Uit het kerkelijk leven.

Stellingen van Mr. L. J. van Apeldoorn

I. De rechtstoestand der kerkelijke goederen beantwoordde vóór de Reformatie aan wat wg heden ten dage stichtingen noemen.

De inkomsten strekten ten behoeve van den Katholieken eeredienst.

II. Sinds de Reformatie erkende de Overheid alleen de Gereformeerde religie als de ware Christelgke religie.

De inkomsten der kerkelijke goederen kwamen sindsdien, krachten besluit van de Overheid, alleen ten goede aan de uitoefening van die religie.

De Overheid voerde het opperbeheer over die goederen, gelgkover de goederen van alle pieuze stichtingen en achtte zich gerechtigd daarover te beschikken,

In den eigendomstoestand der goederen heeft zg in het algemeen geene wgziging gebracht.

III. De Revolutie proclameerde de scheiding van Kerk en Staat.

Sindsdien erkende dus de Overheid geen enkele Kerk meer als de ware.

Hieruit vloeide voort, dat de inkomsten der kerkelgke goederen of ten goede moesten komen aan alle gezindheden, óf een geheel nieuwe bestemming moesten ontvangen.

Het laatste bepaalde de Overheid in 1798 ten aanzien van de goederen der z g.n. geestelgke kantoren, het eerste ten aanzien van de kerkgebouwen en de daarbg behoorende goederen alsmede de pastoriehuizen.

IV. Koning Lodewgk Napoleon gelastte bg besluit van 5 April 1808 no, 35 de overbrenging van de in 1798 nationaal verklaarde goederen der geestelijke kantoren naar 's Lands Kas.

Op gronden van doelmatigheid en niet op grond van die overbrenging heeft hg bg Decreet van 2 Augustus 1808 aan de onderscheidene gezindheden uitkeeringen uit 's Lands Kas toegezegd.

Ten aanzien van de kerkelgke goederen bevatte het Decreet eene regeling, welke zich geheel aansloot bg die van 1798.

V. Na de Restauratie handhaafde de Overheid de in 1808 gedane toezegging van uitkeeringen uit 's Lands Kas aan de onderscheidene gezindheden.

Zulks geschiedde op dezelfde gronden, welke in 1808 tot die toezegging hadden geleid,

VI. Artikel 171, Ie lid, der grondwet, hetwelk aan de onderscheidene gezindheden of derzelver leeraars verzekert de tractementen, pensioenen en andere inkomsten door haar in 1815 genoten, bevat niet de erkenning van verkregen rechten, maar steunt louter op gronden van doelmatigheid.

VIL Bij de toepassing van artikel 171, 2e lid, heeft de Regeering tot dusverre zich in het algemeen laten leiden niet door overwegingen van recht of billijkheid, maar door willekeur,

VIII. De financiëele band tusschen Kerk en Staat worde losgemaakt.

De bevoorrechte Kerken kunnen daarbg rechtens geen aanspraak maken op schadeloosstelling.

Het is gewenscht dat de losmaking geleidelijk geschiedt, zonder schadeloosste ling, door jaarlijksche korting op het bedrag der uitkeeringen.

Aan de in functie zgnde bedienaren Viin den godsdienst, die uitkeeringen uit 'a Lands Kas genieten, behooren deze verzekerd te blijven,

IX. Indien utiliteitsredenen ertoe leiden bg losmaking van den finaneiëelen baud de Kerken schadeloos te stellen door eene uitkeering ineens, eischen artikel 168 dergrondwet en de billgkheid dat aan alle Kerken zonder onderscheid eene uiikeering worde gedaan in evenredigheid van elks ledental.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Terug naar resultaten Printen