De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

‘Ik had een goudader getroffen’

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

‘Ik had een goudader getroffen’

Interview prof. dr. A. de Reuver over Hermann Friedrich Kohlbrugge

14 minuten leestijd

Al bijna een leven lang houdt prof. dr. A. de Reuver zich bezig met de markante negentiende-eeuwse theoloog Hermann Friedrich Kohlbrugge.

Hij wijdde zijn proefschrift Bedelen bij de bron (1992) aan een vergelijking van Kohlbrugges geloofsopvatting met de Reformatie en de Nadere Reformatie. Voor een breder lezerspubliek publiceerde hij in 2005 H.F. Kohlbrugge. Een inleiding met kernteksten. Een gesprek over Kohlbrugge, zijn theologie, zijn invloed en zijn betekenis.

Kunt u zich het moment herinneren dat u voor het eerst met Kohlbrugge in aanraking kwam en welke impact dat op u had?

‘In mijn aanvankelijk Leidse studietijd, zestig jaar geleden, trof ik op een zondagmiddag – tussen de twee kerkdiensten – in het bescheiden boekenkastje van mijn hospita een onooglijk bandje aan met de naam H. F. Kohlbrugge. De titel was veelbelovend: De ademtocht van de Kerk, preken over Psalm 25. Met een hongerig hart las ik daarin dingen die me op de klank af niet onbekend waren, maar die met zo’n zeggingskracht op me afkwamen, dat ze me diep ontroerden. Waar had ik eerder zo radicaal van eigen débacle onder Gods Wet en tegelijk zo bevrijdend van Gods onvoorwaardelijke genade gelezen als daar? En dan die gestadige lof op Gods beloftewoord, waaraan het behoeftigste geloof genoeg heeft! In dat Woord “heeft Gods kind een waardevolle levensverzekering; het is een betrouwbare bank.” Vanaf die ontmoeting wist ik één ding zeker: hier had ik een goudader getroffen. Liefde op het eerste gezicht!

Geen blinde liefde overigens. Gaandeweg kwam ik erachter dat die liefde meer zijn preken betrof dan zijn persoon. Kohlbrugges karakter is me te hoekig, te rechtlijnig. Hij was weliswaar een rasechte volgeling van Luther, maar miste diens speelse humor en zelfrelativering. Vaak denk ik: was Kohlbrugge in zijn optreden maar wat Kohlbruggiaanser geweest! Ik bedoel: zijn verootmoedigende genadeleer had zijn zelfbewustheid wel wat meer mogen dempen. Dit kritische besef verhindert me om met hem te dwepen, maar doet niets af aan de achting die ik koester voor zijn preken, waarvan de wijdlopigheid soms wel stoort, maar waarin de profetische scherpte wordt overstraald door een priesterlijke mildheid en ruimhartigheid.’

In uw monografie H.F. Kohlbrugge (Kok Kampen, 2005) benoemt u zes kernen van Kohlbrugges theologie: de verhouding van het Oude en Nieuwe Testament, de vleeswording van het Woord, de relatie tussen Woord en Geest, de aanvechting van het geloof, de heiliging en de verkiezing. Als u zou moeten kiezen, welke twee van deze zes thema’s hebben de grootste rol gespeeld in uw eigen geestelijk (en ambtelijk) leven?

‘De vleeswording van het Woord en de aanvechting van het geloof. Behalve Luther heeft, voor zover ik kan overzien, niemand Christus zo “diep in het vlees getrokken” als Kohlbrugge. Het Woord, God de Zoon, is vlees geworden. Vlees van ons vlees, bloed van ons bloed. Hij woonde onder ons. Hij weende onder ons. Hij stierf onze dood. Zo hebben wij Zijn heerlijkheid gezien. Het is een heerlijkheid in de paradox van Zijn kruisgestalte. Een heerlijkheid die Hij uitstraalt in wonderen en tekenen, als flitsen en signalen van Zijn paselijke overmacht, maar een glorie die schuilgaat achter tekenen van zwakheid en ontreddering. Verzocht in de woestijn, aangevochten in Gethsémané, onteerd op Gabbata, verlaten op Golgotha, gestorven aan een kruis.

Geen Pasen zonder Goede Vrijdag. En andersom. Deze Christus, de Gekruisigde, is me lief, de Grondlegger en Voleinder van het geloof, Die in al onze benauwheden benauwd was, en door de dood heen overwon. In Hem verscholen kan een aangevochten mens toch vrolijk zijn.’

Zijn de door u genoemde grondgedachten ook de “kernen” die voor de kerk anno 2025 het meest urgent zijn? Welke acht u in de huidige context van kerk en prediking het meest van belang?

‘Afgezien van de genoemde kernen noem ik er drie. Om te beginnen empathie voor de wereld om ons heen. Het is Góds wereld. In Soedan, in Rusland en Oekraïne, in Israël en Iran, in Frankrijk en Nederland. Gods wereld, die Hij zozeer heeft liefgehad, dat Hij Zijn alles er niet voor spaarde. Gods wereld, nog geteisterd door geweld en criminaliteit, door rampen en verderf. Een wereld die in Westerse contreien zich verliest aan het saeculum van de tijdgeest en heeft afgerekend met God en eeuwigheid. Wie zou niet zuchten: “Hoe lang nog, Heere? Kom, o kom met Uw vrederijk. En zegen tot zolang de vredestichters en hulpverleners. Bekeer de onverlaten. Bereid ons voor op Uw komst.”

De tweede urgentie lijkt me gelegen in een geesteshouding die zich verre houdt van triomfalisme. Weliswaar zijn we in Christus reeds meer dan overwinnaars, maar niettemin tegelijk nog schamele verliezers in onszelf. We gloriëren wel, maar tegen de klippen op. Zangers blijven voorlopig zuchters. Wie deze voorlopigheid zogenaamd “evangelisch” denkt te boven te zijn, maakt zich schuldig aan anticipatie. De gebrokenheid betreft geen vergleden stadium, maar onze presente armenstatus. Wie in de Kreupelstraat is geboren en getogen – en welke christen is dat niet! – marcheert niet kaarsrecht in galop, maar strompelt met hinkende tred. Oprecht, maar niet rechtop (Noordmans).

Ten derde. We zuchten niet uit onbehagen, maar uit verlangen. We zijn nog niet Thuis. Maar onze Borg en Broeder is daar wel. Wij wachten Hem. Hij wacht ons. “O Heer, wanneer komt die dag dat ik toch bij U zal wezen?” Om Hem te zien gelijk Hij is, en te zijn gelijk Hij is.’

In de breedte van de gereformeerde gezindte en ook in hervormd-gereformeerde kring zijn er, denk ik, weinig tot geen theologen die zich met betrekking tot de controverse tussen Kohlbrugge en Da Costa over de komma in Romeinen 7:14 aan de kant van Da Costa opstellen. Vindt u dat verrassend? Had wellicht kanttekening 45 (zie kader) bij Romeinen 7:14 kunnen helpen om de discussie minder op scherp te stellen?

‘In de kanttekening die in de Statenvertaling daaraan voorafgaat, wordt het “ik ben vleselijk” uitgelegd als: “nog ten dele, ten aanzien van de overblijfsels van het vlees.” Dat is nu precies wat Kohlbrugge met klem weerspreekt. Met recht, denk ik. Haal je de komma weg, dan lees je: vleselijk verkocht onder de zonde, dus: voor zover ik vleselijk ben. En voor je het weet, maak je ervan: voor zover ik lichamelijk ben. Alsof de zonde alleen in het lichaam zou wonen en niet in de ziel! De zonde woelt niet ergens in delen van ons lijf en leden, maar mijn hele “ik” is vleselijk. Aldus Paulus. Niet voor een deel ellendig, maar: “Ik ellendig mens!” En het is deze onder de zonde verkochte mens die in Christus een nieuw schepsel is, in Hem Die voor ons tot zonde is gemaakt, opdat wij zouden zijn rechtvaardigheid Gods in Hem. Dat zo’n nieuwe schepping de zonde haat en wederstaat, is buiten kijf. Die houdt het ervoor dat hij voor de zonde dood is en leeft voor God.

Kohlbrugge en Da Costa waren vrienden. De komma-preek schiep verwijdering. Volgens Da Costa kwam zijn vriend het antinomianisme in het gevlij, door een “borgtochtelijke”, plaatsvervangende heiliging te introduceren. Wat hij pijnlijk had gemist, was Christus’ koninklijke ambt, waardoor Hij Zijn onderdanen herderlijk in Zijn liefdeswet leidt. En vernietigend: “Een gedeeltelijke waarheid is geen waarheid, maar leugen.”

Kohlbrugge reageert als door een wesp gestoken. Als er nu één ding is dat hij verfoeit, is het wel Wetsverachting. Het gaat hem in zijn theologische en homiletische passie om de vervulling van de Wet, dus om de heiliging. Alleen, deze heiliging is geen aparte fase die op de rechtvaardiging volgt, maar een werkelijkheid die daarmee gelijktijdig is verbonden. Niet primair als opdracht, maar als geschenk van die ene Christus in het ene drievoudig, ondeelbaar ambt van Profeet, Priester en Koning. Zelf werd Hij onze gerechtigheid en heiliging (1 Korinthe 1). Zo is de heiliging eerder deel van het geloofsleven dan het doel ervan. Zo diende Kohlbrugge Da Costa van repliek. Bits. De controverse liet een chronisch trauma bij hem achter. Maar nogmaals, ze waren vrienden! Had hij zijn emotie maar getemperd en zich minder verongelijkt opgesteld. Was er in de Amsterdamse vriendenkring van het Reveil wellicht sprake van rivaliteit? Speelde de sociale ongelijkheid een rol? Kohlbrugge was van lage komaf, Da Costa een heer van stand. Hoe het ook zij, de toon maakt de muziek, en Kohlbrugges toon was snerpend. Wat zou het heilzaam zijn geweest als hij Da Costa’s woorden over de Heiland Die het hart gewillig maakt en ons herderlijk leidt, was bijgevallen en geschreven had: “Broeder, daarover zijn we één van geest. Dát bedoel ik. Niet wij, maar Hij!” Want ook Kohlbrugge ging het om een heiliging in en door Christus. Alleen tekende hij dan graag aan: “Dat gaat vanzelf, zonder het zelf te weten. Men is erin bezig en leeft erin. Daar is geen bewustheid van eigen doen en daad; alle bewustheid bepaalt zich tot de genade in Christus. Geloof is leven, is doen, maar heeft niet het doen tot voorwerp van aandacht, maar Christus.” Da Costa had niet het recht dit als een halve waarheid en hele leugen te brandmerken. En Kohlbrugge ontbrak het aan de inschikkelijkheid om diens kritiek zakelijk en broederlijk te weerleggen. Terwijl hij toch genoeg theologische bagage in huis had om zijn gevoelen te onderbouwen. Wat hij bedoelde, was te onderstrepen dat een mens zich op de heiliging nooit kan beroemen, alsof het eigen bedrijf en bezit was. Ze blijft een geschenk dat in verlegenheid wordt ontvangen en zonder opsmuk en ook zonder opzet wordt bedreven. Ons oog is daarbij niet narcistisch gericht op eigen heiligmaking, maar op Hem die de Wijnstok is en zei: “Wie in Mij blijft en Ik in hem, die draagt vrucht, want zonder Mij kunt ge niets doen.” Deze eenkennigheid is het gevolg van die komma in Romeinen 7. Als Paulus, als gerechtvaardigd zondaar, zichzelf als “vleselijk” aanmerkt en zich niettemin mag rekenen tot degenen die geestelijk zijn (1 Korinthe 2: 15), dan schuilt het geheim van deze paradox in Christus. Rechtvaardig (en heilig) in Christus, niet ten dele, maar compleet. Zondaar in zichzelf, niet ten dele, maar compleet. Simul iustus et peccator. Een onheilige heilige. Deze uitleg van de komma is voor mij de ultieme. Mijn geloofsleven staat of valt ermee.’

Prof. Graafland schreef in het tijdschrift Wapenveld in 1968, naar aanleiding van het overlijden van Karl Barth:

Wat ons in Barth geboeid heeft, is dat hij ons verloste van onze introverte wedergeboortetheologie en -prediking en ons oog gaf voor de absolute genoegzaamheid van Christus. De mens werd van zichzelf afgebracht en uitsluitend geworpen op Christus. Dat werkte als een bevrijding. En het droeg vrucht in de prediking.

Wij zagen Karl Barth hierin in het verlengde van Kohlbrugge. En wij lazen hem ook met ogen, die door hem tot Kohlbrugge of van Kohlbrugge tot Barth waren gekomen. Dat betekende ook, dat wij hem lazen met piëtistische ogen, en wij juist daarom de grote waarde van zijn theologie ondervonden.

In het vervolg van het artikel slaat Graafland een kritische toon aan over de wijze waarop Barth zich als theoloog ontwikkelde. Interessant is wel dat hij in bovenstaand citaat de invloed van zowel Kohlbrugge op Barth als de invloed van Barth op Kohlbrugge aan de orde stelt. Kunt u zich in Graaflands analyse vinden?

‘In Graaflands analyse kan ik me helemaal vinden. Jaren na mijn kennismaking met Kohlbrugge kwam het oeuvre van Barth me onder ogen. Zijn verwantschap met Kohlbrugge kan niemand ontgaan. Het brandpunt van die verwantschap is gelegen in de crisisgedachte, die hen beiden op hun beurt weer verbindt met Kierkegaard, met Luther en met Paulus.


Kanttekening 45

Namelijk niet als een gewillige slaaf, die de begeerte der zonde in alles zou volgen, gelijk van Achab gezegd wordt 1 Kon. 21:20, maar die tegen zijn wil en dank de begeerten en aanvallen der zonde nog is onderworpen, zonder dat hij zich daarvan nog ten enenmale kan ontslaan, hoewel hij die ernstiglijk wederstaat en merendeels door den Geest Gods, Die in hem is, overwint. Zie diergelijk Gal. 5:17,18.

Bij zowel Barth als bij Kohlbrugge gaat de mens met zijn hele hebben en houden, met deugden en ondeugden, onverbiddelijk op de zeef van het oordeel Gods. Beiden stellen het bankroet van de natuurlijke theologie en religie zonder pardon aan de kaak. Beiden sporen zij nietsontziend de mens op zoals hij is: in zijn aperte goddeloosheid, maar niet minder in zijn maskerade van vroom raffinement en religieuze camouflage. Beiden ontmaskeren zij de eigenmachtigheid en zelfgerechtigheid als zonde bij uitnemendheid. Beiden hebben zij geweten dat godsdienst door ons, Adamskinderen, geperverteerd wordt tot uiterlijk vertoon dat God tot dienst aan ons verplichten moet. Barth spreekt dan honend van een “Pelagianen-Christus” die wij eer aandoen. Een fatale vergissing, zo toornt hij. Want de werkelijkheid ziet er zo uit: “Dat de mens niet ergens iets, maar alles ontbreekt wat hij moest zijn en kunnen en hebben voor God, en dat hij niet slechts een bedreigd en geschonden mens is, maar in zijn wezen coram Deo heeft afgedaan als een ronduit machteloos mens, niet maar een zieke, maar een dode”(KD I/2, 22). Bij beiden treffen we tegen deze inktzwarte achtergrond ook keer op keer werkelijk meeslepende passages aan over de uniciteit en volkomenheid van Christus’ borgwerk. Bij alle gegronde kritiek op Baths theologisch systeem kan ik me toch moeilijk indenken dat het hart van iemand die Christus heeft lief gekregen onder zulke passages onberoerd kan blijven. Ik neem de vrijheid om met voorbijgaan aan Barths filosofisch systeem – met zijn pneumatologisch manco en zijn universalistische trekken – dergelijke zinsneden te lezen door mijn Kohlbruggiaanse bril.’

Niet alleen Karl Barth maar ook Nederlandse theologen als O. Noordmans en K.H. Miskotte ondergingen de invloed van Kohlbrugge. Hoe is het te verklaren dat Kohlbrugge ingang vond in zowel piëtistische kring als in de kring van dialectische theologen?

‘Zoals ik Barth lees door een Kohlbruggiaanse bril, zo lezen Bartianen Kohlbrugge door een Bartiaanse bril. Ook piëtisten zetten hun eigen bril op. Lezen is nu eenmaal geen objectief gebeuren. Eigen komaf en ervaring beïnvloeden de lectuur. Bovendien leest men selectief. Wie door de dialectische theologie van Barth gegrepen is, vindt in Kohlbrugge veel van zijn gading: de concentratie op de Gekruisigde, het sola gratia, het sola fide. Wie door het piëtisme is geraakt, komt in Kohlbrugges geschriften niet minder aan zijn trekken. Kohlbrugge is immers een door en door bevindelijke prediker. Zonder ophouden mikt hij op het hart: het hart van de hoorder, het hart van de Schrift én het hart van de verborgen omgang die het geloof eigen is. Hij schildert niet alleen Christus voor ogen, maar ook de veelkleurige ervaring die het geloof met God opdoet: vonnis en vrijspraak, aanvechting en uitredding, droefheid en blijdschap, bedelstaf en wandelstaf, verlangen en verzadiging. Dat heeft hij met Luther gemeen. Geestelijke gloed tegen het decor van geestelijke dorheid.

Bartianen doen er goed aan om Kohlbrugges in mystieke taal gegoten pinksterpreken op waarde te schatten. En piëtisten zijn er bij gebaat (nog) eens een lijdenspreek van Kohlbrugge ter harte te nemen: “Wie mag in de Zoon van God geloven? Allen die zonde hebben en begeren daarvan verlost te worden. En hoe geloven? Geloven met een schreeuw, geloven zonder geloof te voelen. Geloven, ofschoon wij niets zien dan het tegenovergestelde.” Waarop mogen we dit geloof dan gronden? Op het Woord, het Woord van Christus, het geschreven Woord. Het is het Woord van Hem Die met Zijn geloof en Zijn bevinding de zaligheid heeft aangebracht. Eens voorgoed. Ware bevinding is volgens Kohbrugge niet naar binnen gericht, maar naar buiten. Niet ingekeerd, maar toegekeerd. Alleen die geloofservaring is legitiem, die niet in eigen woelig hart ronddoolt, maar het anker uitwerpt in de vaste grond van Christus, de spiegel van Gods Vaderhart. Dát was Kohlbrugges opzet. En dat die opzet slaagt, is het herscheppend werk van Gods Geest.’

Zijn er, wat u betreft, aspecten van Kohlbrugges theologie die onderbelicht zijn gebleven en nooit de (volle) aandacht hebben gekregen die ze verdienen?

‘Je moet Kohlbrugge niet overschatten en dus niet overvragen. Zijn oeuvre kan zich niet meten aan de originaliteit en inventiviteit van een musisch bevlogen man als Luther, evenmin aan de eruditie en theologische reikwijdte van een kerkvorst als Calvijn. Kohlbrugge beweegt zich op het smalle, maar diepe spoor van de geloofsbeleving. Wie dat spoor met historische speurzin zou volgen en bijvoorbeeld onderzoekt hoe hij zich verhield tot de piëtistische opwekkingsbewegingen van zijn tijd, kan verrassende ontdekkingen opdoen. Ditzelfde geldt voor een verkenning van Kohlbrugges doorwerking in de geschriften van A.J. Th. Jonker, Miskotte, Noordmans. Wat me vooral boeiend en vruchtbaar lijkt, is een onderzoek naar de wijze waarop Kohlbrugge gestempeld is door Luthers kruistheologie.’

Welk geschrift of welke geschriften van Kohlbrugge zou niemand ongelezen mogen laten en waarom niet?

‘Kohlbrugges preken zijn niet breed maar diep. Lees ze vooral als je in de diepte zit, adviseer ik uit ervaring. Dan weet een mens zich opgezocht en opgebeurd. Niet door Kohlbrugge, maar door Hem Die tot de onderste laag van onze diepte daalde. De bundels Lijdenspreken en Feeststoffen leggen er getuigenis van af.’

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 januari 2025

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's

‘Ik had een goudader getroffen’

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 januari 2025

De Waarheidsvriend | 24 Pagina's