De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want het leven is mij Christus en het sterven is mij gewin. Philipp. 1 : 21.

Een gelukkig leven en een zalig sterven.

Gij herinnert u het verband, waarin deze woorden voorkomen. De  Paulus schreef ze eenmaal aan de Philippenzen, terwijl hij in gevangenschap was te Rome. Elk oogenblik werd hij daar bedreigd met den dood. In Philippi waren ze zielsbedroefd en innig bewogen met het lot van Paulus, hun geestelijken vader, dien ze zoo hartelijk lief hadden. Ze vreesden dat het met Paulus slecht zou afloopen. Epafroditus hadden ze dan ook expresselijk met hun liefdegaven naar Rome gezonden, om naar hem te vernemen.

En als Paulus die ontvangen had, schreef hij dezen brief, waarin van het begin tot het eind doorstraalt de groote liefde die bij de gemeente van Philippi toedroeg. Ze was steeds in zijn gedachten, niet het minst als hij zijn hart mocht uitstorten voor zijn God.

't Is een bemoedigend woord, dat de gevangen apostel aan deze gemeente laat hooren. Meen niet, zoo zegt hij, dat door mijn gevangenschap hier in Rome, het Koninkrijk Gods schade lijdt, want mijn banden in Christus zijn openbaar geworden in het gansche rechthuis en aan alle anderen en het meerder deel der broederen in den Heere door mijne banden vertrouwen verkregen hebbende, hebben overvloediger het Woord onbevreesd durven spreken.

Het ga dan zoo het ga, gebeure wat er gebeure, — alles zal medewerken ten goede en mijn verwachting zal niet worden beschaamd. Mijn Zaligmaker zal door mij worden verheerlijkt ook in mijn lijden, in Zijn almachtige hand ben ik altijd veilig, want het leven is mij Christus en het sterven is mij gewin.

Dat is een heel bekend woord. Wij kennen het allen. En toch juist daardoor loopen we zoo licht gevaar de beteekenis ervan te onderschatten. We zijn ook aan deze uitspraak van Gods getuigenis zóo gewoon geraakt, dat ze ons dikwerf niet meer toespreekt met die kracht, waarmede ze dat moest doen.

't Is toch zoo'n diep-aangrijpend woord, dat: „het leven is mij Christus." Het leven hier in tegenstelling genomen met het sterven, 't Is het leven, 't welk hij in 't lichaam, in 't vleesch leeft.

Op een andere plaats zegt dezelfde Paulus: „Ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vleesch leef, dat leef ik door het geloof des Zoons van God, die mij liefgehad en zichzelven voor mij heeft overgegeven."

Het leven is mij Christus. Sterk uitgedrukt, 't Kan wel niet sterker, 't Wil toch zeggen: „wat het leven voor mij tot leven maakt, dat is Christus." Christus is de kracht van mijn kracht, het leven van mijn leven. Christus is mijn één en mijn al. Voor Paulus is Christus alles. Dat is Christus voor hem geworden.

Vroeger was het zoo niet. In het middelpunt van zijn leven stond toen Paulus zelf. Eens was zijn eigen-ik hem alles. Daarvoor leefde hij geheel en al.... totdat God hem te sterk werd. 't Was op den weg naar Damascus. Daar verloor Paulus zijn leven om het in Christus weer te vinden. En sinds dat oogenblik leeft Paulus niet meer voor zichzelf, maar voor Christus en door Christus, wiens eigendom hij werd.

Maar nu staat hij ook niet meer voor eigen rekening — neen, hij is in de hand van zijn Heiland. En die Heiland verlaat hem nooit — waarom dan gevreesd? Neen — roemen zal Paulus: „Hetzij dat wij leven, wij leven den Heere, hetzij dat wij sterven, wij sterven den Heere. Hetzij dan dat wij leven, hetzij dat wij sterven, wij zijn des Heeren.

Dat wil niet zeggen: „Paulus heeft geen geloofsstrijd meer." O neenl Zelf leert hij het ons wel anders. Maar juist, omdat, hij in de hand van zijn Heiland is en niet meer voor eigen rekening staat, daarom zal hij ten laatste gewisselijk zegevieren. Want wie of wat zou hem scheiden van de liefde van Christus?

Is dat geen heerlijk leven? Is dat niet in waarheid ook een gelukkig leven? Te allen tijde en onder alle levensomstandigheden te weten, dat wij in 's Heeren hand zijn? Kunt gij dat ook zeggen? Ach, als wij dit vragen in het midden der gemeente, in het midden van.een gemeente die nog wel naar Christus is genoemd, hoe weinigen zijn er dan die deze vraag volmondig kunnen beantwoorden! Die daar kunnen getuigen: „Ja ook mijn leven is Christus." Hoe treft 't ons telkens, als wij met de menschen spreken en ze deze gewichtige eeuwigheidsvraag voorleggen, dat er, nu ja, nog wel toegestemd wordt, dat het een vraag van belang is — doch intusschen maken velen er zich daarmee ook af. Ze denken er verder niet over na. Eeuwigheidsvragen zijn ook zulke lastige vragen.

Wanneer ons léven Christus is, dan is ons leven een rijk, een heerlijk, een gelukkig leven. Buiten Christus echter is ons leven enkel rouwen. Rijk en verrijkt kunnen we onszelf dan wel wanen, maar 't is dan ook niet anders dan een waan. Inderdaad zijn we dan nog ellendig, jammerlijk, arm, naakt en blind.

Te beklagen zijt gij, wanneer uw leven niet Christus is. Bezit wat gij bezitten moogt, eer en aanzien bij de wereld, huizen, akkers, geld en goed, arm, doodarm zijt gij als uw leven niet Christus is.

En uw leven is Christus niet, zoolang gij zelf in het middelpunt staat, nog altoos bezig te offeren op de hoogten van uw eigen ik.

De weg tot Christus loopt door het dal van zelfverloochening. Alleen door uw eigen leven te verliezen, vindt ge Christus.

En Hem bezittend, bezit gij alles. O zie toe, dat ge niet buiten Christus leeft en straks buiten Christus sterft, want wat zou het u baten, al won ge ook heel de wereld, en schade leedt aan uw kostelijke ziel!

De eindpaal van ons aardsche leven is, sterven.

Sterven, ja dat moeten wij allen. Wie leeft er, die den slaap des doods niet [eens zal slapen? Wie redt zijn ziel van 't graf?

Groot verschil is er echter in dat sterven. Daar is een sterven buiten Christus en dat brengt enkel verlies. Daar is ook een sterven met Christus en dat brengt enkel winst.

Hoor het Paulus zeggen: het sterven is mij gewin. Paulus kon dat zeggen, enkelen alleen omdat zijn leven Christus was. En zalig sterven kan alleen worden ingewacht, zoo ons leven Christus is. Wanneer Paulus niet had kunnen zeggen, dat zijn leven Christus was, zou hij er nooit aan hebben kunnen toevoegen : het sterven is mij gewin I Het laatste is noodwendig gevolg van het eerste. Ja, sterven brengt voor Gods kinderen niet anders dan heerlijke winst. Het lichaam der zonde wordt dan afgelegd. Zuchting en tranen vlieden weg voor immer. Eeuwige blijdschap is op hun hoofd.

Het stoffig reiskleed is verwisseld met het blanke feestgewaad. De klaagzang omgezet in het eeuwig Halleluja. Sterven brengt voor Gods kinderen niet anders dan heerlijke winst.

Maar, als dat dan zoo is, en het is zoo, wel dan zijn er ook oogenblikken in het leven van een kind van God, dat het met Paulus begeerte heeft, om ontbonden te worden en met Christus te zijn, want dat is zeer verre het beste.

Zeldzaam, o zeker, zijn die oogenblikken, maar ze komen toch voor. Gelukkig zij, die er kennis aan hebben. Zij verstaan de heimweeklanken van den koninklijken harpenaar:

Maar blij vooruitzicht, dat mij streelt, Ik zal, ontwaakt, Uw lof ontvouwen, U in gerechtigheid aanschouwen. Verzadigd met Uw goddelijk beeld.

Kan het heerlijker, kan het zaliger? Mijn lezer, hoedanig zal uw sterven zijn? Zal het sterven u verlies, dan wel winste brengen? De beantwoording van deze vraag hangt af van een andere vraag, nl.: „Hoedanig is uw leven? "

Is uw leven Christus? Is Christus uw één en uw al? Slechts dan brengt het sterven u winst. Gij hebt dan wel toe te zien, nauw, ja zeer nauw. '

Vele menschen zijn er, voor wie Christus niet meer is dan een woord. Ze kennen Hem niet met een kennis, die zalig maakt. Ze spreken soms veel over Hem, nooit met Hem.

Ze leven buiten Hem en zullen ook straks, als God het niet verhoedt, buiten Hem sterven. Hoe vreeselijk zal dat zijn! Is Jezus voor u nog niet alles geworden, haast u dan toch, om uws behouds wil.

Jezus wil zich nog met u verbinden. Hij biedt zichzelven aan. Wijst Hem dan niet terug, maar buigt u voor Hem neder met de bede: „o Heere Jezus, ontferm u mijner" en zoo zeker als Zijn Naam Zaligmaker is, zal Hij ook u zaligmaken van uw zonden.

Gij hebt dat bij ondervinding, gij allen, wier leven Christus is. Van zondaars maakte Hij u tot Gods kinderen. In Hem hebt ge dan nu ook een volkomen Zaligmaker, die nooit zal verlaten wat eens Zijn hand begon.

U dan geheel Hem toebetrouwd. Met Hem gaat gij veilig hier door dit leven, straks ook door het dal van de schaduwen des doods.

Nog een spanne tijds en ook uw sterven komt. Gij siddert, gij beeft bij dit woord. Want de dood is een vijand, de laatste vijand. Vreest echter niet. De dood is tot overwinning verslonden. Zoo kan hij niet anders voor u zijn dan een bode des vredes, die u voert naar het land der eeuwige rust.

Het sterven zal u slechts winst brengen, eeuwige winst, Hoe gelukkig dan zij, die met Paulus kunnen zeggen: „Het leven is mij Christus."

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 oktober 1913

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 oktober 1913

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's