De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het kerkelijk leven.

30 minuten leestijd

Orthodoxen en Vrijzinnigen.
De vraag dringt zich meer en meer op den voorgrond : hoe moet de verhouding; zijn van de orthodoxen en de vrijzinnigen in de Herv. Kerk.

Er zijn orthodoxen — en naar de couranten-berichten te oordeelen behoort ook b.v. ds. Vunderink van Haarlem tot de.zuIken - — die zóó redeneeren : de vrijzinnigen die lid zijn van dè Herv. Kerk 'in wonen in een gemeente waar een orthodoxe prediking is, vinden daar niets van hun gading on daarom, wanneer in zoo'n gemeente b.v. hoofdelijke omslag geheven wordt, moet aan zulke moderne gemeenteleden restitutie worden gegeven ; want het is onbillijk, dat menschen, die van niets kunnen profiteeren nog meedragen moeten aan de kosten.

Wij voor ons kunnen deze redeneering niet billijken.

Die met de orthodoxe, bijbelsche prediking, welke in geest en hoofdzaak overeenstemt met onze belijdenisschriften, zich niet kunnen vereenigen moeten öf niet zich aansluiten bij de Herv. Kerk, öf als zij het toch doen, missen zij het recht om te protesteeren wanneer in de Herv. Kerk gevonden wordt wat in de Herv. Kerk thuis hoort. Men is niet lid van een „partij" in de Herv. Kerk, Men is Hervormd. En als Hervormde moet men weten, dat men in een Kerk is, waar ieder der predikanten beloofd heeft „het Evangelie van Jezus Christus te zullen prediken naar Gods heilig Woord" (zie den beroepsbrief) en in alles te zullen handelen naar den geest van onze aloude belijdenisschriften (zie art. 11 Algem. Reglement). Het is absoluut verkeerd om in de Herv. Kerk als regel te stellen, dat de menschen eischen mogen wat zij willen. In de Herv. Kerk hebben we Schrift en belijdenis als regel.

Er zijn er ook die meer principieel ingaan op deze zaak. En zoo iemand schijnt ds. Brlët, van Doetinchem te zijn. Die was eerst er niet voor, om aan de vrijzinnigen 't recht op den kansel te geven in het midden van 'n orthodoxe gemeente, maar blijkbaar heeft dieper nadenken hem tot andere gedachten gebracht. Althans hij heeft zich aldus in deze uitgelaten :

„Ik ben tot de overtuiging gekomen, dat de reglementen onzer Kerk aan de vrijzinnigen evenveel recht toekennen als aan de rechtzinnigen. Men kan dezen toestand betreuren ; het is een feit, dat niet te loochenen valt. De vrijzinnigen zijn nu eenmaal in onze Kerk, niet op onrechtmatige wijze doch zij worden door de kerkelijke wet beschermd. En hiermede hebben de orthodoxen rekening te houden.

Na ernstige overweging is het mij duidelijk geworden, dat onze Kerk geen belijdeniskerk is. Zij is een Kerk, waarin voor ieder die verklaart met en door Christus te leven laats is. Men kan" zich nog wel vastklampen aan het feit, dat onze Kerk in de XVIIde eeuw op de Drie Formulieren van Eenigheid (Ned. geloofsbelijdenis, Heidelbergsche ca-| techismus en de vijf art. tegen de Remonstranten) gegrondvest is geweest, en dat zij nu nog op den bodem der belijdenis staat — ik heb dit vroeger ook gemeend — maar wie met de werkelijkheid rekening houdt, ziet, dat het een fictie is. Onze Kerk is een middel, door God gegeven, om de zielen der menschen met het Evangelie te bereiken, om tot alle kringen en standen te kunnen komen met de prediking van Christus, en als zoodanig heeft de Ned. Herv. Kerk een grootsche roeping. Maar een belijdenis heeft zij niet meer. Wie een Kerk met een vaste belijdenis en strenge leertucht wil moet Roomsch worden. Geen enkele Protestantsche Kerk kan zich op den duur als zoodanig handhaven.

Indien onze Kerk inderdaad niet nog stond op de belijdenis van Petrus : „Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods" — ik zou er geen moment aan denken de vrijzinnigen toe te laten. Maar deze zijn lid van onze Kerk en wij mogen onze oogen niet sluiten voor 't feit, dat deze sedert de XVIIe eeuw van karakter is veranderd, d.w.z. van Belijdeniskerk geworden is Volkskerk.

Hetgeen in de laatste jaren in de wereld gebeurd is, heeft op mij een diepen indruk gemaakt Heel veel dingen ben ik anders gaan zien ; hoe zou 't kunnen, dat ik ten opzichte van 't kerkelijk leven onbewogen bleef. Daar openbaart zich de wassenden vloed van ongeloof. Wij orthodoxen kunnen allen niet meer bereiken. Velen willen naar ons niet komen, omdat wij rechtzinnig zijn. De vrijzinnigen stellen evenals wij 't geloof tegen ongeloof. Moeten wij hun dan niet gelegenheid geven om 't geestelijk leven van hen, die nog naar hun woord hooren, te verdiepen ? Daar is een schare ongeloovigen lid van onze Kerk, 'het doet pijn dit te moeten bekennen, doch als de vrijzirjnigen hen kunnen bereiken en hunne oogen kunnen openen voor het belang der geestelijke, onzichtbare waarden, dan zal ik mij daarover van harte verblijden. Welk een treurig schouwspel vertoonen wij, als wij menschen wier Christendom ontwijfelbaar is, uitstooten. Laat ons dan liever inplaats van elkaar te bestrijden, zonder van overtuiging iets prijs te geven naast elkander trachten te redden, wat nog te redden is.

Wij orthodoxen hebben het op het oogenblik nog in onze macht de vrijzinnigen met geweld te keeren. Maar ik vraag mij af, of geweld dan wel de geest in dit pleit moet beslissen. Het is waardiger geen geweld te gebruiken. Bovendien bereikt men op geestelijk terrein, op die wijze werkende, juist het tegenovergestelde van wat men wil. Bovendien geloof ik zoo vast in de kracht van mijn overtuiging, dat ik in het minst niet bang ben andersdenkenden, die tot onze Kerk behooren, en haar niet willen loslaten, gelegenheid te gunnen zich uit te spreken. Dit staat voor mij vast dat alleen de opgestane en levende Heer he t waarachtige voedsel voor de zieken is ; dat Hij alleen genezing kan brengen aan onze kranke maatschappij.

Velen kennen het modernisme niet anders dan zooals het dertig jaar geleden optrad. Toen brak het af, deed slooperswerk ; en dat de ruwe, beseflooze wijze, waarop menig modern predikant over den persoon van Jezus en den Bijbel heeft gesproken, onnoemelijk veel schade gedaan heeft aan duizenden zielen, ik weet dat het niet alleen orthodoxen zijn, die dit veroordeelen. Maar het modernisme is van Icarakter veranderd en de beste vertegenwoordigers willen niets anders dan opbouwend werk doen.

Ik voor mij ben overtuigd dat zij dwalen, indien zij den levenden Christus, Immanuël, God geopenbaard in het vleesch niet erkennen. En ik zie, dat in de toekomst de groote massa uit alle kringen, als de geestelijke „verelendung" volkomen geworden is, voor de hongerende ziel alleen bevrediging zal kunnen vinden in God, die, ingedaald in den tijd, in Jezus Christus gekomen is binnen ons bereik. Geen filosophie, geen bespiegeling, geen vage godsdienstigheid — maar enkel en alleen de tastbare werkelijkheid van de tegenwoordige persoonlijkheid van Jezus Christus, die door den dood heen leven en onverderfelijkheid heeft aan '1 licht gebracht. In geen enkel opzicht van godsdienstige overtuiging veranderd, meen ik op bovenenoemde gronden, dat wij rechtzinnigen de rechten der modernen hebben te erkennen."

Een paar opmerkingen.

Ds. Briët zegt : , , ik ben tot de overtuiging gekomen, dat de Reglementen onzer Kerk aan de vrijzinnigen evenveel recht toekennen als aan de rechtzinnigen." Dat is natuurlijk glad bezijden de waareid.

De reglementen van onze Herv. Kerk geen geen rechten aan „vrijzinnigen", noch aan een of andere „partij" of „groep" in de kerk. De reglementen kennen alleen menchen die in de Herv. Kerk instemmen met het Evangelie van Jezus Christus, naar uitwijzen van Gods heilig Woord en die in geest en hoofdzaak staan op den bodem onzer Herv. belijdenisschriften.

Die zóó gesteld zijn hebben „rechten" in de Herv. Kerk en niemand anders. Elk bestuur, van Kerkeraad tot Synode toe, moet dat weten, om daar ook de hand aan te houden !

En wanneer ds. Briët dan verder zegt : De vrijzinnigen zijn nu eenmaal in de Kerk" dan zeggen we : ja, zeker ! ze zijn in de Kerk ; maar niet als „vrijzinnigen." Onzin is het dan ook om te zeggen dat zij als „vrijzinnigen" door de kerkelijke wet beschermd worden.

De kerkelijke, wet beschermd het evangelie van Jezus Christus, naar Gods heilig Woord" en „den geest en de hoofdzaak van onze Herv. belijdenisschriften, zijnde de Ned. geloofsbelijdenis, de Heidelbergsche catechismus en de Vijf leerregels van Dordt"

Als ds. Briët dan ook verder zegt: „na ernstige overweging is het mij duidelijk geworden, dat onze Kerk geen Belijdeniskerk is", dan zeggen we : in zooverre hebt gij gelijk, dat onze Herv. Kerk geen belijdenis-Kerk is, maar zij is wel een belijdende Kerk. In alles belijdende. In de reglementen, in de formulieren, in de liederen, in Doop-en in Avondmaal — in alles. En wel in alles zich stellend op de basis van Schrift en belijdenis. Lees o.a. maar eens het voorbericht van den Gezangenbundel. En denk maar eens aan de Doopplechtigheid. En aan de Avondmaalsviering. En aan den beroepsbrief. En aan de Visitatie-reglementen. En aan de boeken censuur van vroeger. En aan art 11 Algem. Reglement En aan nog zooveel méér !

Onzin is het dan ook — ja, groote onzin ! om te zeggen : „wie een Kerk met een vaste belijdenis en strenge leertucht wil, moet Roomsch worden."

Neen, zoo iemand is een geestverwant van Paulus ; zoo iemand is een Bijbelsch-christen ; zoo iemand is gereformeerd-protestant En waar ds. Briët de redeneering vandaan haalt om te zeggen : „wij mogen onze oogen niet sluiten voor 't feit dat deze sedert de 17de eeuw van karakter is veranderd, d.w.z. van belijdeniskerk geworden is „Volkskerk" snappen we niet

Want ten eerste is de Hervormde Kerk sinds „de 17de eeuw" geen "belijdeniskerk" geweest maar een belijdende Kerk met een gereformeerd-protestantsche confessie — en ten tweede, wat hier wil zeggen „van belijdenis-Kerk is zij volks-Kerk geworden" (sedert de I7de eeuw !) begrijpen we niet

Dat „de wassende vloed van ongeloof" zich in het midden van onze Herv. Kerk openbaart is helaas ! een feit Er is groote afval onder rijk en arm. En dat „velen niet naar óns willen komen, omdat wij rechtzinnig zijn" is waar. Maar waar moet ons dat toe brengen ? Toch zeker niet dat wij zulke menschen maar stil aan hun lot overlaten ?

Dat leert Gods Woord ons wel anders. En dat de Kerk — onze Herv. Kerk met name — in deze opwake, is eisch. Ieder die haar hierin op haar roeping komt wijzen vindt in ons een kameraad. En dat de Kerk hierin haar tijd meer en meer moet leeren verstaan, is zeker. Maar moet zij daarbij haar aloude Christelijke, protestantsche, gereformeerde belijdenis loslaten ? En moet zij haar taak, welke zij te vervullen heeft in gehoorzaamheid aan haar Hoofd en in gebondenheid aan Gods Woord, in handen leggen van anderen, die een ander evangelie brengen, dan het Evangelie des kruises ?

Zoo iets schijnt ds. Briët te bedoelen. Want hij zegt, dat de modernen — en hij doelt hier op de edelsten onder hen, de modernen niet van voor 40 jaren, maar van den laatsten tijd — naar zijn overtuiging dwalen, doordat zij den levenden Christus, Immanuël, God geopenbaard in het vleesch, niet erkennen, en aan dezulken wil hij dan in de Herv. Kerk de taak opdragen en het recht geven, om onder de groote massa ongeloovigen in te gaan, om hen te bewerken en hen terug te roepen tot.... hetgeen die modernen, die dwalen, doordat zij den Christus Gods niet erkennen !

Ra, ra, wat is dat nu ? Temeer waar hij verder zegt: „ik zie, dat in de toekomst de groote massa uit alle kringen, als de geestelijke „verelendung" volkomen geworden is, voor de hongerende ziel alleen bevrediging zal kunnen vinden in God, die, ingedaald in den tijd, in Jezus Christus gekomen is binnen ons bereik.Geen philosophic, geen bespiegeling, geen vage godsdienstigheid — maar enkel en alleen de tastbare werkelijkheid van de tegenwoordige persoonlijkheid van Jezus Christus, die door den dood heen leven en onverderfelijkheid heeft aan het licht gebracht."

Welnu — laat de Kerk, met name de Herv. Kerk zich daarvan bewust worden meer en meer. Laat zij opstaan uit haar slaap. Laat zij gaan gevoelen, dat zij meer te doen heeft dan een sleurgang te wandelen en te leunen op allerlei rietstaven ; dat zij tot iets anders geroepen is, dan te krammen en te lijmen ; dan te schipperen en te plooien ; dan zich uit te putten om de eene vaagheid op de andere vaagheid te stapelen. Laat zij kloek gaan spreken naar Gods Woord, om ook in de 20ste eeuw de dwalingen, de ongeloofstheorieën en de religieuse misbaksels onder de oogen te zien en alles te trekken onder het licht, dat afstraalt van Gods getuigenis, dat eeuwig zeker is. Dan zal zij niet als smakeloos zout zijn, dat nergens toe deugt dan om weg geworpen te worden ; maar zij zal als een getrouwe getuige van Jezus Christus der wereld tot zegen zijn, naar de belofte des Heeren : „Mijn Woord zal niet ledig tot Mij wederkeeren, maar altijd doen wat Mij behaagt en voorspoedig zijn tot 't geen waartoe Ik het zend."

Zeker, wij zullen het met sympathie begroeten als men gaat protesteeren tegen het grove materialisme, dat nu sinds zooveel jaren heerscht tot veler verderf, met name in die streken, waar het modernisme van voor 40 jaren de scepter heeft gezwaaid.

We willen ons verheugen, als de modernen van heden — althans sommigen — niet meer zijn als de modernen van vroeger. We willen ons verblijden, als er meer religieusiteit is op te merken, in het midden van degenen die vroeger alles bot ontkenden en stout verwierpen.

Maar daarom mag en wil en zal de Kerk van Christus niet aflaten van haar aloude geloof en van haar aloude belijdenis. En met het vaandel, haar door den Heere Jezus Zelf in handen gegeven zal zij staan en gaan overal waar zij opening vindt, onder „de getrouwen", maar óók in de heggen en in de stegen, óók onder de intellectueelen, in de steden en in de dorpen, welke taak zij niet uit handen geven mag en van welke taak zij meer en meer zich bewust zal moeten worden.

Dat dan de Kerk des Heeren — met name onze Herv. Kerk uit den zoeten slaap en den zondigen dommel mag leeren opstaan. En dat we allen, niet hare fundamenten ondergraven en hare grenzen uitwissen, maar haar helpen, om, vast in het dierbaar geloof, den Naam des Heeren te belijden op alle terrein des levens. Voor een koninkrijk, dat tegen zichzelf verdeeld is, is geen toekomst.

Maar voor Christus' Kerk geldt : Houdt Christus Zijne Kerk in stand Zoo mag de hel vrij woeden. Gezeten aan Gods rechterhand Zal Hij haar wel behoeden.

Dan niet transigeeren. Dan niet waarheid en leugen saambinden. Neen als trouwe zonen onzer vaderen zeggen we in het midden van onze Herv. Kerk :

Zij zullen haar niet hebben, De goden van den tijd. Niet om hun erf te wezen Heeft God haar ons bevrijd.

„De plaats der Kerk in de samenleving, "
Onder dezen titel is in de serie „Practisch Christendom" verschenen een brochure van de hand van ds. A. J. A. Vermeer, Hervormd pred. te 's-Gravenhage, waarin wordt beweerd, dat de Kerk in de samenleving niet meer de plaats inneemt, welke zij behoort in te nemen ; iets, wat wel niemand zal tegenspreken.

Maar wat is hiervan de oorzaak ? en wat is hier het geneesmiddel ?

Ds. Vermeer meent, dat het allereerst en allermeest aan de Kerk zelve ligt en dan wel, omdat zij te confessioneel is, waarbij hij heftig tegen het confessionalisme uitvalt, om met warmte aan te bevelen : evenredige vertegenwoordiging.

Men kent ons standpunt, dat wij van even redige vertegenwoordiging in de Kerk niets moeten hebben. De Kerk als Kerk kan aan alle richtingen en stroomingen zonder onderscheid geen gelijk recht geven. De Kerk is zelf gebonden aan Gods Woord. De Kerk is onderworpen aan haar Heer en Koning Jezus Christus. En waar Eén het Hoofd is, hebben de leden zich naar Hem te schikken. Waarbij zij met den dichter zeggen: „Uw Woord is mij een lamp voor mijnen voet en een licht op mijn pad."

Zoo moet er dus éénheid zijn in het lichaam van Christus, bestaande uit onderscheidene leden, die allen saam door het geloof met één en hetzelfde Hoofd vereenigd zijn.

Waarbij de God des levens en der zaligheid uit dien éénen Zaligmaker onderscheidene gaven wil meedeelen door de wondere werking des Heiligen Geestes, die aan allen uitdeelt naar dat elk van noode heeft.

En zoo is er weer rijke verscheidenheid bij die noodzakelijke éénheid.

Van evenredige vertegenwoordiging als stelsel moeten we dus niets hebben. Het karakter van Christus' Kerk laat dat niet toe. Hier dan ook de genezing te zoeken, zal teleurstelling geven. Het zal het huis hoe langs hoe meer tegen zichzelf verdeeld doen zijn. En van betooning van kracht in het midden van het volksleven zal geen sprake zijn. Veeleer zal het de Herv. Kerk sloopen en haar plaats zal door anderen worden ingenomen.

Wij gelooven bovendien, dat de oorzaken van verval veeleer buiten de Kerk zijn te zoeken.

Neen — wij doen hierbij niets af van den eisch aan de Kerk te stellen, dat zij haar tijd moet verstaan. Dat zij niet versteenen mag. Dat zij eene sprekende getuige moet zijn ; eene leesbare brief ; eene goede leidsvrouwe ; eene stad op een berg ; een licht op een kandelaar. In 't welk zij weer openbaar moet worden als een pilaar en vastigheid der waarheid, niets anders wetende, dan Jezus Christus en dien gekruisigd.

En daar wil de wereld juist niets van weten.

Wat zeer zeker vroeger ook 't geval was ; want het feit der zonde dateert niet van de 20ste eeuw. Maar wat toch zeer zeker nu sterker, schriller, pijnlijker nog geopenbaard wordt en overal droever uitkomt dan vroeger.

De menschen zijn zoo slecht geworden, zoo wispelturig, zoo dwaas, zoo kittelachtig zoo onverschillig, zoo geesteloos, zoo wereldsgezind, zoo spotachtig, zoo oppervlakkig. En corruptie bederft alles.

Wij voelen wel, dat we hier voorzichtig moeten zijn. Maar het mag en moet toch ook wel eens zoo gezegd worden, waar men nu in onze dagen de Kerk overal de schuld van geeft.

De Kerk heeft het altijd gedaan. 't Is alsof zij de éénige schuldige is ; 't is alsof zij alles op haar kerfstok heeft. En in die Kerk zijn het dan weer.... de menschen van de belijdenis ; de confessioneelen, de gereformeerden, die bij alles de hoofdschuldigen zijn.

Dat liedje kennen we al. Vroeger ging het in Den Haag zoo goed ; nu gaat het zoo slecht. En dat het vroeger zoogoedging, komt eenvoudig hier vandaan, dat de Herv. Kerk van Den Haag minder confessioneel was. Terwijl het nu zoo akelig gesteld is met de Herv. Kerk in de residentie omdat het hoelangs hoemeer den confessioneelen kant uitgaat

Wij zullen daar verder nu niet al te veel van zeggen. We denken er intuschen 't onze van. „Barbertje moet hangen", dat weten we wel. En neen, we zullen nu niet vragen hoe het gaat wanneer „ethisch" aan het woord is. 't Is trouwens wel zoo ongeveer bekend. En ook willen we 't nu niet hebben over de „dwaasheden" van confessioneelen en gereformeerden — die er ongetwijfeld zijn. Maar waarom moet nu de Kerk alleen alle schuld dragen en in de Kerk de menschen van de confessie ? Is de wereld rona-' om, is heel de samenleving de laatste jaren niet zoodanig veranderd, dat daar toch wezenlijk óók wel eens wat van gezegd mag en moet worden, als 't gaat over 't feit, dat de Kerk hoe langs hoe meer buiten de samenleving komt te staan ? Komt dan ook niet het feit aan de orde, dat de samenleving zich hoe langs hoe meer los maakt van de Kerk, van de Schrift, van den godsdienst ?

In dit verband willen we hier aanhalen wat het Weekblad voor de Vrijz. Hervormden van bedoelde brochure van ds. Vermeer zegt.

Daar lezen we : „Want dat de Kerk in de samenleving een minder belangrijke en invloedrijke plaats is gaan innemen, ligt niet allereerst aan de Kerk.

Het ligt aan de menschen, aan veranderingen in der menschen geestelijk leven.

En daarom is voor de verheffing der Kerk ook allereerst noodig, dat de menschen nóg eens veranderen, en nu niet van het godsdienstig leven af, doch naar het godsdienstig leven toe.

Dat is trouwens niet vooral noodig om de Kerk, — och, de Kerk is slechts middel —, dat is noodig terwille van de menschen zelf, van hun kracht en hun blijdschap, hun waarde en hun geluk.

Het schijnt ons van belang, dat dit wordt erkend en in het oog gehouden.

In den laatsten tijd is meermalen gedaan, alsof de verminderde beteekenis van de Kerk in de samenleving enkel aan de Kerk zelf was te wijten, ja zelfs, alsof de geestesgesteldheid der menschen buiten kijf in orde was, en de Kerk alles moest doen, om het den menschen naar den zin te maken en bij hen in de gunst te komen.

De heer H. G. van Wijngaarden, de voorganger van de Vrije Gemeente te Amsterdam, heeft eenigen tijd geleden beweerd, - dat de Kerken telkens nieuwe aantrekkelijkheden moeten bedenken, evenals winkels, om in den smaak te blijven vallen, van tijd tot tijd een nieuwe pui dienen te laten bouwen.

En de Kerknieuwsschrijver van de N. R. Ct., blijkbaar uitgaande van de gedachte, dat dansen bij velen zeer geliefd is, heeft zelfs voorgesteld, het houden van dansen bij de godsdienstoefeningen in te voeren, en aangeraden, inplaats van een voorzanger een voordanser te benoemen.

Dat zijn buitensporigheden, waaraan waarschijnlijk de meesten, die den verminderden invloed der Kerk betreuren, zich toch wel een weinig ergeren.

Maar uitingen, waarbij, zij het dan in veel zachteren vorm, aan de Kerk werd geraden, zich geheel te schikken naar de menschen, alsof de verlangens der menschen het hoogste richtsnoer mochten zijn, waarnaar de Kerk zich had te richten, zijn er veel meer vernomen.

Van een inzinking bij de menschen werd dan niet gerept. De geestesgesteldheid der menschen werd dan aanvaard als een in elk geval eerbiedwaardige toestand, en ter bereiking van toenadering tusschen de Kerk en de menschen, die nu om haar zich niet bekommeren, werd uitsluitend verandering van de Kerk en niet van de menschen aanbevolen.

De geheele grondslag, waarop de redeneeringen van dien aard rusten, schijnt ons foutief en bovendien verderfelijk.

Neen, wij wenschen de Kerk niet van schuld vrij te pleiten, en dus ook hen niet, die als deelnemers aan het kerkelijke leven voor den toestand en het optreden der Kerk verantwoordelijk zijn.

Maar de voornaamste schuld valt op hen, die aan de Kerk voorbijgaan, en die dat voor meer dan negenennegentig procent dóen, omdat zij wenschen voorbij te gaan aan den godsdienst."

Ook het Weekbl. voor de Vrijz. Hervormden voelt wel, dat men er hier niet van af is.

Het zegt dan ook verder: „Natuurlijk is het niet voldoende, dit vast te stellen. Er moet worden gezocht naar de oorzaken der verslapping van den godsdienstigen zin. Er moet vooral worden gezocht naar middelen, om den godsdienstigen zin weer op te wekken.

En daarbij heeft ook de Kerk een taak. Want zij is er niet alleen voor haar getrouwen, haar leden, die haar steun bieden en bij haar steun zoeken.

Misschien kunnen knusse kleine kerkgenootschappen zich tot dezulken bepalen.

Maar zeker mag onze Hervormde Kerk, mag de volkskerk dat niet. Zij dient het oog verder te richten, en zwaarder taak op zich te nemen.

Zij moet ook trachten, ons volk, voor zoover het is ontkerstend, weer te kerstenen en onder den invloed van het Evangelie te brengen.

Zeker, naar middelen daartoe moet worden gezocht, en de Kerk dient daarbij voor te gaan.

Maar allereerst is toch de erkenning noodig, dat juist hieraan behoefte is, omdat de geestesgesteldheid der menschen dient te worden gewijzigd.

Anders zoekt men niet daar, waar dit in de eerste plaats wordt vereischt".

'Natuurlijk nemen we niet elk woord van dr. Niemeyer, den hoofdredacteur van het Weekblad voor de Vrijz. Hervormden voor onze rekening. Maar met veel van wat hij zegt kunnen we ons goed vereenigen ; vooral ook met deze beschouwing dat het toch eigenlijk dwaasheid is te eischen : dat de Kerk zich geheel moet schikken naar de menschen. Want het is geenszins waar, dat de verlangens der menschen het hoogste richtsnoer zou wezen, waarnaar de Kerk zich heeft te richten.

Die dat meenèn hebben het geheel mis. Voor de Kerk is de Schrift het hoogste richtsnoer. De Heere is haar Wetgever en Koning. Jezus is haar Hoofd en Heere. Waarom wij ook juist altijd zeggen, dat de menschen die hun verstand of gevoel de hoogste autoriteit toeschrijven in verkeerde redeneering vast zitten en het kerkelijk vraagstuk in 't moeras sturen.

Allen, die buiten en die binnen de Kerk verkeeren, zullen voor één tribunaal moeten staan en wel voor Gods Woord, waarvan ook onze Hervormde belijdenisschriften spreken als van de hoogste autoriteit. (Zie o.a. art. 7 Ned, Geloofsbelijdenis).

Maar daar gaan we nu niet verder op in. Liever willen we voor 't oogenblik ook nog even luisteren naar ds. Schade van Westrum, den hoofdredacteur van „De Hervorming", die naar aanleiding van de brochure van ds. Vermeer twee artikelen geschreven heeft.

Deze zegt dan in het eerste artikel o.m. het volgende :

„In een, vergeleken bij de lengte der geheele brochure, wel wat lange inleiding bespreekt de schrijver eerst wat onder de begrippen samenleving en Kerk moet worden verstaan. Samenleving vat hij op als het leven in de groote steden, wijl in deze centra van bevolking de krachten, die in onze samenleving werken ; de geestesstroomingen, die zich in haar doen gevoelen ; de richting, waarin zij wordt gestuurd ; de invloeden, die zich in haar doen gelden, het duidelijkst tot openbaring komen. Wat betreft de Kerk, daarmede wordt in dit verband niet bedoeld de Kerk, als de vergadering van alle ware Christ-geloovigen, maar de kerk in den zin van kerkgenootschap. Inzonderheid bepaalt de schrijver zich in zijn brochure tot de Hervormde Kerk, omdat wat zij lijdt ook de andere christelijke kerkgenootschappen te lijden hebben ; wat haar ten goede komt ook voor die andere van dienst zal zijn ; weg en middelen ter verbetering voor alle dezelfde zullen zijn. De quaestie die de schrijver behandelt is dus de plaats der Hervormde Kerk in het leven onzer groote steden.

Welke is die plaats ? Het antwoord op deze vraag hangt af van het antwoord op de vraag : welke de roeping en dus de taak is der kerk. De kerk, zegt schrijver, is Christocentrisch. Het geloof in den Christus, als den Koning van het Godsrijk, is het middelpunt van het kerkelijk-godsdienstig leven. De kerk heeft een belijdend karakter te dragen, maar moet niet belijdeniskerk zijn. In deze laatste toch is de belijdenis een omheining, die afweert en buitensluit, terwijl het juist de roeping is der kerk de heerlijkheid van het Koninkrijk Gods te openbaren en haar te doen uitstralen naar alle zijden en zoover mogelijk, ook op het terrein van het huiselijk en maatschappelijk leven en van het leven van wetenschap en kunst.

Is dit inderdaad zoo ? Neen. De schrijver wijst er op hoe de Hervormde Kerk in de groote steden steeds meer haar invloed verliest. „Het kerkelijk leven gaat achteruit, sneller dan een paard loopen kan." En de oorzaken? Wat de oorzaken betreft, die liggen buiten het kerkelijk leven zelf, noemt de schrijver de nawerking van het materialisme. Als oorzaken in de kerk zelf : de achterlijkheid ; in prediking, katechisatie, liturgie enz. is de kerk niet met haar tijd meegegaan. Voorts : het confessionalisme, dat de belijdenis rnaakt tot een omheinig die afweert en buitensluit. En in de derde plaats : de verwereldlijking der kerk, waarmede de schrijver bedoelt, dat op kerkelijk terrein de macht van de stembus.wordt geëxploiteerd om minderheden te onderdrukken en op echt wereldsche wijze stembusactie gevoerd wordt.

Wat nu te doen om deze oorzaken weg te nemen ? In sommige gevallen, zegt de schrijver, kunnen wij niet veel meer doen dan die oorzaken noemen, het verderfelijke van haar werking aantoonen ; aldus waarschuwen en telkens weer waarschuwen. In andere gevallen is het misschien mogelijk een weg te vinden, waarlangs wij uit de moeilijkheden kunnen geraken. Ds. Vermeer wijst zelf maar één middel aan en dat is het stelsel van Evenredige Vertegenwoordiging. Het confessionalisme is, naar schrijvers meening, de eigenlijke oorzaak, waardoor de kerk het aan zichzelf te wijten heeft, dat zij in haar waarde en beteekenis niet meer wordt erkend. De macht van het confessionalisme moet daarom vóór alles worden gebroken. En zoo is de brochure tenslotte geworden een pleidooi voor evenredige vertegenwoordiging."

Maar juist daarom is zij voor ons een groote teleurstelling geweest. Niet dat wij niet evenzeer het confessionalisme verderfelijk en evenredige vertegenwoordiging een eerste eisch achten om de geschokte positie der kerk weer te herstellen. Maar de fout van ds. Vermeer is o.i. dat hij op het confessionalisme te eenzijdig allen nadruk legt. Ook die kerkgenootschappen, die het confessionalisme niet kennen, verliezen meer en meer aan invloed en beteekenis in onze samenleving. Er moeten dus andere oorzaken zijn, zeker van niet minder beteekenis dan het confessionalisme. En die oorzaken heeft ds. Vermeer in zijn brochure al te zeer verwaarloosd. Hij meent te kunnen volstaan met die oorzaken te noemen, haar verderfelijke werking aan te toonen, te waarschuwen en telkens weer te waarschuwen. Alsof dat den laatsten tijd niet uit den treure is geschied ! Men heeft hen, die het deden, zelfs kritiekasters genoemd ; menschen die niet anders deden dan afbreken. Aan opbouwende kritiek was behoefte. Wij hadden gehoopt en verwacht, dat de brochure van ds. Vermeer ons die zou brengen. Dat hij, die een open oog blijkt te hebben voor de fouten en gebreken der kerk, maar tegelijkertijd toch ook nog in de roeping en taak der kerk voor de toekomst gelooft, nog andere wegen en middelen tot opheffing der kerk zou hebben aangewezen dan alleen evenredige vertegenwoordiging. Er was, dunkt ons, in deze brochure toch alle reden om ze te noemen, als hij ze wist. Maar zou hij ze wel weten ? Ik krijg steeds meer den indruk, dat niet de fouten en gebreken der kerk voor haar positie in de samenleving het ergst zijn, maar veeleer het feit, dat niemand eigenlijk de wegen en de middelen weet aan te geven om de oorzaken van het verval der kerken op te heffen."

Hierbij laat de hoofdredacteur van „De Hervorming" het niet. Want het is voor een „ethisch" man als ds. Vermeer wel makkelijk om de mannen van de confessie in het bankje d«r beschuldigden te zetten, maar: is de ethische eigenlijk niet van de zelfde familie ? zoo vraagt de moderne ds. S. vj. Westrum in zijn tweede artikel.

Dat luidt, onder het opschrift „Het confessionalisme en de Ethischen" als volgt

, , ln zijn brochure „De positie der kerk in de samenleving", die wij in het vorig nummer bespraken, geeft ds. Vermeer een definitie van het confessionalisme, die wij aan een nadere beschouwing willen onderwerpen. Het confessionalisme, zegt ds. Vermeet  is ontstaan uit de orthodoxie. Door 't woord „orthodoxie" wordt een geloofsovertuiging door het woord „confessionalisme" een kerkelijk standpunt aangeduid en wel het streven om het kerkelijk terrein voor zich te veroveren. In de kerk, waar zij plaatselijk recht hadden met mannen van andere richting, hebben de confessioneelen het goed recht van die andere richtingen ontkend en bestreden. Niet door overreding, maar door dwang trachten zij die andere richtingen te doen verdwijnen. Het middel daartoe is het  echt wereldsche middel van stembusactieën  stemmenmeerderheid. Dit streven, zegt ds.  V., is het confessionalisme. Wij hebben ons afgevraagd is die definitie wel juist ? Is het confessionalisme enkel maar een kerkeijk standpunt, ligt er niet een diepere religieuse behoefte achter dat streven naar de alleenheerschappij in de kerk ?

Zeker, van den aanvang af heeft het confessionalisme het goed recht van andere richtingen ontkend en bestreden, ook van de ethische richting. Niettemin hebben de ethischen jarenlang samen met de confessioneelen getracht de modernen uit de kerk te weren. Wel droegen de ethischen er roem op, dat zij niet deden aan „kerkelijke politiek", maar zóó vrij van politieke smetten waren zij toch niet, of zij hebben langen tijd met de confessioneelen samen het den modernen  in de kerk lastig gemaakt. Waren zij blind voor het gevaar, dat hen zelfs van de confessioneelen dreigde ? Het is mij onmogelijk  hen voor zóó naief aan te zien. Bovendien zijn zij herhaaldelijk van vrijzinnige zijde gewaarschuwd voor het dreigend gevaar, dat zij thans aan den lijve beginnen te voelen

Wat heeft hen dan wel bewogen om zoo langen tijd in verbond met de confessioneelen op te trekken ?

Mij dunkt het is dit, dat zij zich door een dieper religieus instinct met hen één gevoelden, hetzelfde religieuse instinct waardoor zij zich vreemd voelden staan tegenover de vrijzinnigen. Dat instinct zou ik willen noemen het katholieke instinct, de behoefte aan een onfeilbaar gezag. Voor den ethische is godsdienstige waarheid datgene wat, zooals de Katholieke Kerk zegt, altijd en overal en door allen is geloofd. Diepsten grond van der ethischen godsdienstige verzekerdheid | is : het geloof der gemeente. Datzelfde katholieke instinct ligt ook ten grondslag aan het confessionalisme. Daarom voelden de ethischen zich meer geestverwant met de confessioneelen dan met de vrijzinnigen, van wier „bodemloos subjectivisme" zij niets moesten hebben. Al bleven de ethischen niet hangen aan den letter der belijdenis, in haar tijdelijke en daarom deels verouderde formuleeringen, bevatte de confessie toch dezelfde godsdienstige waarheden, die ook den inhoud vormden van het geloof der gemeente. De ethischen wisten zich met de confessioneelen te staan op denzelfden bodem: gedragen door eenzelfde onfeilbare autoriteit, waaraan beide evenzeer behoefte hadden.

Wij achten het daarom onbillijk van ds.Vermeer, dat hij het confessionalisme definieert; enkel als een kerkelijk standpunt tegenover de orthodoxie, als een geloofsovertuiging.

Ook een godsdienstige geloofsovertuiging, die voortkomt uit dezelfde godsdienstige behoefte, die zich, zij het ook in eenigszins anderen vorm, ook bij de ethischen openbaart. Of is bij de ethischen de laatste jaren die behoefte misschien verdwenen of gewijzigd geworden ? Wij zouden daaromtrent wel eens gaarne nader worden ingelicht.

Dat sommige ethischen, op lijfsbehoud bedacht, thans bezig zijn de confessioneelen te bestrijden en dat zij het doen te zamen met de vrijzinnigen, met wie zij, op den grondslag van evenredige vertegenwoordiging, een bondgenootschap hebben aangeaan, is alleszins begrijpelijk. Maar, zouden wij willen vragen, is dat beginsel van evenredige vertegenwoordiging, dat thans door sommige ethischen wordt gehuldigd, enkel een beginsel van „kerkelijke politiek", aangehangen pour besoin de la cause en slechts in zooverre en voor zoolang als de omstandigheden het noodzakelijk maken, een oportuniteitsbeginsel dus ? Of is het meer dan dit? Wijst het er misschien op, dat die ethischen hebben opgegeven de katholieke tendenz in hun godsdienstig leven, die op den duur onmogelijk in overeenstemming is te brengen met een kerkelijke politiek, die op evenredige vertegenwoordiging berust ?

Wij zouden op die vraag wel gaarne eens een antwoord willen ontvangen. Voor de verdere ontwikkeling van het kerkelijk leven speciaal wat de Hervormde Kerk betreft, schijnt het mij niet van belang ontbloot hoe dat antwoord zal luiden."

Wij achten het niet ondienstig, dat deze vraag eens zóó aan de ethischen gesteld is: of het beginsel of politiek is, om met de modernen saam te ijveren voor evenredige vertegenwoordiging. En we zijn wel nieuwsgierig wat de ethischen, misschien bij monde van ds. Vermeer, in deze zal antwoorden.

Dat hier tusschen belijdende Kerk of Vrije spreektribune gekozen moet worden, ligt. dunkt ons, voor de hand. En wij, voor ons, nieenen nog altijd, dat de ethischen een ander kerkbegrip hebben dan dat van de vrije spreektribune ; en voor ons zit dan ook in het streven van sommige ethischen naar evenredige vertegenwoordiging voor alle richtingen en partijen zonder onderscheid altijd een beetje „politiek".

Men is er eigenlijk niet voor. Men kan er eigenlijk riiet voor zijn krachtens z'n Christusbeschouwing. Maar er zit een bedreiging in voor de mannen van de confessie als de minderheden zich vereenigen en op die manier kunnen de ethischen, die anders misschien niets krijgen, soms dan nog een zoet winstje boeken. Ze krijgen dan ook een paar dominé's en een paar ouderlingen en diakenen, bij de gratie der modernen.

Maar laat men nu eens zeggen, wat in deze nu eigenijk beginsel en wat politiek is.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 maart 1920

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 maart 1920

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's