Stichtelijke natuuroverdenking.
III.
Wat is hij schoon, die zegelring, wat wekt hij bewondering, zelfs bij den blooten beschouwer, die slechts de natuur ziet, en niet weet, dat de natuur slechts het boek is, waarin de Schepper Zichzelf beschrijft. Maar schooner voor u, die de verklaring van dat boek vindt in uw bijbel.
Welk een kleurschakeering in dien band des verbonds, maar hoe vervloeiend ook, de kleur, die 't al omsluit, is rood, ja rood als bloed. Ten minste hier op deze, onze aarde. Maar als Johannes den regenboog daar boven om den troon ziet, dan treden alle kleuren meer op den achtergrond, zoodat hij, de inblikker in het Heilige der heilige daarboven, aanschouwt, hoe deze boog in het aangezicht den steen smaragd gelijk was. Daar fonkelt het smaragdgroen, de middenkleur van het zevental, Johannes in het oog. Oud-Israel werd geleid door den Engel des Verbonds, den Engel van voor Zijn aangezicht; de nieuwe bedeeling hoort het uit den mond der Waarheid: Wie Mij gezien heeft, heeft den Vader gezien, en beide belijden: Wij kennen hier ten deele, maar de Apostel blikt in, waar geen ten deele meer bestaat, sehoiiwt in het centrum in. De smaragdgroene kleur der hope straalt hem tegen en roept de binnengekomen ziel het toe: In hope zijt ge zalig geworden.
Richt uw oog nogmaals naar dat verbondsteeken, naar het kleurrijke schrift. Wat omtrekt in flauwere kleuren den boog? Een nieuwe regenboog, een afdruk van den eersten. Een beeld, weerkaatst in de wolken! Zeker, niet altijd is dit zoo. Heel vaak blijft de weerspiegeling weg. Maar zoo die beide uw oog bereiken, dan komt die tweede u wijzen op nieuwe schoonheid. De schoonheid van de Kerk van Christus, op Zijn lichaam hier op aarde. Zij is heerlijk, omdat zij draagt de afstraling van die schoonste der menschenkinderen. Zij, die Kerk, omgeeft den Zoon als een schoon gewaad, dat als koningshermelijn ruischt over de aarde. Ook uit haar schieten de zeven stralenbundels, als de verkondigers van volmaaktheid in kleur. Dat beeld in de wolken kan niet zonder den eersten boog ontstaan. Door Hem, door Hem alleen, om 't eeuwig welbehagen, is de Kerke Gods, als een schoone bruid, beelddraagster Gods. Maar helaas, hoe vaak blijft deze symboliek achterwege. En toch zoo terecht. Want hoe vaak blijft ook de schoonheid der Kerk verborgen! En 't is haar toch zoo gezet om een schijnend licht te zijn over deze wereld. Ook van dezen boog moest toch het blauw en het groen en het rood het oog der wereld verrukken. Geloof, hoop en liefde. En ook hier moest het rood domineeren. Want de liefde moest ook hier de meeste zijn. Dat rood is toch de weerkaatsing van het: Ziet hoe groote liefde ons de Vader bewezen heeft, dat Hij Zijn eenigen Zoon niet gespaard heeft.
Daarom moest de kleur der liefde ook van den tweede afstralen. Daarom moest de Kerk ook één zijn in broederlijke liefde. Het geloof moest tintelen van leven in dat levend organisme, dat is de Kerke Christi; de bede moest nooit verstommen: vermeerder ons het geloof. De juichtoon moest van de lippen:
verblijdt u in de hoop. De wereld zou ze zien, de krachten van het Koninkrijk van den Zoon, zooals ze de kleuren boven haar ziet, en de Kerk zou juichend getuigen: van kracht tot kracht zoo komend in 't zalig oord, waar de regenboog is rondom den troon.
Geen volk haast, of het heeft in zijn overleveringen een brokstuk van de waarheid van het Woord opgenomen. Denk maar eens aan den zondvloed. Bij meerdere volken vindt men tamelijk juist het verhaal van den zondvloed. En daarom is zoo eigenaardig de lezing, die de oude Noorsche volken in hun Germaansch heidendom geven van den regenboog. Dat is de ladder, volgens hun geloof, waarlangs de goden afdaalden om menschen te maken. En hebben zij hiermee eigenlijk niet de waarheid uitgesproken? Die boog in de wolken, beeld van den Verbondsmiddelaar en het verbond. Hij afdalend langs den ladder Zijns verbonds om menschen te maken, om zondaren te herscheppen tot menschen, waarin God een welbehagen heeft. Zoo reien ook de engelen om Bethlehem, een heir van engelen spreidt haar vleugelenboog, om te zingen, nu Christus afdaalde, van Goddelijk welbehagen in den mensch. Zoo ondervond Jakob het afdalen des Zoons, om daardoor te worden mensch Gods. Langs den boog des verbonds komt de Zoon om menschen te maken, om door geloofsinplanting-het beeld Gods te herstellen in een afvallig Adamsgeslacht. Heerscht omtrent deze gedachte geen verwarring ? Niet het verbond maakt het kromme recht, maar langs de lijn, de boog des verbonds, komt Christus Zijn groot werk op de aarde te verrichten. De goddelijke regelmaat in het verlossingsbestek, zooals het geopenbaard is in Zijn Woord, is zoo schoon: wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn. Zoo spreekt God en zoo beveelt Jezus straks: Gaat dan heen, predikt het Evangelie en doopt, en breidt zoo uit den verbondscirkel, en langs de lijn dezer verbreiding van Zijn Kerk rijst de vrijmachtige kracht, om uit alle talen en volken Zijn Kerk te lichten en op te, trekken tot Zijn gemeenschap.
„Leer ons volk zijn doop verstaan en ons volk is behouden", sprak eens een geloovige. En ja, dat is waarheid: is de doop verstaan, dan is daarin de stem van een roependen Verlosser vernomen: Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop. Dat vriendlijk nooden des Heilands ook in den doop is tot het behoud, zoo God het hart ontvankelijk maakt om te antwoorden. Door die kracht worden de dooven hoorend, maar dan ook de blinden ziend, en mogen de waarlijk „verlichten" uit het „schielijke licht" geleid tot „het Licht der wereld." Wat toch is een regenboog, dan de reflexie der zonnestralen in waterdroppelen, die de zon zelf tot haar optrekt? Zoo is de ziel, die schreiend tot Hem vlucht, de opgetrokken traan, die weerkaatst het licht van de Zonne der Gerechtigheid. Maar zoo ook wordt het in zichzelf duistere lieflijk lichtend parelgeflonker. „Meer licht!" het behoeft niet zoo gebeden, als zou de zon haar stralen niet ruimschoots zenden, als zou dat licht des Geestes niet rijk uitgestort zijn van uit den hemel. Neen, „meer licht", meer helderheid, meer doorgang voor het invallend licht, en daardoor meer weerkaatsing. De zonde maakt troebel en onrein, en beneemt de lichtende kracht, maar slorpt ook op den luister, die moest uitstralen om Jezus' deugden in schoone kleuren af te teekenen.
Zijn niet zalig de reinen van hart, want zij zullen God zien? En zijn zij niet geroepen te verkondigen de deugden Desgenen, die hen getrokken heeft uit de duisternis en overgebracht in Zijn wonderbaar Licht?
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 augustus 1912
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 augustus 1912
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's