De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

10 minuten leestijd

Doch door de genade Gods ben ik, dat ik ben; en Zijne genade, die aan mij bewezen is, is niet ijdel geweest, maar ik heb overvloediger gearbeid dan zij allen, doch niet ik, maar de genade Gods, die met mij is. I Cor. 15 : 10.

De kracht der Genade.

Zonder eenige verdienste mijnerzijds, alleen uit gena, zal dat niet alijd de diepste grondtoon blijven in het lied der verlossing van eiken vrijgemaakten zondaar? De levenservaring van eiken dag bevestigt dit. Geen dag neigt ten avond, of 't opmerkend harte wordt gedrongen met vreeze en beven te belijden, dat weer de zonden henen wegvoerden als de wind, dat weer de ongerechtigheden zich opstapelden langs ons pad.

En ootmoedig moet 't woord des Heeren beaamd: Omdat Ik, de Heere, niet verander, daarom zijt gij niet verteerd.

Genade mag dan ook nooit wennen.

Aan Gods gunst mag een ziel nooit gewoon raken. Als we aan iets gewennen, dan houden we op ons erover te verbazen; dan is't niet langer, een wonder voor ons.

Het is dan ook een onheilspellend teeken, lezer, als wij gewoon raken aan het woord van Gods vrije genade.

Is 't wèl met ons, dan moet ons het wondergewrocht van vrij machtig ontfermen, waarmee God verlorenen zoekt, te aanbiddelijker worden, al naarmate 't peillood daarbinnen diepere zonde-kolken peilt.

Hoe wijder de kloof gaat gapen tusschen God in Zijn recht en ons in onze schuld, te ontzaglijker wordt de spanning der genadebrug, welke die kloof overbrugt.

Wee ons, zoo wij 't natuurlijk achten zouden, dat de Heere ons begenadigen wil. Dit toch bewijst het volslagen gemis van zelfkennis en Godskennis. Daar wordt de behoudenis ten leven een natuurlijke zaak. Verbazing zal daar eerst aanvangen aan de overzijde van het graf, als de bedriegelijke waan stukgestooten wordt.

Ter toetsing onzer zielen is 't zoo goed, dat we onszelf afvragen, of 't ons een wonder werd, dat God vraagt naar ons, die Hem niet zochten. Als we ondanks onszelf in den Zoon mogen gelooven, zie, dat is een zielespanning, waartoe we onszelf niet opwerkten, doch die dan tevens ook getuigenis aflegt van den weg des levens.

Als Paulus in 1 Cor. 15 zijne opsomming van de ooggetuigen van den verrezen Heiland besluit met de woorden, dat Christus Jezus ten laatste van allen ook van Hem, als van een ontijdig geborene is gezien, dan ligt over zijn woord gespreid de dauw dier heilige zielsverrassing, die van ware genade en trouw kenmerk is. Van de ietwat eigenaardige uitdrukking: ontijdig geborene, waarmee hij zichzelf aanduidt, geeft hij zelf nadere verklaring, als hij zich in 't 9de vers den minste der apostelen noemt, onwaardig zelfs een apostel genaamd te worden, daarom, dat hij de gemeente Gods vervolgd heeft.

Paulus heeft moeilijk geleefd, ontzettende zieleworstelingen gekend; iets speurt ge daarvan, als ge hem Romeinen 7 besluiten hoort met den noodkreet: ik ellendig mensch, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods ?

t Kon hem zoo branden op de ziel, dat hi] den Heere Jezus zoo bloedig had tegengestaan. Bij tijden scheurde hem 't klagend kermen zijner slachtoffers nog door de ziel, die hij om de getuigenis van Jezus Christus «n doode had verwezen. O, als de Heere zelf hem in zulke bange oogenblikken niet staande hield....

Maar ook in dien nood is de Heere Zijn gunstvolk tot hulpe nabij. Hij stelt hun dan Zijn teedere goedheid tot een sterken toren, waar zij schuiling vinden. Als hun zonden hen aanvliegen en hunne ongerechtigheden de golven toeslaan boven hun hoofd, dan legt de Heere, om hen staande te houden, ook den weg Zijner ontferming open voor hun voet. En dan klimt uit de diepte van het felbestreden hart 't geloovig vastgrijpen als ziende den Onzienlijke.

Daar leefde ook Paulus weer opnieuw in, als bij 't neerschrijven der bovenstaande woorden, voor zijn geest zich stelde die wondere ure op den weg naar Damascus. Blazende dreiging en moord tegen de leden van Christus, werd hij op eenmaal tot staan gebracht door de almacht van Immanuel. Hij rende voort langs den weg des verderfs, bijna voldragen voor den eeuwigen jammer, maar toen, op eenmaal, onverwacht en plotseling, daar trad hem die fel vervolgde Christus tegen en sprak tot hem Zijn „tot hiertoe"; de levende Christus greep met den machtgreep Zijner almogende genade den woesten vijand vast en wierp hem neer.

Paulus verwachtte den Christus niet; hij was niet uitgegaan om den Verrezene te zien; neen, maar om allen mond voor immer te snoeren, die zich opende om te belijden, dat Jezus de Christus was.

't Was niet de vervulling zijner wenschen, de verhooring zijner gebeden; neen, maar hatend en vloekend en dreigend, zoo vond hem de Christus; zoo greep hem die liefdehand, door hem zoo ruw verstooten.

O, en als er nu één is, die van verlorenheid kan spreken; één, die getuigen kan van de kracht van Christus' opstanding, dan zeker hij, Paulus,

Of is dat geen vrije ongehoudene genade, dat mij, den grootste der zondaren, barmhartigheid is geschied. Onvergetelijke ure!

„Dat mijn ziele zich verlieze In die liefde zonder peil!"

Hij kan 't zich voorstellen, dat men hem, den Apostel, een onwaardige keurt. Niemand kan den Saulus van weleer zoo diep verafschuwen als hij zelf; als een ontijdig geborene, zoo heeft hij 't leven gezien; als 'n vuur brand, zoo is hij uit 't vuur gerukt. Maar iets anders is 't, of men in hem 't werk Gods mag voorbijgaan. Want door de genade Gods ben ik, dat ik ben; en Zijne genade, aan mij bewezen, is niet ijdel geweest, want ik heb overvloediger gearbeid dan zij allen!

Nu ziet ge misschien bevreemd op, lezer.

Verklaart nu diezelfde Paulus, die zich eerst 'n ontijdig geborene noemde, van zichzelf, dat hij 't overvloedigste gearbeid heeft?

Ja; en nu van tweeën één: Paulus heeft hier óf voor zichzelf gepleit en eigen eer gezocht, en dan is hij schrikkelijk diep gevallen in den kuil hem door den zielsverleider gedolven; of hij roemt hier 't werk Gods, de wondere almacht van den Verrezen Christus, Die hem redde uit grooten nood, en dan is hij hier een trouw getuige van den heerlijken rijkdom van Gods genade over ellendigen.

Dit laatste is 't natuurlijk, nietwaar?

Neen, niet tot eigen roem en verheerlijking had hij gerept van den weg naar Damascus; wat daar voorviel eerde niet Paulus, maar Christus, Die 't verlorene zocht. De weg der genade sluit daarom alle eigen eere en lof buiten, wijl zij God op 't hoogst verheerlijkt. Mogelijk is dit wel oorzaak van den afkeer in den natuurlijken mensch tegen den weg der genadige behoudenis.

Paulus was 't slechts oirbaar te roemen in zijn Heiland. Buiten de genade was ik en ben ik onbekwaam tot eenig goed, vijand en hater Gods. Nu zie men echter Gods genade niet voorbij. Zij toch was niet ledig in den Apostel! Tot overvloedigen arbeid stelde zij hem in staat; en als om nogmaals te waarschuwen, dat 't schepsel toch geen eer zal zoeken, zegt hij — als ten overvloede nog eens: Niet ik heb dat gedaan, maar de genade Gods, die met mij is. Christus, die door 't geloof in Paulus leefde en wrocht; de ware Wijnstok, die in deze levende rank groeikracht stuwde en vrucht deed rijpen.

Wel verre dus van zichzelf te verheffen, valt hij keer op keer in herhaling, om toch maar enkel op Gods genade de aandacht te richten.

Zoo gezien, ware 't wel hartelijk te wenschen lezers, dat er ook onder ons meerderen mochten zijn als Paulus, die eenerzijds zichzelf oprechtelijk mochten belijden onwaardige en verloren zondaars, maar daaraan ook mochten toevoegen, dat de genade, aan hen bewezen, niet ijdel was. 't Vruchtdragen Zijner ranken, sprak de Ware Wijnstok, was tot verheerlijking des Vaders. Hoe schreiende behoefte is daaraan in onze zelfzuchtige dagen.

God werkte in Paulus tot verheerlijking van Zijn grooten naam. Paulus was een duidelijk leesbare brief uit den hemel, behelzende dat Gods genade almogend is; dat Zijne liefde vrijwillig is, dus ook, dat er voor den diepstgezonkene, voor den verst-verdoolde, voor den grootste der zondaren nog redding is bij Hem, voor Wien geen ding te wonderlijk is; behelzende ook, dat Christus de kracht Zijner opstanding ook laat werken in Zijne leden en dat Hij 't is, die krachten geeft, van Wien het volk zijn sterkte heeft.

„Zijne genade is niet ijdel geweest, want ik heb overvloedig gearbeid." Misschien wordt er onder ons wel eens een maatstaf gebruikt en aangelegd, die hiermede in strijd is. Als de Apostel allen roem uitsluit,  dan voegt hij er aan toe: die roemt, roeme in den Heere!

In den Heere te roemen is waarlijk wel oirbaar; ja meer nog, 't is de dure roeping van allen, die Hem vreezen; en dat niet slechts met de lippen, maar zóó, dat — naar de bede des psalmdichters — zich hart en daden in deze saamparen. Daaraan heeft de Gemeente des Heeren ook in onze dagen behoefte. Nooit mag afgelaten van te grijpen naar het wit, tot den prijs der roeping Gods.

Maar als bij Paulus: „door de genade die met ons is." Al 't ander is broddelwerk, dat straks steek voor steek weer uitgehaald moet.

Hóe kostelijke leering geeft ons Paulus' exempel. Voor God is hij niets, kan hij niets, en schroomt zelfs niet zich 'n ontijdig geborene te noemen. En merk er op, hij blijft niet zweven in algemeenheden, zooals velen in onze dagen, die 't algemeen verderf als kapstok gebruiken, om er eigen bezoedeld kleed aan op te hangen, om er zelf niet door ontsierd te worden; neen, Paulus noemt zijn schrikkelijk kwaad, wijst met den vinger naar dien doldriftigen vervolger van de gemeente Gods; 't is 'n persoonlijke belijdenis.

Voor God niets dus; maar, dat God hem, arme zondaar, in genade zag en aannam, dat laat hij zich door geen duizend betweters ontnemen; en wat zoo heerlijk is, deze dienstknecht van Jezus Christus kon door genade op een dienststaat wijzen, die den tegensprekers den mond snoerde.

En wie dit ook dan nog loochende, ach. die zondigde tegen eigen zieleheil, want daarom had Christus Paulus barmhartigheid bewezen, opdat deze een sprekend getuigenis, een opgericht teeken zou zijn van de almogende genade Gods.

Ziedaar dan de gespierde belijdenis; om tot jaloerschheid te verwekken; 't wegwerpen van 't eigen ik gepaard aan 't opheffen van de kracht van Gods genade; 'n terzij leggen van de rietstaven, om te leunen op den sterken God.

Alleen Gods genade heeft van Saulus dezen Paulus gemaakt. En zelf zegt de apostel elders: dit is om u te bemoedigen, arme zondaars aller eeuwen; dit is, om u in den uitersten nood tot Jezus, den Barmhartigen en Almogenden Heiland te drijven. Worde deze uitwerking ook bij u openbaar, myn lezer. Neen, zeg niet, gelijk zoo vaak geschiedt: ja, dat was een Paulus, maar wie, wie ben ik ? Wat was Paulus dan ? 'n Ontijdig geborene; 'n vuurbrand; 'n stoppel; de grootste zondaar I

Wat verkeerde toepassing maakt ge nu.

Paulus zelf zei, hij was 't juist niet, maar de genade Gods, die met hem was.

Als 't Paulus was, dan ware 't beter van deze dingen te zwijgen.

Want Paulus is niet meer, en hij kan ons niet helpen; maar nu, 't is Christus Jezus — Zijn genade en Die is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. Die genade is nog en die is. ons allen noodig.

Met minder kan niemand toe!

Want ge kunt ook op deze wijze verkeerd toepassen, dat ge meent: voor Paulus, den grootsten zondaar, was ook meer noodig dan voor ons.

Ach, misleid uzelf niet.

Daar is niemand, die goed doet, en niemand die Gojd zoekt, en ook gij, lezer, blaast dreiging tegen de zaak des Heeren, en moet van vijand vriend, van vervolger navolger van Christus worden.

Ook onze toebrenging zal 'n ondoorgrondelijk wonder van genade zijn.

Laat dit ons dan bemoedigen en ons doen vasthouden, op hope tegen hope, als ziende den Onzienlijke, dat voor God geen ding te wonderlijk is, en Hij nog Dezelfde is als in Paulus' dagen, en 't eeuwiglijk blijft: Ontfermer is Zijn Naam!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 mei 1914

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 mei 1914

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's