De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

10 minuten leestijd

Maar de engel antwoordende zeide tot de vrouwen: vreest gijlieden niet, want ik weet dat gij zoekt Jezus, die gekruisigd was. Hij is hier niet; want Hij is opgestaan gelijk Hij gezegd heeft. Komt herwaarts, ziet de plaats waar de Heere gelegen heeft. Matth. 28:5, 6.

Een Paaschprediking.

Het is wel opmerkelijk dat bij de gewichtigste, alles beheerschende gebeurtenissen in het Koninkrijk Gods, de boodschap altoos eerst rechtstreeks uit den hemel komt.

Zoo waren er bij de geboorte van Jezus engelen geweest om aan de herders in Efratha's veld groote blijdschap te verkondigen.

Zoo zouden er straks op het Pinksterfeest tot de verbaasde jongeren engelen komen, om te zeggen dat deze Jezus, die van hen was weggevaren, eenmaal zou wederkomen.

En zoo is het ook bij de opstanding des Heeren een engel geweest die aan den morgen der opstanding de blijde Paaschtijding tot de vrouwen heeft gebracht.

Hoort hoe op den grafsteen gezeten de Engel des Heeren de Paaschprediking begint: Vreest gijlieden niet, want ik weet dat gij zoekt Jezus die gekruisigd was.

De vrouwen, die aan den vroegen ochtend Van den eersten dag der week als door een magnetische kracht naar den hof van Jozef Waren heengetrokken, waren dus bevreesd, en toch was er voor haar geen reden tot vreezen.

O gij weet welke de oorzaak van die Paaschvreeze dezer vrouwen geweest is, niet waar? In de eerste plaats waren zij diep verslagen, omdat Hij van haar was weggenomen die haar leven was en van wien zij met de Emmaüsgangers wel getuigen konden: wij hoopten dat Hij was degene die Israel verlossen zou. De gebeurtenissen der laatste dagen waren voor deze vrouwen geweest een bang ontwaken uit een zoeten droom tot een schrikkelijke werkelijkheid. Zij hadden Jezus verloren en in Hem scheen hun hope voor immer gebluscht.

Toch bleek bij deze vrouwen het zaad des onvergankelijken levens aanwezig te zijn. Neen, de vonk van het geloof in, van de hope op en van de liefde tot haren Heiland was ook bij haar niet geheel en al uitgedoofd. Hoe zou dat ook mogelijk zijn? Het „Ik heb voor u gebeden dat uw geloof niet ophoude" was waarlijk niet alleen tot Petrus gericht. Ook deze vrouwen behoorden tot degenen voor wie de Messias in den 69en Psalm zijn bede reeds profetisch had opgezonden: „Laat hen door Mij niet beschaamd worden die U verwachten, o Heere, Heere der heirscharen; laat hen door Mij niet te schande worden die U zoeken, o Heilige Israels."

Vandaar dat deze vrouwen ook tot het graf des Heeren gekomen zijn.

Maar als zij daar komen, wordt hun vreeze er eerst waarlijk niet minder op. Immers vol verwondering zien zij dat de steen van het graf af is en vol ontzetting aanschouwen zij daar een engel, van wiens aangezicht de hemelsche lichtglans haar tegenstraalt.

Is het wonder dat zij nu vreezen? Immers als degene die zich een zondaar weet zich geplaatst ziet voor een wezen die steeds ziet het aangezicht van den heiligen God, zou zulk een, getroffen door die machtige tegenstelling dan niet met diep ontzag vervuld moeten zijn? Slechts de Farizeër zal bij het licht van Gods vlekkelpoze heiligheid het aangezicht kunnen opheffen. Maar deze vrouwen zijn geen Farizeërs. Zij hebben op de school van Jezus gegaan en daar hebben zij zichzelve leeren kennen als verlorene en doemschuldige zondaren. Maar zouden zij dan waardig zijn om zelfs een engel des Heeren in de oogen te zien ?

O, verstaat gij iets van de vreeze die de harten van deze vrouwen roerde toen zij daar stonden aan het geopende graf, zonder Jezus en dan in het licht van Gods vlekkelooze heiligheid. Ware honger dus, maar nog geen verzadiging; ware dorst, maar nog geen lafenis. O, zeg mij, kunt gij u droever toestand denken dan de toestand dezer vrouwen die ons zoo op het heilig blad geteekend staat ?

Hoe gelukkig daarom dat de engel in zijn prediking begon om de Paaschvreeze dezer vrouwen te beschamen. Immers al is de vreeze dezer vrouwen eensdeels wel te verstaan, zij mag toch andersdeels niet gebillijkt worden en zij mag ook in het hart van een kind des Heeren niet blijvend zijn. Vandaar ook dat: Vreest gij lieden niet. Gij lieden, dat is natuurlijk in tegenstelling met de wachters. Zij toch hadden wel oorzaak om te vreezen gehad. Hun toeven aan deze plaats was uit vijandschap tegen Jezus. En daarom was het geen wonder dat zij op het zien van den hemelbode bevend waren weggevlucht.

Maar met de vrouwen was dat juist andersom. Haar tegenwoordigheid aan deze plaats was niet uit vijandschap tegen, maar uit liefde tot Jezus. Ik weet, zegt de engel dan ook, dat gij zoekt Jezus die gekruisigd was. De vrouwen waren dus vrouwen die Jezus zochten, die Hem begeerden. Het was haar in waarheid om Jezus te doen. En nu dwaalden zij wel in de wijze waarop zij Hem zochten, gelijk een geloovige ziel daarin zoo menigmaal dwaalt; nu hadden zij het rechte licht nog wel niet, en vandaar dat zij hun levenden Heiland nog bij de dooden zochten; maar zij zochten Hem dan toch. En ook al dachten zij veel te gering van Hem, toch bleek hun zoeken — ook al was dan de toepassing verkeerd — het rechte te zijn. Immers zij zochten een Jezus, die gekruisigd was; en daaruit blijkt dus dat het zoeken dezer vrouwen een zoeken was dat haar door vleesch en bloed niet was geopenbaard.

Of zou de natuurlijke mensch wel ooit zoeken naar een Jezus die gekruisigd is  Neen, de natuurlijke mensch zoekt desnoods nog wel een gekroonden Jezus, een Jezus met wien hij verheerlijkt kan worden. Maar een gekruisten Jezus, een Jezus die het kruis heeft gedragen en de schande veracht, zulk een Jezus wordt door den mensch dezer wereld niet begeerd. Weet gij. Wanneer wij zulk een Jezus alléén zoeken? Alleen dan wanneer wij ons zelve bij het ontdekkend licht van Gods Geest beladen zagen met zonde en schuld, wanneer wij gevoelen dat wij verloren liggen onder Gods recht en dat de vloek des Heeren Heeren ons drukt. — Dan hebben wij een Jezus noodig die aan het kruis den vloek heeft gedragen en die het handschrift der zonde dat tegen ons was aan het vloekhout der schande genageld heeft.

Welnu, zulk een Jezus zochten de vrouwen. Naar zulk een dooden Jezus gingen zij nog liever dan naar een levende wereld.

En zoo is het immers met een iegelijk die den Heere vreest. Zulk een weet het dat hij zonder een gekruisten Jezus niet zalig kan worden. Maar nu is dat het wonder dat wie een gestorven Zaligmaker zoekt, een levenden Verlosser vinden zal.

Dat was met de vrouwen immers ook het geval. Hoort maar hoe de engel de blijde boodschap haar brengt: Hij is hier niet; want Hij is opgestaan, gelijk Hij gezegd heeft; komt herwaarts, ziet de plaats waar de Heere gelegen heeft.

Hij is hier niet. De vrouwen zochten dus wel den rechten Persoon, maar zij zochten Hem niet op de rechte plaats. Immers zij zochten Hem nog in de macht van den vijand, zij zochten Hem nog in de banden des doods, zij zochten Hem nog binnen de poorten des grafs, zij zochten Hem nog beneden in de diepte en zij zouden Hem moeten zoeken in de hoogte. De vrouwen hebben dus veel te kleine gedachten van Hem. Maar o, hoe dikwijls geschiedt dat ook in het leven van Gods kinderen, dat zij veel te kleine gedachten hebben van hun Rotssteen en hun Verlosser. Ja, hoe dikwijls wordt er op den weg des levens geklaagd, alsof de Heere Zijne barmhartigheden door toorn had toegesloten, en alsof God vergeten had genadig te zijn.

Hij is hier niet. Maar waar is Hij dan wel.? Wel, zegt dé engel. Hij is opgestaan. Opgestaan! O dat woord was voor deze vrouwen de eerste lichtstraal in den stikdonkeren nacht. Dat woord was voor haar de eerste druppel van het levende water, waardoor haar vermoeide zielen reeds aanstonds werden verkwikt.

Hij is opgestaan. De dood had Hem dus wel kunnen aangrijpen, had Hem wel voor een oogenblik in zijn net kunnen verstrikken, maar de dood had Hem niet kunnen vasthouden. Jezus had de ijzeren deur gebroken en had de koperen grendelen in stukken gestooten. En dat leven, waartoe Hij thans was opgewekt, was een leven dat door den dood niet meer gegrepen kon worden, een leven dat voor eeuwig den dood overwon.

Hij is opgestaan! En om nu de vrouwen er een zacht verwijt van te maken, dat zij zelf de schuld droegen van al de twijfelingen waarmee zij hadden te kampen gehad, voegt de engel er aan toe: «gelijk Hij gezegd heeft."

Hij had deze dingen zelf voorspeld. Niet alleen dus dat Zijn opstanding in de Schriften des Ouden Testaments was aangekondigd, maar ook zelf had Hy persoonlijk voorzegd dat Hg lijden en sterven moest, maar dat Hij ook opgewekt en verheerlijkt zou worden. En die voorzeggingen waren zoo duidelijk geweest, dat zelfs de Overpriesters en Farizeën, dat dus zelfs de vijanden het begrepen hadden, want zij waren naar Pilatus gegaan om te herinneren dat „deze verleider nog levende gezegd had: binnen drie dagen zal Ik opstaan."

Hoe is het dus mogelijk, zouden we zeggen, dat wat de vijanden wisten, voor de vrienden én vriendinnen des Heeren een verborgenheid was? Zouden zij daar dan niets van geweten hebben? Ach, weet ge hoe dat geweest is? Ziet eens, weten en weten is twee. Wij kunnen wel eens iets weten, waarvan we toch, als het noodig is, geen gebruik kunnen maken.

En zoo is het in het geestelijk leven ook. De beloften des Heeren kunnen wel eens zoo onder de asch van allerlei twijfelingen verscholen liggen, dat de ziel er niet het minste houvast meer aan heeft. Later, o zeker, dan wordt dit wel ingezien. Wanneer die asch dan weer is weggevaagd, dan wordt het wel erkend en beleden hoe dwaas wij waren, dat we bij zooveel licht toch weigerden om te gelooven wat God tot ons sprak.

Welnu, zoo was het met deze vrouwen nu ook. Zeker, zij hadden het woord des Heeren ook vroeger wel gehoord, maar zij hadden er niets van verstaan. Maar nu kwam de engel om met één woord als 't ware de asch weg te vagen, waaronder het woord des Heeren voor haar tot hiertoe bedolven was geweest.

En nu kent de Heere Zijn volk; Hij weet wat maaksel zij zijn, gedachtig zijnde dat zg stof zijn. Het is Hem niet onbekend hoe de ziel, met de kostelijkste verkwikkingen voor zich, toch nog weigeren kan getroost te worden. Vandaar dat de engel ook laat zien wat Hij zegt. Komt herwaarts, ziet de plaats waar de Heere gelegen heeft. Gij gevoelt wel, dat dit diende tot bevestiging, tot versterking van het zwakke geloof, dat door het woord van den engel aanvankelijk in de harten dezer vrouwen was gewerkt.

Evenals de Heere in de Sacramenten Zijn volk laat zien, wat Hij in Zijn Woord hun betuigt, zoo is het ledige graf voor deze vrouwen ook het teeken en zegel dat de dood is verslonden tot overwinning en dat het leven en de onverderfelijkheid aan het licht is gebracht.

Daar in dat graf konden zij de doeken zien liggen. Daar lag de zonde, daar lag de wereld, daar lag de Satan, daar lag de dood, daar lag de hel, daar lagen alle vijanden overwonnen in een weg waarop goedertierenheid en waarheid elkaar hadden ontmoet, waarop gerechtigheid en vrede elkaar hadden gekust.

Komt herwaarts, wil de engel zeggen, niet alleen tot deze vrouwen, maar in haar tot gansch Gods levendgemaakte Kerk: Ziet de plaats waar gij eeuwig hadt moeten liggen, maar waar nu in uwe plaats Jezus gelegen heeft.

O gelukkig, als wij op de Paaschdagen zulk een blik in het ledige graf van den Heiland geworpen hebben. Dan hebben ook wij van dat graf kunnen zingen:

Dit is, dit is de poort des Heeren, Daar zal 't rechtvaardig volk door treên, Om hunnen God ootmoedig t' eeren Voor 't smaken Zijner zaligheên.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 april 1914

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 april 1914

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's