De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

10 minuten leestijd

Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Matth. 28 : 18b

Sions machtige Koning.

't Is een van de laatste woorden, welke de Heere hier op deze aarde Zijn jongeren te beluisteren gaf: „Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde." Hij wist dat het er noodig zou zijn. Bange tijden zouden er henengaan over het hoofd van Zijne Kerk. Vandaar: heft uwe hoofden op naar den hemel, vanwaar alleen uwe hulpe komen zal.

't Is een verbijsterend woord. Als ge er voor geplaatst wordt, vlak er vóór, wordt ge er onder verlegen. »

Alle macht.

Alle macht in den hemel.

Alle-macht op de aarde.

Waarlijk, hiermee valt niet te plooien of te schikken, 't Is één van tweeën: aanvaarden of loochenen.

Hier kan niets aan verbogen worden.

Dit woord loopt recht op u in: alle macht.

Laat uwe oogen gaan over het gansche rond der aarde, geen plekske als een duim of daar is Zijn regioon.

Heft uwen blik naar den hemel, dringt daarin door tot voor Gods aangezicht, ook hier is Zijne heerschappij.

Verbijsterend noemden «we deze uitspraak, en zoudt gij een ander woord me kunnen noemen ?

We zouden het wel eens willen weten wat degene, die in Hem niet meer ziet dan een mensen, desnoods den hoogsten mensch, de moderne, onzer dagen, met dit woord moet aanvangen.

Hij weet er eenvoudig geen weg mee.

Voor hem is het al weinig verschillend met wat Nebukadnezar eenmaal sprak en wat Herodes eenmaal uitte. Ja, het klimt er nog verre boven uit: „alle macht." Het streeft — 't laat zich niet weerspreken — Godes heerschappij opzij. »

Hoe wonderlijk zal het hem te moede zijn, die toegang vraagt om dit woord te verstaan in naam der rede. 't Blijft hem, op z'n zachtst genomen, eene uiting van waanzinnigheid.

En toch, geliefde lezers, is het eene sprake, die druipt van troost voor Gods bange Kerk op aarde. Het is dan ook een woord uitsluitend voor haar bedoeld.

De kantteekening heeft het schoon begrepen, wanneer zij hier ter plaatse deze vingerwijzing geeft: „de Heiland heeft alle autoriteit en vermogen, nl. om als Hoofd van Zijne Gemeente haar te vergaderen, te regeeren en te beschermen. Hij legt het in haar oor: „vrees niet." '

Zoo moet het in de eerste plaats verstaan worden. De discipelen en achter hen de Kerk van alle eeuwen staan midden tusschen een haar en haar Hoofd vijandige wereld, die het op niets minder dan op haar ondergang gemunt heeft. Gode zij dank, haar Heere en Hoofd heeft het vóór haar tegen Satan opgenomen. Dat is nu de strijd der eeuwen, die inluidde bij de Paradijspoort, toen Gods mond het oordeel velde: „Ik zal vijandschap zetten tusschen u en tusschen deze vrouw en tusschen uw zaad en tusschen haar zaad. De strijd, die al bitterder wordt, naarmate de eeuwen voortwentelen, maar waarin — Gode tot prijs — het keerpunt reeds gekomen is. Satan heeft den Sterkere .ontmoet. Op Golgotha viel het pleit. In Jozefs hof vielen de kluisters af en sprong de kerkerdeur open. Christus overwon. Daarom leest ge ook: „Mij is gegeven."

't Is een bizondere macht, die Hem werd toebedeeld als vrucht op Zijn arbeid, als de kroon op Zijn kruis. Als de dood Hem niet houden kan, als het graf zijn kaken moet openen, dan wordt Hij van den Vader gekroond met eere en heerlijkheid, nog meer dan Hij reeds had.

Hij was van eeuwigheid gekroond, Zijn scepter is een eeuwige scepter, maar nu Golgotha voorbij is en Jozefs hof ledig, is aan Zijn kroon een parel gehecht zóó schitterend, ', dat niemand thans in glorie met Hem kan wedijveren. Die parel is Zijn duur gekocht volk. Hij is de Redder geworden van verlorenen. Hij is het Hoofd van Zijne Gemeente. Alles wat in-den hemel werd voortgebracht, buigt zich voor Hem ; alles, wat op de aarde zich beweegt, is van Hem diepafhankelijk.

Alle macht is op Zijne schouders gelegd als Middelaar Gods en der menschen. Daar is niets of Hij heeft er het beschikkingsrecht over.

't Is mogelijk — zoo spreekt een twijfelaar onder ons , - — '.t..is, mogelijk dat gij het gelooft. Het ïs ook mogelijk dat het er zoo staat, maar nu kan ik toch niet laten u eens de vraag te stellen: „is het wel waar? "

„Over den hemel kan en mag en zal ik niet oordeelen", zegt hij, „maar geeft de aarde nu dit beeld te aanschouwen, dat alle macht berust in hooger hand? Ge weet beter."

Vriend, mag ik u eens aangeven wiens woorden daar op uwe lippen waren; wanneer ik 't u zeggen zal, zoo weet ik dat een blos van schaamte uw aangezicht zal dekken. Volgt me één oogenblik.

We gaan in den geest naar de woestijn. Satan heeft van den Allerhoogste vrijheid verkregen ééne wijle met Zijn heilig kind Jezus te doen naar welgevallen. Tot twee malen toe heeft hij getracht Hem te treffen, maar telkens werden de slagen afgeweerd met „daar staat geschreven."-Voor de derde maal zal het er om gaan. Hij neemt Hem mede op een hoogen berg. En wat daar getoond wordt is om voor op de knieën te zinken. Al de koninkrijken met al hun glorie gaan in één moment aan Zijn blik voorbij.

En wat spreken nu Satans lippen? — knoopt het vast in uw oor — „al deze macht en alle heerlijkheid is mij overgegeven en ik geef ze wien ik wil."

Hebt ge dit goed verstaan?

De Booze neemt ten aanhoore van den Zone Gods dit woord op Zijne lippen: „alle macht berust bij mij."

Zijt ge nu nog niet geschrokken van uw eigen beweren ? Ge wilt toch den 'Satan geen gelijk geven?

Neen, zegt ge, ik wil het niet. Maar ik versta u: de aanblik, dien de wereld u geeft, brengt een mensch zoo licht in verwarring. Vooral als de oogen zijn opengegaan voor de macht van het kwade van binnen en van buiten.

Dat wist de Heiland nu ook — vandaar dit troostwoord tot Zijn geliefde jongeren. Het kan er zoo bang zijn. Van alle zijden kunnen de vijanden aankomen, zoodat geen ontvlieden mogelijk schijnt. David, al had hij de zalving ondergaan, en al had het volk ook gezongen van zijn meer dan koninklijke glorie, zucht toch nog op één van zijn vluchten: „ik zal, dezer dagen een door Sauls hand omkomen."

Elia heeft den Karmel net achter zich, waar .de Heere hem had geantwoord door vuur, waar hij alleen sterker bleek dan heel een volk met zijn koning; diezelfde Elia buigt .een enkelen dag later als een bieze tezamen, uitroepend: „Heere, neem de ziele van uw dienstknecht maar tot u".

't Kan er zoo donker zijn en zoo duister uitzien voor Gods volk. Maar een enkele hier en een enkele daar en dan nog vaak zoo wanhopig verdeeld, terwijl de wereld optrekt in één machtige phalanx.

Als ge de brute macht, die Satan weet te ontplooien, ziet, zoo schrikt ge. Elke klank, die hij uitstoot, toont wat hij wil. Elke handgreep, die hij doet, verraadt zijn bedoelen. Elke voetstap, dien hij zet, geeft aan de richting van zijn willen — 't is alles: verderven. O, als die macht van den Booze gezien wordt, wat een vreezen.

Eu nu tegenover die reuzenmacht treedt de Heere beschermend naar voren: Mij is gegeven alle macht, daarom vreest niet, gij klein kuddeke, het is des Vaders welbehagen ulieden het koninkrijk te geven. De eindvictorie ligt bij Mij, en daar zult gij —hoe zwak en hoe klein ook in uzelven, tot niets bekwaam — daar zult gij in deelen.

Heerlijk, kan het anders dan dat wij uitnoodigen: blik opwaarts.

Wanneer dit, ook maar een oogenblik, vergeten wordt is de kracht gebroken.

Wat is een leger zonder een, die het aanvoert : een prooi voor den vijand, niet waar ?

Wat is het volk des Heeren zonder zijn Koning? Een spot en een aanfluiting, niet meer. 't Is immers naar luid van 's Heilands eigen getuigenis: „zonder Mij kunt gij niets doen." Dit ééne woord slaat u reeds alles uit de hand: alle macht aan Mij.

Weet ge in wien Koning Jezus eenigszins werd afgeschaduwd. In den ouden koning van Egypteland. De vorst en gebieder dier landen deed niets of het ging-door zijne hand.

Is dit één punt van overeenkomst, daar is nog een ander. In de hand van Jozef rustte de sleutel van de voorraadschuren. Van den kleinste tot den grootste, van den armste tot den rijkste, ze werden allen gevoed door hem. Als ze niet kwamen en niet aanklopten, als ze niet vroegen en niet kochten, ze hadden niets.

Zoo is het ook met dezen Heere en Gebieder. Van den Vader is Hem alle macht gegeven. Uit den kerker van den dood is Hij opgewekt en thans gezeten op den hoogsten zetel der eere. En nu zal alles tot Hem komen. Alles. De Psalmdichter zong:

Ja elk der vorsten zal zich buigen En vallen voor Hem neer.

Dit zal — lezers — in letterlijken zin in vervulling treden. Eens buigt zich ook alles voor Jezus in 't stof. Met dit verschil: de een zal in Hem eeren zijn Koning, de ander zal voor Hem buigen als Rechter.

Wij willen op dit laatste thans niet ingaan, slechts met één woord zij hierop gewezen ter waarschuwing: wie Hem niet leert liefhebben, valt onder dit lot. Waarop we uw aandacht willen vestigen is deze vraag: wie zal Hem eeren als Koning? En hoe geschiedt zulks?

Wie — 't is o zoo gemakkelijk uitgevonden: Zijn volk. Dit is immers in het natuurlijke ook zoo: wie niet tot het volk behoort, deelt ook niet in de gunst van zijn gebieder, mag hem zelfs niet eenè zijn koning noemen.

Hier zijn we het dadelijk over eens. Maar treedt nu eens iets dichter bij.

Wie zijn Zijn volk?

De paradox, de wonderspreuk is bekend: wie het meent, die valt er buiten en wie er zich zelven buiten plaatst, behoort, er toe.

Dit gaat te ver, want daar zijn er die door de gunste Gods, het mogen weten en belijden :

De Heer' is God! erkent, dat Hij Ons heeft gemaakt, en geenszins wij, Tot schapen die Hij voedt en weidt, Een "volk tot Zijnen dienst bereid.

Daar zijn er, die dit zeggen mogen naar waarheid en met vrucht voor zich zelven en anderen, maar daar is een veel grooter deel, dat juist omtrent een ander veel betere gedachten en veel hoogeren dunk heeft dan omtrent zich zelven. Wanneer zij voor de vraag gesteld worden: behoort gij er toe, tot dat volk? zoo zouden ze 't voor geen prijs durven te belijden. Daar is in hunne ziele eene bange worsteling tusschen hopen en vreezen. Als ze maar konden, als ze 't maar aan dorsten, als daar maar eenige macht hunnerzijds bestond.

Luistert goed en ge hebt het einde reeds gevonden: als zij — en onderstreept dit woordje „zij" — als zij maar konden, slechts iets vermochten.

Hier komt nu het woord des Heeren allen, die het zóó bij zich zelven voelen leven, die er zóó voorstaan, tegemoet: „Mij is gegeven alle macht."

Mij alle — houdt dit vast, alle gij bange, van twijfel her en der geslingerde zielen.

Als gij de roeiriemen binnenboord haalt, als gij het leert overgeven aan uw Koning, als het wordt: Heere ik kan het niet, — zou dan niet ervaren worden, hoe Hij koninklijk uithelpt.

Voor degenen, die gansch geen krachten meer hebben, geldt immers de heerlijke toezegging: „Hij vermenigvuldigt de sterkte." „De jongen zullen moede en mat worden, en de jongelingen gewisselijk vallen; maar die den Heere verwachten zullen de kracht vernieuwen, zij zullen opvaren met vleugelen gelijk de arenden, zij zullen loopen en niet moede worden, zij zullen wandelen en niet mat worden."

.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 juni 1915

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 juni 1915

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's