De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het kerkelijk leven.

Van verborgen omgang.

23 minuten leestijd

VII.

Zoo is dus de Heere Jezus Christus door de heerlijkheid Zijner Persoonlijkheid, als Middelaar vol van genade. In Hem woont eene volheid van levensgaven, die Hem zoo bij uitnemendheid gepast maken voor den armen, in zichzelven verloren zondaar. Wie ontdekt werd aan zijn natuurlijken toestand, inziet in de majesteit van Gods wet, die leert ook de onuitroeibare begeerte kennen om Christus deelachtig te worden en gemeenschap te hebben aan Zijne schatten en gaven. En zoo ligt het dus thans op onzen weg nader onderzoek in te stellen naar dien verborgen omgang, die Gods kinderen oefenen met Hem zooals Hij in Zijne volheid van genade zich aan ons voorstelt in de Heilige Schrift.

Het beeld, waarvan Gods Woord zich bij voorkeur bedient om de innigheid dier levensgemeenschap te teekenen, is ontleend aan het huwelijk.

De Heilige Geest kende geen inniger en teederder band des levens om als beeld te dienen tot uitdrukking van de gemeenschap tusschen God en Zijn volk, Christus en Zijne gemeente dan den band des huwelijks. In het Oude en in het Nieuwe Verbond beide wordt de heilige huwelijksband gegrepen om ons te teekenen welk eene levenseenheid er is tusschen den Heiland en Zijne kinderen. Daarom is het dan ook zoo ten eenenmale aantasting van het gewigd karakter der Schrift, wanneer door sommigen aan het Hooglied de plaats in Gods Woord wordt ontzegd en moet het als pure willekeur en verkrachting der Schrift worden aangemerkt, wanneer, met miskenning van hetgeen toch overal elders wordt aangetroffen, het Hooglied wordt verklaard voor een lied, dat de goddelijke wijding zou missen. Dat is daarom zoo willekeurig, niet slechts omdat in het Hooglied zelf het geestelijk karakter duidelijk aan den dag treedt, maar ook omdat hetzelfde beeld, waarvan zich de gewijde zanger bedient, geregeld wordt aangetroffen in de Heilige Schrift. Zelfs de apostel Paulus spreekt van de innigheid des huwelijks, van man en vrouw, die tot één vleesch zullen zijn en voegter dan aan toe: „deze verborgen heid is groot; doch ik zeg dit, ziende op Christus en de gemeente". Daar bezigt Hij de huwelijksgemeenschap als een schaduwbeeld van den verborgen omgang tusschen Christus en Zijne Kerk. In dat licht ziet de Schrift het overal. Christus is gehuwd met Zijn volk en Zijn volk met Hem en de geestelijke gemeenschap met Hem gaat gepaard met zulke geestelijke ervaringen, die een teedere aanhankelijkheid in zich sluiten en een omgang veronderstellen, waarbij zij van Zijne persoonlijke voortreffelijkheden genieten.­

Zoo is er van een bezit des Heeren sprake. „Hii is de mijne", zegt de Bruid, „en ik ben de Zijne". Zij heeft een levensbelang in Hem, gelijk eene vrouw dit heeft in haar man, een levensbelang, dat zich uitstrekt tot eene volkomene overgave aan Hem. En zoo roemt Jesaja van de gemeente: Uw Maker is uw man, Heere der heirscharen is Zijn naam". Zij dankt allereerst aan Hem haren oorsprong, alles wat zij heeft, alle geestelijk goed, het is van Hem verkregen. En daarbij komt nu nog een bondsbetrekking, die de vrucht is daarvan en die voor de gemeente zulke schoone gevolgen heeft, dat Hij, die haar alles gaf terwijl zij arm was, na haar rijk gemaakt te hebben ook nog met haar in het huwelijk trad. En dit groote genadefeit was nu niet alleen rijk, maar het was ook een bron van troost, want te midden harer moeiten en ellenden behoefde zij nu niet bevreesd noch beschaamd te wezen, dewijl Hy, de Heilige Israels, ook haar Verlosser was. Diezelfde, die haar Maker en Verlosser is, is ook haar man, die als zoodanig geroepen was haar uit alle nooden te redden en van alle nooddruft te verzorgen. En zoo is er ook in die gemeenschap tusschen Christus en Zijne Kerk, in hun samengaan door het leven eene uitwisseling van heerlijkheid, waarbij de bruidegom zich met priesterlijk sieraad versiert en de bruid haar gereedschap aanneemt. En daarbij sluit zich dan ook aan, dat de bruidegom vroolqk is over de bruid.In de dagen van den ondertrouw is er een heerlijke, schoone vreugde, die het hart der gelieven vervult. De levensheerlijkheid wordt in die blijde bruidsdagen met volle teugen ingedronken, omdat alles dan glanst in de blijheid van het licht der hope. Hoezeer het ook waar is, dat vele verwachtingen teleurgesteld worden en veler hope niet wordt vervuld, dat ons huwelijksformulier terecht aanvangt met te spreken van het velerhande kruis, dat ons vanwege de zonde toekomt, toch is er in de werkelijkheid van het leven geen schooner tijd dan die, waarin zich, als in de lente de bloemkelk, het hart ontplooit in den lichtglans dier reine en teedere liefde.De bruidsdagen zijn dagen der blijdschap en vreugde. En dat is niet slechts in de werkelijkheid van het leven, maar zoo wordt het ook in de Heilige Schrift gekenschetst.Ook voor de Schrift is die vreugde der bruidsdagen de schoonste en reinste, die het hart vervullen kan. En zooals dat nu is een tijd van hartverblijden, zoo is het ook in den verborgen omgang tusschen den Heere Jezus Christus en Zijne heiligen. Er is vreugde in het hart van den Middelaar over Zijne kinderen, gelijk er door Zijne kinderen een heerlijke blijdschap kan worden gesmaakt over Hem. En nu is dit vooral de strekking van de prediking des Evangelies, dat zij velen leiden zal tot die heerlijke gemeenschap, tot die vreugde des levens, die gevonden wordt in de overgave des harten aan Hem, die de Bruidegom der gemeente is. Daarvan heeft de apostel Paulus met zooveel nadruk verklaard: , Doch ik wil, dat gij weet, dat Christus het hoofd is eens iegelijken mans, en de man het hoofd der vrouw en God het hoofd van Christiis". Dit was het, dat hij niet opgehouden had hun te leeren en te prediken. Hij was ijverig geweest met een ijver Gods, „dewijl hij hen had toebereid om de gemeente als eene reine maagd aan eenen man voor te stellen, namelijk aan Christus". Dit was het groote doel zijner prediking, dat die hem hoorden in zulk een levensgemeenschap met den Heere Jezus treden zouden, waardoor zij die zalige vreugde zouden deelachtig worden.

En nu is het zeker merkwaardig en bedroevend tevens, dat er in onzen tijd weinig geestelijk leven is. Er wordt weinig gespeurd in de gemeente van die innerlijke vreugde die opwelt in het hart, dat verborgen omgang met Jezus smaakt. Soms schijnen er te zijn, die in de vreugde des heils slechts contrabande zien en meenen, dat het hoogste, dat Gods kinderen genieten bunnen, slechts sombere droefgeestigheid is en naarheid en ontevredenheid en donkerheid. Van de levensblijdschap van Gods kinderen willen zij niet hooren, noch weten, ook al belooft de Heere zelve, dat Hij vreugdeolie voor asch en een gewaad des lofs voor een benauwden geest geven wil. Voor geen klein deel is dit verschijnsel van inzinking des geestelijken levens, van droefgeestigheid en naarheid, dat zóo geheel in strijd is met de groote blijdschap, die God aan een arm zondaar verkondigen laat in de geboorte van onzen Zaligmaker, het bittere gevolg van een gebrek in de prediking des Woords, die zich niet meer, zooals Paulus ons leert, schijnt te beijveren de gemeente aan Christus voor te stellen als eene reine maagd.

Nu is het zeker waarheid, dat er met de blijdschap des Evangelies dikwijls gespeeld wordt, dat er vooral bij min zuivere prediking des Woords een luchthartigheid aangeprezen wordt, die niet is uit de waarheid; dat er wordt opgeroepen tot een geloof, dat niet gewrocht is van Gods Heiligen Geest en dat er in heel het geestelijk leven eene oppervlakkigheid wordt, ingevoerd, die weinig in overeenstemming is met den ernst des levens. Er wordt veel over de blijdschap gegalmd, evenals over de liefde, waaraan de wortel ontbreekt, omdat er lichtelijk wordt heengegleden over de werkelijkheid der zonde en der verlorenheid, over het werk, dat God de Heilige Geest doet en doen moet om den zondaar uit te voeren tot het licht. Er is veel evangelie prediking, die inderdaad een evangelie uitdraagt. En het is zeker verklaarbaar en ook onmisbaar, dat tegenover al die oppervlakkigheid de diepe ernst wordt gesteld van het aangrijpende woord, dat Gods oogen zien naar waarheid in het binnenste. Het is zeker noodig, dat gepredikt wordt, hoe zonder wedergeboorte niemand Gods Koninkrijk zien kan en dat alle valsche verwachting en alle ijdele vreugde wordt beschaamd! Dat alles het kan niet genoeg worden voorgehouden, niet ernstig genoeg worden gewaarschuwd. Maar de valsche leering en de onzuiverheid van anderen mag niet leiden tot een andere valsche leer en een andere onzuivere prediking, die aan de gemeenschap met onzen Heere Jezus Christus en aan het ware geestelijke leven ontneemt wat God zelve er aan verbonden heeft. Er is eene prediking, die onder het masker eener bijzondere zuiverheid afdoet van de volheid en de heerlijkheid van Christus, het Evangelie verderft en aan de zielen onthoudt wat God gezegd heeft, dat zij brengen zal. Er is een prediking, waaraan, ondanks allen schijn van gereformeerde zuiverheid en diepte, ontbreekt het leiden tot Jezus, het uitbrengen tot het licht, het weiden in de weide van Gods Woord. Er is een quasi gereformeerdheid, die een sluier werpt over de gestalte van den Middelaar Gods en der menschen, ja, die zelfs afleidt van Christus, omdat zij aan de arme, zoekende zondaarsziel nooit leert, dat indien iemand met Christus opgewekt is, hij het apostolische woord zal beluisteren: „zoo zoekt de dingen, die boven zijn, waar Christus is, zittende aan de rechterhand Gods". Er is eene prediking, die angstvallig schijnt voorbij te gaan aan deze waarheid, die de grond der hope is voor al Gods volk: „uw leven is met Christus verborgen in God." Zij schgnt dikwijls niet anders te bedoelen dan de zielen neer te slaan en te verdonkeren door ze af te houden van een opzien tot Jezus, van een zoeken van Zijne schatten en gaven. Zij onderscheidt zich gewoonlijk door een veelvuldig ach-en wee-geroep, door een „mocht" en „kwam het te gebeuren, " door een neerstooten van wie God opricht, door een verbreken van het gekrookte riet en een uitblusschen der rookende vlaswiek, door een verpletteren der kleinen en zwakken, waarvoor de Heere toch een bijzonderen zegen üeeft toegezegd. Er wordt maar al te veel uitgegeven voor de zuiverste waarheid aller waarheid, dat tekort doet aan den eenvoud, aa, n de heerlijkheid, aan den rijkdom der genadevolheid, die in Christus is verschenen. En ook daarover spreekt Gods Woord zijn oordeel. Want ook dit is een toedoen en een afdoen van het Woord des Heeren, een niet spreken naar de wet en het getuigenis. De bedoeling der prediking mag en moet zijn de verkondiging van Gods vollen vrederaad, wet en evangelie beide. De wet als de tuchtmeester tot Christus, het Evangelie als de boodschap des heils, dat ook in zich vervat de vreugdevolle, zalige gemeenschap met den Christus Gods, die de Bruidegom Zijner bruid is, die haar ondertrouwd heeft in gerechtigheid en gericht, maar ook in goedertierenheid en in barmhartigheden. Hij heeft haar ondertrouwd in geloof, zoodat zij Hem kennen zal.

In zulk een gemeenschap heeft de Heere Jezus een vreugde en een welbehagen. Het is Zijne blijdschap Zichzelven aan ; Zijne kinderen te genieten te geven, daarom roept Hij op Hem in Zijne heerlijkheid te leeren kennen. Alle dochters van Jeruzalem worden uitgenoodigd Hem te bewonderen als den Bruidegom Zijner duurgekochte kerk. Daarin is voor Hem eene heerlijkheid, want de eere van Christus ligt in de verlossing van Zijn kind, in de zaliging Zijner ellendigen, in de verrijking Zijner armen. Sion is voor Hem een kroon der sierlijkheid, een koninklijke hoed in de hand Gods. Hij komt aan Zijne eere in de redding der verlorenen en geniet dus ook mede van hunne blijdschap. Hij heeft daarom een welbehagen en eene vreugde in hunne zaligheid en ziet uit naar gemeenschap met hen, waarin Hij uit Zijne volheid genade voor genade geven kan.

Zoo is er dus een innerlijke omgang met den Christus, als die bereid is den in zichzelven verlorene met genade te vervullen, opdat hij blijdschap smaken zal, een omgang en gemeenschap, die als huwelijksband wordt afgebeeld. Zooals nu in het huwelijk er een betrekkelijke afstand van onszelven plaats heeft, zonder welke er van geen huwelijksgeluk kan sprake zijn, zoo is het ook hier. Ook in de gemeenschap tusschen Christus en Gods kinderen is er een zelfovergave van beide zijden. Een zelfovergave, die van Christus allereerst uitgaat. De Heere Jezus geeft zich aan de Zijnen met al wat Hij te geven heeft. En omgekeerd geeft ook Gods kind zich over aan Hem om de Zijne te wezen. Dat is zoo, omdat Hij Zijne gemeente kocht met Zijn bloed. Hij heeft reeds in het groote werk der verlossing Zichzelven overgegeven, van Zichzelven afstand gedaan. Voor den prijs van Zichzelven kocht Hij Zich Gods gemeente En in die zelfovergave verschijnt Hij voor onze zielen, indien wij gemeenschap met Hem hebben. Daarom is daarin altyd de heerlijkste en vrije liefde van Christus, die het meeste in het oog valt. Hij heeft Zichzelven voor ons overgegeven. En alzoo treedt Hij nog steeds in den verborgen omgang met Hem in het licht. Hij geeft Zich in Zijne gerechtigheid en genade om de Verlosser van de zondaars- ziel te wezen. En daarom roept Hij Zijn arm kind op om Hem alzoo te ontmoeten. Hij wil niet, dat zij zich voor Hem verbergen, maar dat zij zullen komen om alzoo Hem te ontmoeten en met Hem te verkeeren. De Heere Jezus kan, om Zijn kinderen aan de gronden van hun leven te ontdekken, soms doen alsof Hij hen niet kennen wil; maar voor een verbroken zondaar is Hij altijd tot bemoediging. Hij weet dat als zij op zichzelven zien, op de golven van de zee hunner zonde op hunne biddeloosheid en behoefteloosheid' dat zij niet durven komen, maar daarom roept Hij hen op, dat zij op Hem zullen zien, dat zij toch zullen komen en Hij verkondigt hun, dat de klachten en de zuchten de tranen en het geween dierbaar zijn in Zijne oogen. Hunne geestelijke gestalte, hoe klein zij zich ook zelven voelen, is toch voor den Heere Jezus aangenaam. Hij heeft er vreugde in Zijn arm kind te toonen, dat Hij hoewel het niets bezat dan schuld en zonde zich toch verblijdt in de gave van Zichzelvea! Zooals de bruidegom verlangend uitziet naar zijne bruid, alzoo is er in den Heere Jezus een machtige drang van begeerte naar die arme worstelende zondaarsziel, opdat Hij haar levensblijdschap schenken zal. Dit is het eerste in den verborgen omgang met Hem, dat de Heere Zichzelven in vrij machtige liefde geeft, Hij heeft ons het eerst liefgehad.

Maar omgekeerd is er nu ook in Gods kinderen een vrijwillige overgave aan Hem. De ontdekte en overwonnene is willig gemaakt, Zijn volk is willig op den dag Zijner heirkracht. Als zij met Hem in verborgen ge. meenschap treden, dan is Zijne liefde de eerste, die de liefde Zijner kinderen wekt, Daar kan een bange strijd aan voorafgaan, maar er komt een oogenblik, waarop het kind des Heeren tot Hem zegt: „Zie, hier ben ik, doe met mij naar Uw welbehagen, ' Daar komt een oogenblik van volkomen overgave aan Hem, die het Lam Gods is, dat de zonde der kinderen draagt. Daar komt een oogenblik, waarop de Heere zich aan Zijn kind en het kind zich aan Hem geeft. Dan wordt de zoen gesloten, dan gaat de jubelzang op: de liefde is Zijne banier over mij. Dan is er blijdschap, de reine, volle, zalige blijdschap, die opwelt uit de vrijheid en de heerlijk heid van het kindschap Gods, dat zich in volle klaarheid onthult voor het zielsbewustzijn, wanneer Hij ontmoet wordt, die de Bruidegom der heerlijkheid is.

Doen en niet nalaten.

Door verschillende Utrechtsche hoogleeraren werd tot de Synode onzer Kerk het verzoek gericht om eene commissie te willen benoemen, die in studie zal nemen de vraag naar de mogelijkheid van een zoogenaamde „modus vivendi". Dat wil zeggen dat een onderzoek zal worden ingesteld naar  de mogelijkheid van zulk eene organisatie, waarbij de administratieve eenheid der Kerk zal worden bewaard, maar aan de, verschillende richtingen de vrijheid zal worden verschaft om zich geheel naar eigen levensbeginsi te organiseeren en te gedragen. Van zekere zijde is hiertegen reeds terstond een protest aangeteekend, b.v. door Ds. Woudstra te Utrecht, die in het liberale Utrechtsche Dagblad een heftige Philippica er tegen deed uitgaan, hoewel hij toonde van zulk een modus vivendi blijkbaar weinig begrip te hebben, ja er zelfs het omgekeerde onder verstond van hetgeen er mede bedoeld wordt

Het beste is op deze zaak niet vooruit te loopen. Dat daarin een verzet zou wezen tegen den strijd om de geesten en de hoofdzaken uit het reglement te verdrijven, is natuurlijk geheel misgezien. Met de vraag of de geesten en de hoofdzaken in de reglementen moeten behouden worden, heeft deze zucht naar een modus vivendi niets uit te staan. Ware het verzoek aan de Synode een verzet tegen de schrapping dier woorden, dan zoo noch Prof. v. Veen, noch Prof. Visscher, noch Prof. V. Leeuwen zich daarbij hebben aangesloten. Dat onzerzijds de strijd tegen alles wat thans in de Reglementen der Kerk de verwording van het kerkelijk leven en de ontkerstening der Kerk bevordert, met alle kracht en te allen tijde moet werden gevoerd, dat spreekt zoo van zelf, dat het geen nader betoog behoeft.

Doch dit behoeft niet af te houden van het streven naar eene principieele oplossing van het kerkelijk vraagstuk, die ook aan de gereformeerde elementen de vrijheid zal brengen, die zij behoeven om kerkelijk te leven in overeenstemming met Gods Woord, naar den eisch van het Gereformeerd kerkrecht. Daarom moet de strijd om ons te verlossen van de willekeur op het gebied van belijden met alle kracht worden voortgezet en zonder aderlaten, opdat de Kerk zichzelve weder eere als Kerk van Christus. De vraag naar een modus vivendi is niet afhankelijk van die naar de verwijdering van de geesten en de hoofdzaken.

Hier geldt: het eene doen en het andere niet nalaten.

Vergeten humaniteit.

De redacteur van het Weekblad voor de Vrijzinnige Hervormden is buiten zichzelye" van woede over dien man met vijf sterretjes die geest en toon van ons blad „maar weinig doet winnen. Hij zij gerust. Wij zijn niet weinig tevreden. De heer Niemeyer heeft er blijkbaar reeds meer dan genoeg aan.

Echter doet het ons leed op te merken, dat nu plotseling de humaniteit zoo ten eenenmale wordt vergeten tegenover hem, die in zijne eenvoudigheid een pijltje schoot tusschen Dr. Niemeyers pantser. In plaats van met argumenten gaat Dr. Niemeyer nu met smalende en honende woorden tegen dien onverlaat te keer, die den moed had hem tot de nuchtere werkelijkheid terug te roepen. Wij zouden er dan ook het zwijgen toe doen, indien de heer Niemeyer ons in zijn brandenden ijver niet zelve de gelegenheid bood met zijn eigen woorden hem nogmaals te wijzen op het punt, waar hem de wetenschappelijke schoen wringt.

De volgende woorden liet hij zich ontvallen: „wij kunnen ons de diepten van Paulus en Augustinus zeer wel denken zonder de leer van het plaatsvervangend lijden en sterven". Daar hebben wij nu juist de confessie der onwetenschappelijkheid, die het bedrijf van dergelijke menschen kenmerkt. De heer Niemeyer kan het zich denken en dus het is zoo. Alles wat de heer Niemeyer zich zeer wel kan denken, dat is de werkelijke waarheid. Omdat de heer Niemeyer zich een Christendom kan denken zonder kruis, daarom moet er wel een historisch Christendom zonder Christus zijn. En hij vergeet, dat er een oneindige afstand is tusschen wat zich laat denken en wat werkelijk is; tusschen ficties en feiten; tusschen wat men graag wil en wat werkelijk historisch is. Nu zeggen wij nogmaals, dat wij voor elke eerlijke overtuiging eerbied hebben, ook voor die van den heer Niemeyer. Maar hij moet dan ook niet vreezen die overtuiging te doen zijn wat zij is en niet pogen haar in een historisch kader te wringen, waarin zij niet past en niet passen kan. Hij moet niet vreezen haar den naam te geven, die naar toekomt en ophouden de historie te verknoeien door haar anders te gaan denken dan zij werkelijk is.

Geen Christendom zonder het kruis der verzoening; geen Gereformeerd Protestantisme zonder het Schriftgezag; en geen modernisme met die beide.

Afgewezen.

Het doet ons leed aan onze bondsleden te moeten mededeelen, dat het verzoek van Prof. Visscher om den leerstoel te mogen aanvaarden, waarop de Bond hem gaarne zag geplaatst, door de hooge Regeering is afgewezen. Daar Dr. Kuyper heeft aangekondigd, dat hij over deze materie eene interpellatie wenscht te houden, zullen wij thans op deze zaak niet dieper ingaan. Slechts zij medegedeeld, dat deze weigering gegrond is op het confessioneele karakter, dat uit den aard der zaak elken bijzonderen leerstoel en feitelijk alle vrije onderwijs aankleeft. Van den heer Cort V. d. Linden, die ons nog al had blij gemaakt met een pacificatie op het gebied van den schoolstrijd, hadden wij dit niet verwacht. Trouwens zijn optreden gaf geen reden om van hem iets anders te verwachten dan de meest loyale uitvoering der wet, die er nu eenmaal is, te meer omdat er voor beelden zijn van staatshoogleeraien, die tevens de functie van kerkelijk hoogleeraar waarnamen. Nu moge misschien formeel de verhouding derzulken tot hun kerkgenootschap anders omschreven zijn geweest, dat zij toch zedelijk aan de in hun kerkgenootschap heerschende richting gebonden waren, lijdt geen twijfel. Dat deze afwijzing dan ook het karakter draagt van meten met twee maten is moeilijk te ontkennen, ook al zal daarvoor wel een of andere spitsvondigheid worden gevonden.

Erkend moet, dat volstrekt niet alle liberalen, en in geen geval de vrijzinnige democraten aan deze afwijzing schuld hebben. Het zijn vooral een klubje grijze oud-liberalen, die met hun tijd niet mee konden, en bloeiden in de dagen van Kappeyne zaliger, die de minderheden onderdrukken wilde, die zich beijverd hebben in bond met zekere Haagsche richting om dit spel den minister te doen spelen. Wat ons gereformeerden aangaat, wij zijn wel gewoon door het oude liberalisme onderdrukt te worden. Het is nog altijd behept met denzelfden geest, die in 1834 de afgescheidenen met dragonades bezocht en duizenden van de beste burgers naar Amerika dreef. Maar wat steeds in de historie bleek, niet de onderdrukker, maar de onderdrukte partij heeft een toekomst. De onderdrukking is reeds geboren uit gevoel van zwakheid. Ook deze weigering zal aan de gereformeerden in de Herv. Kerk geen kwaad doen. Zulk een mes snijdt meestal verkeerd. Dat hoe dan ook het onderwijs toch gegeven zal worden, zij het dan ook als oudtijds „onder het kruis", spreekt van zelf. De regeering is reeds bezig deze prik in het hart der vrijheid te dekken met den pleister van een gezant aan het pauselijk Vaticaan, die plotseling een levensbehoefte schijnt te worden voor het Nederlandsche volk.

Ons Studiefonds.

Ieder die meeleeft in onze Herv, Kerk zal reeds lang hebben opgemerkt, dat de Geref, waarheid in stad en dorp hoe langs hoe meer door Kerkeraad, Kiescollege en Gemeente begeerd wordt en alsdan ook pogingen worden aangewend om een predikant te krijgen, die niets anders zich heeft voorgenomen te verkondigen dan den vollen raad Gods, naar uitwijzen van Gods dierbaar Woord en naar luid van onze belijdenisschriften.

Men krijgt genoeg van de leugenleer en van die halve waarheid!

Zeker — 't is in den laatsten tijd wel voorgekomen, dat hier en daar in enkele steden (Dordt, Middelburg, Gouda) moderne predikanten beroepen zijn. Maar dat is meer door allerlei omstandigheid te verklaren dan wel uit het feit dat de Gemeente een moderne prediking begeert. Noch in de steden, noch in de dorpen heeft men daar behoefte aan in onze Herv. Kerk.

Opmerkelijk is dan ook de vooruitgang van de orthodoxie en dan orthodoxie genomen in den zin van overeenkomstig den geest van ome Geref. belijdenisschriften.

We gaan vooruit. Zie maar op Amsterdam, Leiden, Den Haag, Rotterdam, Utrecht, Arnhem, Kampen, Groningen.

Bij welke steden verscheidene dorpen zijn te noemen, die 't liefst een predikant hebben, die op den bodem van Schrift en Belijdenis staat.

Voor óns, Gereformeerden, dreigt hierbij een groot gevaar. Want wij hebben te weinig predikanten en we hebben véél te weinig candidaten.

Wat een moeite moet een Gemeente niet doen om een Geref. predikant te krijgen! En als na héél, héél veel moeite de vacante plaats vervuld is, dan is 't ten koste van een andere Gemeente, terwijl er onder de candidaten zoo bitter weinig zijn, die met een Geref. prediking een Geref. Gemeente willen en kunnen dienen.

Deze zaak moeten we eens ernstig onder de oogen zien.

En zeker, nu weten we wel, dat we de Geref. candidaten zoo maar niet uit den grond kunnen stampen. Maar als in verschillende huisgezinnen déze nood onzer Herv. Kerk eens bekend wordt en men voelt er iets van, misschien schuilt hier of daar wel een jongeling, die lust gevoelt om predikant te worden, en die, kennende de groote behoefte aan predikanten, er des te eerder nog toe te bewegen is, om te gaan studeeren.

Laten ouders, die zonen hebben, deze zaak eens overdenken en met elkander bespreken. De nood is zoo groot.

En zeker — de studieweg is lang en duur. Maar met inspanning en volharding is er, onder den zegen des Heeren, dikwijls verrassend veel te bereiken, wat men zich aanvankelijk niet kon voorstellen. En met overleg is er misschien ook hier of daar wel wat financiëele hulp te verkrijgen.

Het zij misschien hier de plaats om daar eens op te wijzen. Immers onder modernen en ethischen wordt zooveel gedaan — dikwijls uit bestaande fondsen, maar ook wel door giften van deze of gene — om jongelingen op 't Gymnasium en aan de Universiteit te helpen. Men kan dan f 50, f 100 of meer per jaar uit zoo'n fonds of van zoo'n vereeniging krijgen tot steun gedurende den langen studie-weg. Vooral als student kan men als men modern of ethisch is hier of daar wel eens een jaarlijksche toelage krijgen, wat èn den ouders èn den stadenten natuurlijk hoogst welkom is.

Ziet — zóo iets moet er onder óns ook komen. En om dan niet met alles te gelijk te beginnen — n.l. met een gymnasiumfonds èa met een studiefonds — moet er onder ons eens flink in de zak getast worden, opdat we spoedig een studiefonds krijgen, waaruit studenten van geref. richting dan jaarlijks een toelage kunnen ontvangen, waarvan de grootte na onderzoek te bepalen is door het Hoofdbestuur.

Om in den middellijken weg dus te doen wat, gezien de financiëele omstandigheden van zoo menig gezin, zoo broodnoodig is, wekken we daarom gaarne al de leden van onzen Bond en alle lezers van ons Orgaan op, orn de zaak van het Studiefonds eens te overdenken en daarvoor kleinere of grootere gaven af te zonderen.

Laat niemand zeggen: daar kan toch niets van komen! Want dat zeiden onze tegenstanders bij de stichting van het Leerstoelfonds ook. En wat heeft de Heere het niet boven bidden en boven denken wél gemaakt!

Daarom niet, vóórdat we begonnen zijn, zeggen of denken: dat gaat toch niet!

Neen, we moeten de dringende noodzakelijkheid van het Studiefonds gaan voelen, opdat studenten van geref. belijdenis financieel door ons kunnen geholpen worden.

En als we de dringende noodzakelijkheid gaan voelen, dan is er onder ons gereformeerde volkje nog wel wat bijeen te Ijrengen.

't Gaat om den nood der Kerk. 't Gaat er om, dat het gebrek aan geref, predikanten mag worden aangevuld.

't Gaat er om, dat ouders en studenten in den langen en duren studieweg eenigszins door ons kunnen geholpen worden.

En zulk werk te doen is geen last maar een lust.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 mei 1915

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 mei 1915

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's