De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

18 minuten leestijd

Boven, Buiten en Binnen de Ark.

En de Heere sloot achter hem toe. Genesis 7 : 16*.

Volgens de profetie van Nahum hebben we te doen met een God die lankmoedig is maar van groote kracht. Dat is vooral gekomen in het oordeel dat eenmaal aan de oude wereld voltrokken werd en waarin wq een zinnebeeld hebben te zien van de oordeelen Gods die thans op de aarde zgn en die nog slechts een voorspel zgn van dat groote oordeel dat op den jongsten dag des gerichfe aan deze wereld voltrokken zal worden.

Honderd en twintig jaar had de Heere getoond dat Hij lankmoedig was. Honderd en. twintig jaren immers was Noach, de prediker der gerechtigheid, uitgegaan om het den menschen aan te zeggen dat er  weldra verdrukking en benauwdheid zou I zgn. Maar inplaats van lichter was het  op de aarde hoe langer hoe donkerder ! geworden; de menschen hadden hun nek ' tegen de waarschuwende en vermanende ; stem des Heeren verhard. En nu eindelijk zou de Heere toonen das Hij ook was een wreker, zeer grimmig die den toom ' Zünen vijanden behoudt. In het woord dat we hierboven schreven Iaat de Schrift ons zien hoe de tijd der genade wordt : afgesloten en hoe er dan alleen voor het overblijfsel naar de verkiezing der genade , behoudenis is.

; En de Heere sloot achter hem toe. In dat woord zien we den Heere boven de ark, de wereld huiien de ark en Noach. : binnen de ark.

De Heere boven de ark. De ark immers bleek het eigendom van Hem, die haar , toesloot, te zijn. Ja zeifs het maken van de ark was het werk des Heeren geweest. Trouwens ook de zondvloed, die de ark noodzakelijk maakte was een werk van God. Van ''s menschenzijde was die zondvloed een onmogelijkheid. De menschen van Noachs dagen hadden er dan eok tevoren mee gespot en in hun spotternij waren zij ook voortgegaan om te eten, te drinken, om te trouwen en ten huwelijk uit te geven. En niet slechts de menschen van Noachs dagen, maar ook de menschen van onzen tijd hebben de mogeIijkheid van een vloed die boven de, hoogste beiden uitgaat ontkend. Maar de Heere heeft al wat kan niets" der' • menschen beschaamd. De Heere heeft al in wat berekeningen der menschen: geblazen. Daarvoor behoeven we waarlijk  niet naar den zondvloed terug. Denk' maar eens aan wat voor twee jaar gezegd. werd toen de tegenwoordige oorlog' ontstond.

Die oorlog, zeiden de menschen, zou vooral niet langer dan drie maanden doren kunnen. Langer dan een half jaar zou het vuur van den krijg zeker niet branden kunnen, want dan, zoo sprak men was alle brandstof besteed. Maar  God heeft getoond dat de menschen er  niets van wisten hoeveel brandstof er was.  Immers, al meer dan twee jaren gingen' voorbg en nog is er aan het vergieten; van bloed, aan t slachten van menschen, aan het verwoesten van steden en aan; het verbranden van dorpen geen einde gekomen-En gelijk de menschen nu' niet wisten hoeveel brandstof er voor den • oorlog bestond, zoo wisten zij in Noach's  dagen niet hoeveel water er was.

Ach, wie zou ook de almacht des Heeren kunnen bedillen, nietwaar? Hij , is immers de Heere voor wien in het  rijk der natuur zoo min als dat der genade iets te wonderlijk is. Toen Hij sprak zijn dan ook de krachten in het rijk der natuur ontketend: toen het Hem goed dacht is de orde verbroken die daar anders tuschen de aarde en het water ' bestaat. De Heere heeft getoond dat Hij Koning ook van den watervloed was.

De zondvloed was dus een werk Gods en wel een werk waarin de toorn des Heeren over de zonde der menschheid  l tot openbaring kwam. En zoo is het : immers met alle oordeelen, dus ook met  : het oordeel van dien vreeselijken oorlog ! waaronder een gansch. deel van Europa als tot ondergang gedoemd schijnt te zijn. , O zeker, daar zijn ook middelijken wegen die tot dezen gruwel der verwoesting geleid hebben, maar tenslotte dan is het de Heere zelf die opstond ten oorlog om alle zachtmoedigen der aarde te verlossen.. Immers, evenals in de dagen van Noach, zoo was er ook nu onder de volken gekomen een schier grenzelooze vijandschap tegen God en Zijn dienst; het was haast één schrille kreet van Godsverzaking en Godsverachting geworden, één , laat ons hunne banden verscheuren en hunne' touwen van ons werpen". Was het wonder' dat de Heere, die van ouds had gezwegen, ' die zich lang had sülgehouden, eindelijk is uitgetrokken als een held, dat Hij den' gier heeft opgewekt als een krggsman ?

En nu kunnen alle dingen die we nu zien geschieden nog maar aangemerkt worden als een beginsel der smarten.: Het vuur der beproeving zal nog banger gaan branden. Alies wgst er ons immers op dat de bewegelgke dingen weldra zullen vergaan, dat er een dsg komt: waarop de Heere den ganschen aardbodem, oordeelen zal En nu is het ook daarmee weer net als in de dagen van Noach., De mensehen zeggen: het kan niet dat er zulk een dag zal aanbreken waarop de dooden klein en groot voor God zullen staan: de menschen zeggen: het kan niet dat de elementen straks branden zullen en vergaan en dat de aarde en de kerken, die daarop zijn zullen verbranden. Maar de Heere, diezelfde God die de ark toesloot achter Noach, Hij zal toonen dat Hij de Machtige is om in Zijn heiligen  toorn de goddeloozen te straffen, maar: Hij zal ook toonen dat Hij de Getrouwe is om in Zijn oneindige Liefde de vromen  te redden.

Zoo heeft; Hij het immers ook in de: dagen van Noach gedaan. Ja toen in die dagen de wateren zich verhieven en: er weldra aan dien vloed geen ontkomen' meer was, omdat alle akkers werden; verwoest, alle steden werden verzwolgen en alle bergen werden bedekt, toen had God. in den hemel gezorgd dat er een' arke der behoudenis was. Neen, Noach; had die ark eigenliik niet gebouwd, Zeker, hg was in des Heeren hand wel middel geweest, maar als de Heere het hem niet bevolen had, als de Heere hem zelfs niet nauwkeurig gezegd had hoe hg moest doen, dan zou Noach zelfs nooit tot de gedachte gekomen zijn. Maar de Heere had gedachten des \ redes gehad over Noach en zijn gezin en nu als een vrucht van het geloof dat God in zgn ziel srewrocht had. had ^soach de ark toebereid. En toen de ark klaar was, I had weer de Heere tot Zsoach gezegd dat hg met de zgnen in die ark zgn toevlucht moest zoeken: en toen Xoach met zgn huisgezin daarin was gegaan \ is het weer de Heere geweegk die achter hem heeft toegesloteiö^ Gg bemerkt dus wel dat de behoudenis van ' iï"oach alleen aan den Heere te danken ^ was. En diezelfde Heere die Noach met zgn acMen redde uit den put des verderfe, Hg heeft nog een arke der behoudenis, waarin voor den zondaar ontkoming is aan den vloed, van Gods wraak. Die' betere ark der behoudenis is vervaardigd door het werk ^er verzoening dat eenmaal volbracht is aan Golgotha's kruis-Ja, , ook die ark is vervaardigd door den j Heere zelf. Immers als de Heere ielf| van eeu-wigheid geen gedachten des vredes had gehad, dan zou nooit iemand ' op de gedachte zgn gekomen dat er langs; dien weg, met behoud van Gods recht voor een verloren zondaar nog ontkoming kan zijn. Maar nu is het de Heere die; in den eeuwigen vrederaad reeds een' vermaking met de menschenkinderen had, en die Heere nu is het die in de: algeheele overgave van den Zoon van zgn welbehagen de ark heeft toebereid-En nu die ark eenmaal toebereid is, nu is het weer diezelfde God die het den zondaar toeroept dat hg toch in die arke der behoudenis zgn toevlucht zal zoeken. , Ga henen, mgn volk, ga in uwe binnenste kamer, verberg u als een kleinen oogenbïïk, totdat de gramschap overga."

Temidden dus van Gods gramschap die de aarde ontsteekt, temidden van het vuur van Gods grimmigheid waarvan straks al de fiolen over de aarde zullen; uitgestort worden is er dan ook maar' één plaats waar de zondaar veilig kan zgn. Die plaats is de schuilplaats des Allerhoogsten ontsloten in het bloed van het Lam.

Christus is dus de hut waar de Heere Zgn volk versteekt ten dage des kwaads; Christus is het verborgene van Gods tent, ; waarin de Heere de Zijnen verbergt; Christus is de rotssteen waarop God Zijn! kinderan verhoogt En daarom gelukkig de mensch, die door genade in die betere' ark geborgen mag zijn. Hij zal het te; midden van ale gevarerr die dreigen ondervinden dat het nog altoos waar is wat de dichter van Psalm 91 eens zong;

Hij, die op Gods bescherming wacht, Wordt door den hoogsten Koning Beveiligd in den duistren nacht, Beschaduwd in Gods woning.

De Heere sloot achter hem toe. Dat I woord bepaalt ons in de eerste plaats bg den Heere ooven de ark: maar dat woord, wgst ons in de tweede plaats ook op hen, ' die bleven hdten de ark. Immers dat toesluiten van de ark maakte scheiding, scheiding nL tusschen hen die binnen, de ark geleid waren en hen die er buiten:

waren gebleven. En die scheiding was onherroepeigk, want als God opent, wie zal dan sluiten, maar ook als God sluit, wie zal dan openen? Degenen die buiten de ark waren, zouden er nu ook buiten i moeten blijven.

En dat was Jaist het schrikkelgke daarvan, , dat straks, als de wateren zich verhieven, er wel een ark zou wezen, maar dat die ark dan onherroepeigk gesloten zou zgn. En nu weet ge - wie zich buiten die ark bevond.

Buiten die ark bevond zich de wereld: aïïe menschen die niet geluisterd hadden naar de vermanende stem van den Prediker der gerechtigheid. Xoach inmiers; had de menschen vermaand vanwege! hunne zonden: hg had ze bepaald bij' ; den toekomenden toom; en hij had ze  [ geroepen tot boete en berouw. En zeker | hebben ook meerderen van zgne tgdge-; nooten wel hunne oogenblikken Tan vreeze gekend. Het mocht toch eens waar. zgn dat het onheE genaakte en dat er; dan aan den vloed van Gods wrake geen' ontkomen zou zgn! Maar de indruk, door • het woord van Noach gewekt, ging weer: spoedig voorbg: de gedachte aan's levens ; ernst was in den maalstroom van zingenot: weer spoedig verzwolgen: en als voorheen, giog men weldra weer onbekommerd voort om te eten en te drinken en vroolgkj te zgn. Totdat... de deur der Ark achter' • Noach was toegesloten. Toen immers werd de lucht met zwarte wolken bedekt en •weldra zijn toen de eerste stortregens: nedergeplast. O, wij kunnen ons voorstellen dat men eerst nog getracht heeft \ het veege Iijf te bergen, maar weldra bleek men nergens meer veilig te zgn.

Hooger, steeds hooger bleef het water klimmen en eerst na veertig bange dagen en donkere nachten hadden de wateren van Gods toorn hun volle hoogte bereikt.

Maar toen gaf ook alle vieesch. dat zich op aarde geroerd had, den geest. Toen was er ook zelfs van het gevogelte en van het vee en van het veldgedierte en van al het kruipend gedierte niets meer overgebleven en... ook alle mensch. was gestorven. Arme wereld, die door Noachs geloof veroordeeld, in de wateren van den zondvloed was omgekomen, omdat zg den tgd harer bezoeking niet had bekend.

En zou het nu met de nieuwe wereld van onze dagen wel veel anders wezen dan het met de oude wereld van Noach was. Immers daar is nog een wereld, waarvan ook moet gezegd worden dat zg zich nog buiten de betere ark bevindt Misschien dat ook gg nog wel tot die - wereld behoort. Met die wereld is het net als met de oude wereld: het Woord des Heeren wordt haar verkondigd, de weg om van. het toekomend oordeel verlost te worden, wordt haar aangewezen. En niet alleen dat de Heere Zijn Woord uitzendt, maar met dat Woord gaat de roede Gods in onze dagen öp ongekende wijze gepaard. En nu is er, soms ook in de ' wereld een gevoel van ernst, een besef dat het zoo niet langer kan en langer mag. Ook de natuurlijke : mensch' heeft wel eèns oogenblikken dat hij onder de oordeelen des Heeren onrustig gaat worden. Wat heeft b.v. bij Het uitbreken van den huldigen oorlog menig hart niet gebeefd. Maar wat is ook spoedig gebleken dat al die weidadigheid niets anders 'was dan een morgenwolk. die bg de groote massa zelfs geen spoor heeft achtergelaten. Immers waar is de levensemst in de benauwde Tijden, die we doorleven, waar is de verootmoediging-onder Gods slaande en kastijdende hand, waar is de honger naar het brood en het water des levens, waar is de vraag naar den eenigen troost, die daar in leven en in sterven bestaat? Ach, op al deze vragen kan geen ander antwoord gegeven worden dan wat Christus eens sprak: , Gelijk zij waren in de dagen van den zondvloed-etende en drinkende. trouwende en ten huwelijk uitgevende, tot den dag toe, in welken Noach in de ark ging en bekenden het niet, totdat (Je zondvloed kwam en hen allen wegnam, alzoo zal ook de toekomst van den Zoon des menschen zijn.

En nu kan dat zich verharden onder Gods waarschuwende stem en onder Gods straffende hand zoolang voortgaan als ^e Heere den tgd der genade verlengt en de deur der ark voor ons open laat 'staan: maar daar komt een ooo-enblik (jat het uit zal wezen: de Heere sloot achter hem toe. En dan zal het den mensch blijken dat de dood koud en onverbiddelijk is: en eenmaal zullen al is het dan niet in den vorm van watergolven van Gods wrake over de aarde gaan. en neen, dan zal er geen lommerrijke heuvel en-seen hooge berg meer ge vonden ] worden, waar de wanhopende vluchteling voor het nakend verderf veilig zal zgn. AIleen wie dan in de arke der behoudenis, ; wie dan in de gerechtigheid van Christus schuiling leerde zoeken voor zgn ongerechtigde ael, op hem zal het woord des dichters van toepassing zgn:

Gg zult aan d' een en d' andre hand Tien duizenden zien vallen;

Terwijl gij in gerusten stand, Bewaakt blijft boven allen.

De Heere boven de ark; de wereld buiten de ark, maar wie waren er nu binnen de ark? Binnen de ark werd, zooals we weten, Noach met zijn achten voor de wateren van den zondvloed bewaard. Acht menschen heeft de Heere dus, naar Zijn genadig welbehagen, aan het algemeen verderf der oude wereld onttrokken. Als zoodanig vormden deze acht het overblijfsel naar de verkiezing der genade. En dat de Heere nu zelf de denr achter dat overblijfsel heeft toegesloten, o gij zult gevoelen tot welk een rijken troost dit voor Noach en de zijnen geweest zal zijn. Immers de wereld kon er nu wel niet meer in, maar van het huisgezin van Noach kon er nu ook niemand meer uit. De afscheiding tusschen de ark en de wereld was nu volkomen, was nu een voldongen feit geworden; maar even volkomen was nu de zekerheid dat de wateren van den zondvloed de ark niet konden binnendringen, zoodat Noach verzekerd was met zijn gezin daar veilig te zijn.

En o, nu kunnen wij ons eenigszins voorstellen hoe de gedachten van Noach vermenigvuldigd zullen zijn toen hij zich in die door God afgesloten arke bevond. In de eerste plaats zal hij zeker wel bepaald zijn bij zijn diepe onwaardigheid. Waarom toch had de Heere hem onttrokken aan het verderf waaraan Hij zoovele anderen stond over te geven? Waarom was Noach met de zijnen nu binnen deze ark, terwijl er nog zoovele anderen buiten waren? Was dat omdat Noach beter was dan die spotters, beter was dan die ongeloovigen die op het woord des Heeren geen acht hadden geslagen? Noach zelf wist wel beter, niet waar? Zeker, voor uitbrekende zonden, waaraan de lieden van zijn tijd zich hadden overgegeven, was hij wellicht bewaard gebleven; dat drieste ongeloof, dat zich openbaarde in spotternij met God en Zijn dienst, kende hij niet; maar wat zijn hart betrof, dat was immers even slecht, even goddeloos, even ongeloovig van nature als de harten van die menschen die hij had gewaarschuwd en vermaand I Ook Noach's hart was evenals dat van David later een vuile bron van allerlei wanbedrijven. Later is dit wel gebleken uit de schrikkelijke zonde, waaraan ook hy zich heeft schuldig gemaakt.

Maar wat was dan de reden dat de Heere juist Noach's hoofd verhoogd heeft boven zijne vijanden die rondom waren ?

Wat dunkt u, zou de eenige reden, waarom God Noach bewaarde, niet geweest zijn de vrije gunst die eeuwig Hem bewoog? Zal het lied dat Noach in de ark heeft gezongen dan ook niet iets gehad hebben van het lied van Ethan den Ezrahiet: „Gij toch. Gij zijt hun roem, de kracht van hunne kracht. Uw vrije gunst alleen wordt 'd eere toegebracht"?

Maar daar was meer. Of denkt gij ook niet dat, toen straks de wateren zich verhieven en de ark aan alle zijden door de golven werd gebeukt, Noach wel eens gevreesd en gesidderd zal hebben, dat het mogelijk voor hem en de zijnen nog een omkomen zou zijn? Vooral als hij daar wellicht hoorde de wanhoopskreten van hen die door de wateren verzwolgen werden en als hij dan dacht hoe ook hij toch deel had aan die gemeenschappelijke schuld, zal zijn ziel dan wel eens niet door vreeze geroerd zijn geweest, dat de wateren van Gods wrake ook zijn schip zouden binnendringen, zoodat hij zelfs met de ark naar de diepte zou gaan ? Maar weet ge wanneer de ontruste ziel van Noach dan weer ruste vond? Wanneer hij er bij bepaald werd dat niet hij zelf, maar dat de Heere achter hem had toegesloten. Daardoor toch was hij verzekerd dat hij zich bevond onder de hoede van Hem, onder Wiens veilig geleide hij niet verloren kon gaan.

En zoo is het immers met allen die tot het huisgezin van den beteren Noach behooren en die dus weten dat zij in de betere arke der behoud» nis geborgen zijn.

Ook daarin is de ark van Noach dus zulk een treffend beeld van Zijn strijdende Kerk, die de Heere op de wateren dezer wereld drijvende houdt. Ziet, daar zouden meer punten van overeenkomst genoemd kunnen worden, o.a. deze dat ook Cham in de ark was, evenals later onder de discipelen des Heeren zich ook een Judas bevond. Dat was natuurlijk om te doen uitkomen dat er in Gods Kerk, zoolang zij hier op aarde is, niet alleen vaten ter eere, maar ook vaten ter oneere zijn; en tevens om te doen zien dat het ontkomen van een tijdelijk oordeel nog geen waarborg is dat ook ge ontkomen zult aan het eeuwig verderf. Maar een der rijkste punten van overeenkomst is zeker wel deze dat, als Gods kinderen eenmaal in de arke des behouds geborgen zijn, de Heere dan achter hen toesluit, zoodat er geen uitvallen uit de ark, m. a. w. zoodat er geen afval der heiligen is. En gelooft gij nu ook niet dat het met ieder kind des Heeren wel eens gaat, zooals het met Noach gegaan zal zijn, toen hij zich in de hut des Heeren geborgen wist. In de eerste plaats ziet een kind des Heeren dan op eigen onwaardigheid, en dan is het: Gij God des aanziens, heb ik] ook gezien naar Dien die mij aanziet? en dan kunnen zij nergens anders de oorzaak vinden dan daarin dat de Heere gezegd heeft dat Hjg het niet deed om hunnentwil, maar om Zijns groeten Naams wil alleen.

En in de tweede plaats, als zij zoo hooren hoe de donder van Gods oordeelen aan alle kanten schier rommelt, en als zij die oordeelen des Heeren dan vaak zoo van nabij moéten zien, opdat zij zouden weten wat ook zij verdiend zouden hebben, is het dan wel zoo'n wonder dat zij soms vreezen dat bun scheepje nog eene der dagen tegen de rotsen verpletterd zou worden ? David vreesde immers ook dat het nog eene der dagen een omkoming in de hand van Saul zou zijn.

Maar als zij dan maar weer indachtig worden dat de sleutel van de ark niet in de handen hunner vijanden, en ook niet in hun eigen hand, maar in de machtige hand van hun getrouwen Verbondsgod berust, als zij dus maar recht de rijke beteekenis van dat „de Heere sloot achter hem toe" mogen verstaan, dan kan het ook met den dichter worden gezongen: — en gave God dat dat temidden van Gods oordeelen ook het lied onzer zielen mocht zijn —

Dies zal geen vrees ons doen bezwijken, Schoon d' aard uit hare plaats mocht [wijken.

Schoon 't hoogst gebergt uit zijne stee. Verzet wierd in het hart der zee.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 september 1916

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 september 1916

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's