die we in het Psalmboek tegenkomen verhoord? De vraag stellen is haar beantwoorden. Wie ook maar enigszins thuis is in het Psalter weet dat de weg van het gebed niet altijd over rozen gaat, maar soms door barre wildernissen en langs duizelingwekkende ravijnen voert. Bidden is geen automatisme. Bij een automaat gaat alles vanzelf. Een muntstukje erin en een versnapering eruit. De bidders in de Psalmen weten van aanvechting en van wachten. Het besef dat God Zich kan verbergen, is nergens zo nadrukkelijk aanwezig als juist in het Psalter.
Worsteling
Bidden is in de Psalmen daarom ook nooit en nergens een afraffelen van bekende woorden, maar een indringend spreken met God, soms ook een worstelen met God, tegen God, om God. 'Hoe lang o Heere, zult Gij U steeds verbergen?', vraagt de dichter van Psalm 89. Gods leiding wordt lang niet altijd begrepen en beaamd. Levensgrote vraagtekens overschaduwen meer dan eens de omgang met God. Het gevoel van verlatenheid is de bidders in het Psalter niet vreemd. 'Mijn God, Mijn God, waarom?' Tot twee keer toe wordt in Psalm 22 gesmeekt of God niet langer ver van de bidder wil zijn (Ps. 22 : 12, 20; vgl. 35 : 22; 38 : 22; 71 : 12). Gebeden vol wanhoop en verlegenheid komen we tegen; Stukken levensstrijd, brokken levensleed. 'Zal dan de Heere in eeuwigheden verstoten, en voortaan niet meer goedgunstig zijn? Houdt Zijn goedertierenheid in eeuwigheid op? Heeft de toezegging een einde, van geslacht tot geslacht? Heeft God vergeten genadig te zijn? Heeft Hij Zijn barmhartigheden door toorn toegesloten?' (Ps. 77 : 8-10).
Rust in God
Temidden van grote benauwdheid roept Asaf in Psalm 77 tot God. Dag en nacht strekt hij zijn hand uit, maar het lijkt alsof het een slag in het luchtledige is. Toch eindigt Asaf niet in de vertwijfeling. De herinnering aan het verleden, aan Gods grote daden van bevrijding en uitredding doet de mist voor zijn ogen optrekken. Zo gaat het ook in andere gebeden. Ondanks alles krijgt toch het vertrouwen de overhand. God is anders dan de afgoden, die doof en dood zijn. Een tijdlang kan de Heere Zich verbergen, maar uiteinde lijk zal blijken dat het waar is wat Psalm 65 van Hem zegt: Gij hoort het gebed (Ps. 65 : 3). Gebedsverhoring is echter ook in de Psalmen niet altijd krijgen wat je vraagt; maar in de eerste plaats: rede vinden bij God, stil worden en rust vinden in Hem (Ps. 62; Ps. 131). Het is steeds weer ontdekken wie God is en voor jou wil zijn: de God van het verbond, die zijn beloften gestand, doet, die erbij is, die het voor ons voleindigt, wiens goedertierenheid in eeuwigheid is en die niet laat varen de werken van Zijn handen (Ps. 138 : 8).
Regelmaat
Tenslotte nog twee aspecten van het bidden in de Psalrnen. Het eerste waar ik nog even de vinger bij wil leggen, is de regelmaat in het bidden. Veel gegevens dienaangaande treffen we niet aan. Toch hebben de enkele aanwijzingen, die geboden worden ons wel veel te leren. In Psalm 55 : 18 horen we de dichter zeggen dat hij drie keer per dag voor Gods aangezicht komt. 's Avonds, 's morgens en 's middags – de dichter hanteert de joodse volgorde van de dag, die met de avond begint – wordt er door hem gebeden. Zo'n mededeling mogen we niet als een terloopse opmerking beschouwen. Vermoedelijk is de gewoonte om een vaste structuur in het gebedsleven aan te brengen al heel oud. Het feit dat Psalm 3 als een morgengebed en Psalm 4 als een avondgebed wordt aangekondigd, wijst ook in deze richting. De momenten van gebed lopen voor de vromen in Israël parallel met de offerdienst in de tempel. 's Morgens om zes uur wordt het morgenoffer gebracht. Omstreeks drie uur in de middag is er het avondoffer (Ex. 29 : 38-42). Het nabranden van het middagoffer duurt tot 's avonds, zodat het derde gebed 's avonds werd gebeden. Op het moment dat de priester in het heiligdom zijn handen biddend ten hemel heft , bidden de gelovigen met hem mee: 'Mijn gebed worde gesteld als reukwerk voor Uw aangezicht, het opheffen van mijn handen als het avondoffer' (Ps. 141 : 2). Offeren en bidden hangen met elkaar samen. Wanneer men offert, geeft men iets van zichzelf aan God. Wanneer men bidt, geeft men zichzelf in eigen persoon aan God. Die samenhang met het offer maakt alleen al duidelijk, dat bidden maar niet het afraffelen van zinnen is. Bidden is met heel je verzondigde en geschonden bestaan voor God komen. Je hele hart voor Hem leeggieten, zoals Hanna eens deed bij het heiligdom in Silo.
Net zoals er in Israël orde en regelmaat moest zijn in de offerdienst, zo kan ook het gebedsleven van de gelovigen niet zonder een vaste structuur. Om met W. H. Velema te spreken: We kunnen in het geestelijke leven niet zonder tijd en tucht. Vaste gebedstijden voimen het gebinte, de ruggengraat van de omgang met God. Hoeveel zaken vragen niet dagelijks zozeer onze aandacht dat de ruimte voor stille tijd geheel en al dreigt te worden opgeslokt? Tijd voor gebed wordt je niet in de schoot geworpen, die moet je nemen. Daar moet je in je dagprogramma bij voorbaat rekening mee houden.
Het bidden van Jezus
Zowel in het Jodendom als in het vroege christendom heeft men de noodzaak van vaste gebedsuren nadrukkelijk ingezien. De joodse wijsgeer Jehoedah Halevi zegt ergens: Zoals ons lichaam op vaste tijden voedsel nodig heeft, zo ook onze ziel. De tefilla is voedsel voor onze ziel. Tot op de dag van vandaag wordt in het Jodendom, zowel persoonlijk als synagogaal aan het ritme van Psalm 55 vastgehouden. De drie dagelijkse gebedstijden hebben een eigen benaming: sjachariet (morgengebed), mincha (middaggebed), maariev (avondgebed).
Opvallend is dat ook in het Nieuwe Testament sprake is van vaste gebedsuren. Kennelijk heeft de gemeente van Christus zich gevoegd in de getijden van tempel en synagoge. Van Christus lezen we dat Hij 's morgens vroeg de stilte zocht om te bidden. Vermoedelijk moeten we daarbij denken aan het moment van het morgengebed (Mark. 1 : 35). Hetzelfde zien we in Markus 6 : 46. Na de wonderbare spijziging ging Jezus op de berg om de te bidden. Volgens J.P. Versteeg was dat hoogstwaarschijnlijk op het moment van het avondoffer. (Het gebed volgens het Nieuwe Testament, p. 9, 10). En zelfs aan het kruis zocht de Heiland kracht in de getijden van Israël. Zijn uitroep 'Vader, in Uw handen beveel Ik mijn geest' was geen willekeurig woord en kwam evenmin op een willekeurig moment. Het was op het negende uur, vermeldt Lukas, het ogenblik waarop in de tempel het offer werd gebracht en dezelfde woorden uit Psalm 31 : 6 werden gereciteerd.
Getijdenboeken
Na Pasen en Pinksteren zien we dat de eerste christenen zich al evenzeer voegen in het gebedsritme dat we reeds in de Psalmen tegenkomen. Op de Pinkstermorgen blijken de volgelingen van Jezus op het uur van het morgengebed in de tempel te zijn (Hand. 2 : 15). In Handelingen 3 : 1 lezen we dat Petrus en Johannes op het negende uur, zijnde het uur van het gebed naar de tempel gaan. Wanneer Petrus het visioen krijgt van het laken met onreine dieren is het de zesde ure en bevindt hij zich op het dak in gebed (Hand. 10 : 9). Alles wijst erop dat ook in het Nieuwe Testament de gewoonte wordt gehandhaafd om er vaste momenten van gebed op na te houden.
In de eerste eeuwen van het christendom blijft de ordening van het gebedsleven een vaste vorm behouden. De beroemde kerkvader Tertullianus maakt in zijn uitleg van het Onze Vader een paar behartenswaardige opmerkingen. Bidden kan op iedere plaats en op ieder moment plaatsvinden. Toch raadt hij zijn lezers aan om daarnaast enkele vaste momenten er op na te houden voor het gebed, ogenblikken namelijk die de 'tussenpozen van de dag markeren, het derde, zesde en negende uur, die men als meer regelmatige (bid-uren) in de Heilige Schrift kan vinden' (De Oratinone, 25, 1). De kerkvader verwijst hierbij zowel naar het Oude - als naar het Nieuwe Testament, waar we Daniël, Petrus en Johannes hetzelfde zien doen.
Met name in de vierde eeuw, als het monnikendom op het toneel verschijnt, krijgt het dagelijkse getijdengebed een steeds omlijnder gestalte. Zowel in de kerken als in de kloosters komen de gelovigen op gezette tijden samen voor gebed. In het Liber Horarum, het getijdenboek wordt aangegeven hoe de geestelijken op vaste tijden hun gebeden dienen uit te spreken. Men heeft deze getijden afzonderlijke namen gegeven: metten (nachtgebed), lauden (dageraadsgebed), priem, terts, sext, noon (noentijd), vespers ('s avonds) en completen (dagafsluiting). Wat meteen in het oog springt, is de dominante plaats die de Psalmen innemen in deze getijdengebeden. Helaas is het onderhouden van de getijden in veel kloosters op den duur niet meer dan een sleur, een uiterlijke plichtpleging geworden. Het dagelijkse uitspreken van de Psalmwoorden wordt een ritueel zonder dat er in alle gevallen sprake is van innerlijke beleving en waarachtige godsvrucht.
Persoonlijk en gemeenschappelijk
Ik kom tot mijn laatste aandachtspunt. Dat betreft de relatie tussen het persoonlijke en het gemeenschappelijke gebed in het Psalter. Onmiskenbaar treffen we in het Psalmboek hoogstpersoonlijke gebeden aan. We worden er rondgeleid in de binnenkamer van de oudtestamentische vromen. Toch is daar niet alles mee gezegd. Want veel van deze persoonlijke gebeden hebben ook hun plaats gekregen in de eredienst van Israël. Bovendien hebben vele andere Psalmgebeden hun achtergrond – de Duitsers noemen dat de 'Sitz im Leben' – in de cultus. De Psalmenstudies van de Duitse geleerden Gunkel en Mowinckel hebben dat onweerlegbaar aangetoond. De oorsprong van veel gebeden uit het Psalter moet gezocht worden in wat zich afspeelde in de tempel te Jeruzalem. Daar ontstonden ze, daar werden ze in de eerste plaats gezegd en gezongen.
Bidden is wel een heel persoonlijke zaak, maar geen hoogstindividuele aangelegenheid. Het persoonlijke en gemeenschappelijke grijpen op elkaar in en ondersteunen elkaar wederzijds. Het 'ik' en het 'wij' van de Psalmen zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden. Prachtig komt deze samenhang tot uitdrukking in het gebed uit Psalm 25 : 21, 22: 'Laat oprechtheid en vroomheid mij behoeden, want ik verwacht U: o God, verlos Israël uit al zijn benauwdheden'. Het besef al biddend opgenomen te zijn in een groter geheel, deel uit te maken van het volk van het verbond steekt de individuele bidder een hart onder de riem. En met name van het gezamenlijke bidden gaat zoveel kracht uit. In het Jodendom kan een gemeenschappelijke gebedsdienst worden gehouden wanneer het minjan, het minimale aantal van tien mannen aanwezig is. Want, zo leren de rabbijnen, wanneer er tien mannen bidden en Gods Naam aanroepen, daalt de Sjechina – de heerlijke tegenwoordigheid van God – neer en verblijft in hun midden. Dan is Gods heilige presentie merkbaar. In de Psalmen treffen we de wisselwerking tussen het persoonlijke en het liturgische nadrukkehjk aan. Wat mij betreft pleit dit gegeven voor het inruimen van een grote plaats voor het Psalter in onze 's zondagse eredienst. Wellicht zijn er ook mogelijkheden te bedenken om de Psalmen meer te laten functioneren in de dagelijkse 'huisgodsdienst'. En waarom zouden we ook niet nadenken over de vraag of herstel van het getijdengebed in eigentijdse vorm tot de mogelijkheden behoort, zodat ook in het door de weekse gemeenteleven de Psalmgebeden meer tot hun recht kunnen komen?
Stiltecentrum
Wat betekent hét Psalmboek voor het gebedsleven? Samenvattend zou ik het zo willen zeggen: de Psalmen vormen Gods stiltecentrum. Ze bieden ons de ruimte om temidden van alle jacht en onrust geestelijk op adem te komen. Hier is de aanwezigheid van de Geest der gebeden in iedere expressie voelbaar. Hier komt de Heilige Geest de gelovigen te hulp, die van zichzelf niet weten te bidden zoals het behoort (Rom. 8). Het Psalter biedt ons een gebedspracticum, onderwijs dat niet blijft steken in droge en dorre theorie. Levende voorbeelden van gebed worden ons getoond. Geestgevulde woorden worden ons aangereikt. Reden genoeg om te pleiten voor een structureel opnemen van de Psalmen in onze persoonlijke en huiselijke gebeden. Hoe meer we het Psalter van harte leren meebidden, des te meer zullen we de kracht en de zegen ervan ervaren. Om nog een keer met Luther te spreken: 'Dan zullen we onze eigen godvruchtige gebedjes al spoedig met vakantie sturen en zeggen: ach, het is niet het sap, de kracht, het pit en het vuur, dat ik in het Psalter vind, het is mij te koud en te hard'.
M. van Campen, Waddinxveen
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 april 1999
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 april 1999
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's