De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

10 minuten leestijd

Verheugt u met beving. Ps. 2 : 11b.

Verheugt u met beving!

't Staat te vreezen, dat ook ditmaal weer de lieflijke galm der Kerstklokken zal worden overstemd door de bruischende branding van het oorlogsgeweld, dat de christenvolken uiteenscheurt.

Nog immer duurt 't snerpend contrast tusschen het hemellied, dat „ vrede spelde op aarde" en het wraakgesehrei dat van bloed doordrenkte velden opgilt.

Ook aan gruwelen went het oog. 't Is niet onmogelijk, dat het aangeduide contrast velen minder beangst dan een jaar geleden. Daar is veel dat doet vragen met vreeze, of deze bloedige ontgoocheling dergenen, die dweepten met den adeldom des menschen en de heerlijkheid der beschaving, wel dienstbaar werd aan den opbouw van het Rijk der Waarheid; de eerste  indrukken zijn bij velen vervaagd en uitgesleten. Het vleesch dat zich der Wet Gods niet onderwerpt, herstelde zich van den toegebrachten schok, veert bij velen weer op en roept steeds luider weer den oproerkreet: Wij willen niet, dat God Koning over ons zij.

Zoover ons oog reikt, moeten wij zeggen, dat de vreedzame vrucht der gerechtigheid uitblijft; en op de vraag: „wachter, wat is er van den nacht", luidt 't droef beseheid: „het is nog nacht."

Dit moet ons met bange vrees vervullen. Gods Woord keert niet ledig tot Hem weder, ook niet 't Woord Zijner kastijding.

Wee ons, als Zijne slagen geen doel trefifen. Nog nooit werd de smeltkroes der menschheid zoo nameloos-heet gestookt.

En als nu nog de loutering uitblijft, wat dan?

't Is zoo bange aanklacht: Ik heb geslagen, maar gij hebt geen pijn gevoeld!

Dit op te merken mengt beving in het vreugdgevoel der gemeente, als zij bij de nadering van 't Kerstfeest wordt bepaald.

Hoe schijnt de tegenstelling tusschen den bloedkamp der volken en den vrede-klank van Bethlehem! En als zich daarbij dan voegt het schuldgevoel van zoo weinige vermurming onder zoo smartvolle kastijding, dan zal bij ons de beving niet worden gemist in de vreugde.

Maar daar is meer, dat dringt tot een volgen van des dichters vermaan bij de nadering van 't Christus-feest: verheugt u met beving.

Wat onze ziel ervaart is meestal zoo samengesteld. Hoe kunnen zich de gewaarwordingen van hoop en vrees, van blijdschap en bedruktheid, van vertrouwen en kleingeloof, van geloof en verbijstering dikwerf dooréénstrengelen tot een niet te ontwarren kluwen.

Nu eens heeft de vrees, dan weer de hoop de overhand; 't was dezelfde David, die bang was in Saul's hand te zullen vallen, en elders betuigde dat hij met zijn God door benden drong en over muren sprong.

En tusschen die beide punten ligt nog niet eens altijd een groote afstand. En 't wekt wantrouwen, als iemand ons zegt, dat aan zijn hemel nooit wolken zijn.

Toch moeten wij hierop, zonder meer, niet bovenstaand schriftwoord toepassen.

Daar is een kinderlijke, en daar is een slaafsche vreeze. De laatste vindt geen steun in Gods Woord. Daar is een beven, dat opspruit uit diepen ootmoed des harten, en liefelgk is in Gods oog als de leliën der dalen van ootmoed en zielsberouw en eenvoud des harten; daar is ook een beven van kleingeloof en mistrouwen, en niemand meene, dat deze gestalte — hoezeer ook te verklaren — den Heere weiaangenaam is. Toen Petrus na de wonderbare vischvangst voor Christus neerviel en uitriep: „Heere, ga uit van mij, want ik ben een zondig mensch, " toen was bij hem dat echte beven; maar toen hij wandelend op de zee, van 't geweld der baren ontstelde en Jezus uit 't oog verloor en wegzonk, toen beefde hij van kleingeloof. In dat beven van kleingeloof kan zich ook onmogelijk de vreugde mengen.

Op 'tscheepke, dat zwaar was beladen met den zegen zijns Gods, zal Petrus bij het gevoel van ootmoed dat hem op de knieën wierp, ook de ritseling der vreugde hebben ervaren, wijl hem zoo groote weldadigheid was geschied. Maar van die vreugde was geen spoor meer over, toen hij wegzonk tusschen de baren.

Om die mengeling van ziels-gewaarwordingen vraagt nu ook 't naderend Kerstfeest.

""'Verheugt u met bëving"'"

Daar is een volk, bg 't welk ziele-blijdschap niet misplaatst is, al zijn er onder hen ook die dat niet voetstoots zullen toegeven.

't Is een dwaling, dat alle zielevreugd zou af te keuren zijn, of voor't hiernamaals moet bewaard, en hier niet zou genoten kunnen worden. Er zgn er, die meenen, dat hier geen andere toon dan 't „de profundis": uit de diepte, past op de üppen van Gods volk; dat 't feestgewaad hier nimmer om de schouders mag geplooid.

Dit kan onkunde, zelfs veinzerij zijn, maar dat behoeft 't niet te zijn; 't is dikwerf 'n dwalen ook ter goeder trouw! Daarom handele men zacht met dezulke! Zie, hoe de Heere zelf met treffend geduld en neerbuigende deernis een zwaarmoedigen Thomas tegemoet treedt! Hoor hoe Jehova zijn volk, dat ook meende, de vreugdelamp moest voor immer uitgebluscht, want: „de Heere heeft vergeten, de Heere heeft verlaten" met een teedere lankmoedigheid hen vermaant: o, zeg dat niet; want eer zou een moeder haar zuigeling vergeten; 'k heb u in mijn beide handpalmen gegraveerd.

Maar bij alle teederheid van geduld, die deze dwaling eischt, vergete men niet, dat 't een dwaling is. 't Is een eenzijdig uiteenrukken wat saê, m hoort. Paulus paart aan 't „ik, ellendig mensch" den danktoon: „ik danke God." Ook hier geldt: wat God heeft saamgevoegd, dat schelde de mensch niet. En God heeft ze saamgevoegd, getuige zijn woord: Verheugt u met beving.

Daar is ook een ander uiteenrukken, een ander eenzijdig zien, bij welke een geduldig afmanen moeilijker nog valt dan bij de eerste; ge vindt ze bij hen, die meenen, dat alle beving is misplaatst, en er voor vreugde slechts grond is.

Vond 'teerste in de Schrift geen steun, dit allerminst; veeleer scherpe afkeuring, waarbij de onderstelling niet te miskennen is, dat zulk gevoelen opkomt uit diepen afkeer van den weg des Heeren, uit een onherboren hart, uit farizeesche hoovaardij. Tegen dezulken keert zich 't straffe woord: gij weet niet, hoe arm, naakt en blind, hoe jammerlijk en ellendig gij zijt. Of dat andere scherpe verwijt, van 't genezen der breuke op 't lichtst, van 't pleisteren met looze kalk en 't roepen van „vrede, vrede en geen gevaar", terwijl er geen vrede maar wel dreigend gevaar is.

Noch 'teen, noch 't ander; dit laatste 't allerminst, maar: „Verheugt u met beving." En wie van 't beven niet wil weten, zal ook nimmer de vreugd kunnen smaken; dit blqkt klaar, als we nu nog de oorzaken van beide gaan naspeuren.

Zalig zijn die treuren, want zij zullen vertroost worden.

Verheug u zeer, gij dochter Sions; juich, gij dochter Jeruzalems! Om wat oorzaak? Omdat uw Koning u zal komen, en Hij is een Heiland! Christus is de vreugde van zijn kerk. Want Hij is een Heiland, en Verlosser, Zaligmaker! Jezus is zijn naan, omdat Hij zijn volk zal zalig maken van hun zonden.

Hij heeft op zich genomen, voor al de schuld en zonden der zijnen te boeten, 't rantsoen te betalen, de straf te dragen; Hij wilde om hen van God verlaten zijn, opdat zij tot God zouden genomen en nimmermeer van Hem verlaten worden. Hij heeft den strijd aangebonden tegen de booze macht der hel, die zich zóó vast om zondaren had gewenteld in doodenden greep, dat zij reddeloos verloren waren. En als nu alle uitweg toegemuurd, alle redding afgesneden is; en gij van God zijt vervreemd door bange schuld, waarvan gij zelf geen penning kuntjafdqen^ en gij in een slavëhbóêi gekheid ligt zóo"vast, dat aan geen ontkomen te denken valt, en gij u in uzelf zóó zwak weet, dat ge niet één oogenblik standhouden kunt tegen de vijanden, die u omsingelen, zoudt ge u dan niet verheugen in de komst van een Redder, die u uit zoo grooten nood volkomen kan en wil verlossen. Gij 'n doodschuldig zondaar, maar Hij onze gerechtigheid; gij 'narme zondeslaaf, maar Hij de Koning, die u vrijmaakt voor eeuwig en u verrijkt met een schat, die geen roest kan verteren, met een erfenis, die nooit verwelkt; gy een arm van God vervreemd menschenkind, van heimwee verteerd en Hij de Immanuel, die u met God herêent, aan God hergeeft en u 't lofhed op de lippen legt: in God is al mijn heil, mijn eer!

Is 't u dan nog 'n wonder, dat de dichter u oproept in Hem u te verheugen; u te verheugen, als de dag weer nabij is, die u aan de kribbe in den stal roept, bij 't kindeke in doeken gewonden, opdat gy zien en herdenken moogt, hoe lief hij u had en heeft. Maar dan is hier mee ook tevens aangeduid, waarom zich in deze vreugdervaring 't beven mengelen zal.

Omdat wij gezondigd hebben, van God zijn afgevallen, nameloos, nameloos ellendig geworden zijn, daarom was deze overgave van Gods Eengeboorne noodig. Omdat wij eeuwig moesten verzinken onder den last van Gods toorn, in diepe afgronden van nooit te peilen jammer, daarom moesfc Hij, God uit God en Licht uit Licht, zoo diep zichzelf vernederen, op zoo ontzaglijke wijze Zijn Middelaarswerk volvoeren. En zou ons dat niet op de knieën werpen, 't aangezicht ter aarde gebogen: Heere ga uit van mij, want ik ben 'n zondig mensch? Zou dat de beving van den ootmoed niet door onze ziel drijven?

Als ons nietig, ellendig, onwaardig en verloren wezen raakt aan de lichtsfeer van goddelijke ontferming, zou onze ziel dan niet beven als 't loover, dat door den Zephier wordt bewogen?

Dan er blijft van den hoogopgerichte Farizeër met al zijne gerechtigheden niets over.

Dit zielsverheugen kan niet zonder dat ons beving doorsiddert: maar aan dit beven der ziel in diepen en hartgrondigen ootmoed zal straks ook de hartelijke vreugd in God door Christus paren. Deze twee hooren bij één: God heeft ze saamgevoegd. Nieniand schelde ze!

Dat een iegelijk zichzelf beproeveendoorzoeke of in deze stemming zijn ziele 't naderend Kerstfeest verbeidt. Hier krijgt ge antwoord op de vraag: hoe zal ik U ontvangen?

Verheugt u met beving!

Hebt ge niets, om voor te beven, dan zult ge straks ook niets hebben om in te verheugen. Dan gaat 't een als 't ander u voorbij; dan blijft ge koud en ledig en on verzoend en ongezegend. Laat u hierdoor afschrikken en vraag den Heere om 't licht Zijns Geestes, opdat ge niet langer vreemdeling moogt blijven in 't eigen hart; opdat diepe en hartgrondige zelfkennis u 't oor doe te luisteren leggen en 't harte u doe reikhalzen naarde stemme, die roept: de Zoon des menschen is in de wereld gekomen om te zoeken en zalig te maken, wat verloren is.

Welgelukzalig is de mensch, die geduriglijk vreest. Daar is oorzaak voor! Hoevele vijanden bedreigen u.niet! op hoe vele zondenstaart uw oog! Welk een ontrouw, afwijking, ondank! Wee mij, ik verga, dewijl ik een man ben onrein van Hppen, en woon in 't midden van een volk, dat onrein is!

Zoo wordt gij uitgedreven, om uwe zaligheid buiten uzelf in Christus te zoeken.

En niet tevergeefs. Want zong Maria niet van Hem. Die te komen stond: hongerigen heeft Hij met goeden vervuld.

Dat 'n gezegend Kerstfeest u ten deel moge vallen! Dat 't scheepske met Gods zegen tot zinkens toe bevracht, de plek moge worden, waar ge met Petrus in aanbidding neervalt en uitroept: Heere, ga uit van mij, want ik ben een zondig mensch.

En verheugt u met beving.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 november 1915

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 november 1915

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's