Feuilleton.
Van 's levenspad
door COR.
Een vervulde wensch.
Een vervulde wensch. Zijn gansche jonge leven had Johannis doorgebracht in den dienst der wereld, in het jagen naar al wat zij bood, in het navolgen van al de genietingen der zonde. Den tijd, door anderen besteed om zich te bekwamen voor de taak, welke hun in het leven wacht, bracht hij door in het dienen der wereld, waardoor hij zijn toekomst verwoestte. Niets was in staat hem te doen inzien dat zijn tijd nutteloos voorbij ging, waarschuwing noch vermaan hielp om hem de wereld te doen vaarwel zeggen, het hellende vlak der zonde te verlaten. Koud en onverschillig voor de toekomst ging hij voort, slechts verlangende te kunnen voldoen aan zijn begeerte naar zondig vermaak. Zoo ging zijn gansche jonge leven voorbij, totdat de Heere kwam, hem staande hield en zijn oogen opende, om hem te doen zien hoe hij geleefd had, waarin hij verkeerde en wat het einde van zulk een leven zou zijn.
Bange, kommervolle dagen braken aan, want hij zag zijn leven van enkel zonde en schuld, een weg met niets dan zonden, bedreven tegenover een heilig en rechtvaardig God, Die straks zou komen, hem rekenschap vragende van al wat hij deed. Al zijn zonden zag hij weer voor zich, hemelhoog zag hij zijn schuld opgestapeld en hoe zou hij die kunnen betalen, wanneer hij straks ter verantwoording werd geroepen ? Hoe zou hij kunnen bestaan voor den Heere, dien God, Die nooit had opgehouden hem Zijne zegeningen te schenken. Die dag aan dag had betoond geen lust in zijn dood te hebben, Die, niettegenstaande hij steeds verder afweek, hem toch niet naar recht verdelgde, hem niet voor eeuwig verstootte ? Bange, kommervolle dagen doorleefde hij, welke hem, met zijn zware schuld voor oogen, gewis tot wanhoop hadden gebracht, indien de Heere niet was gekomen om hem toe te roepen dat Hij hulpe had besteld bij eenen Held ; hulp bij den Held Christus Jezus, Die gekomen was om de straf voor zondaren, te dragen, om hun schuld met Zijn bloed te betalen.
Daar mocht hij troost uit putten, dat gaf hem hoop en verwachting, dat deed hem niet in wanhoop verzinken, dat deed hem tot dien Borg en Middelaar gaan met de bede, ook zijne schuld over te nemen, ook zijne zonden uit te delgen in Zijn bloed.
O, wat een wonder was het hem gedurig weer, dat de Heere naar hem had willen omzien, hem nog niet in de plaats van het eeuwig Godsgemis had geworpen, dat hij nog een oog had gekregen om te zien den weg des verderfs waarop hij voortging. Welk een onbegrijpelijk wonder, wanneer hij zag dat de Heere zoovelen was voorbij gegaan, zoovelen op hun zondepad liet voortleven en hem juist daarvan kwam afvoeren. Zoovelen, met hem op reis naar de eeuwigheid, gingen nog voort, jagend naar wat de wereld biedt, zoovelen met wie hij eertijds omging, die vroeger zijn vrienden waren. Dat deed de begeerte in zijn hart ontwaken, ook anderen te vermanen en te waarschuwen, toe te roepen dat breede zondepad te verlaten, dien weg naar het eeuwig verderf vaarwel te zeggen, den tijd der genade te besteden om te gaan tot dien Held, bij Wien hulpe was besteld voor een zondig schepsel ; tot Christus Jezus te vlieden, in Zijn bloed vergeving zoekende, om dan straks te kunnen sterven en eeuwig bij Hem en den Vader te verkeeren.
Maar hoe zou die begeerte ten uitvoer worden gebracht ? Zijn leven was gebi-oken, verwoest, zijn jonge leven was voorbij gegaan in het dienen der wereld, de tijd verloren, waarin hij zich daarvoor kon bekwamen. Toch werd echter een weg geopend, kwam de Heere het pad voor hem banen, werd hij in de gelegenheid gesteld op eenvoudige wijze zijn verlangen ten uitvoer te brengen. Als een onbekende werd hij verwaardigd tot anderen te spreken, anderen woorden van vermaan en waarschu wing, van troost en bemoediging toe te roepen. Zijn wensch en verlangen werd vervuld en dat maakte hem zoo dankbaar, dat' was hem zoo groot. Nu mocht hij zijn waarschuwende stem laten hooren ; hij, die bij ondervinding wist hoe arm de dienst der wereld is, daar die nooit voldoening, nooit rust of vrede geeft ; hij, die had ervaren welk een harde meester Satan is, daar deze alles eischt, alles vraagt, en daarvoor niets dan een gebroken, verwoest leven in plaats geeft. Nu mocht hij anderen toeroepen, welk een rijkdom in den dienst des Heeren wordt gevonden, anderen wijzen op den Held, bij Wien voor zondaren hulpe is besteld, Die nooit vergeefs laat vragen of roepen. Die nimmer zegt : uw zonden zijn te veel of te groot ; Die nimmer zegt : gij zijt te diep gevallen, maar altoos vol liefde Zijn stem laat hooren : „Ik ben gekomen om te zoeken en zalig te maken dat verloren is." Welk een blijdschap en vreugde voor hem, daartoe verwaardigd te worden, daar gaven en krachten voor te ontvangen ; hij, die zelf zoo diep in het kwade viel, die zelf zoo lang de zonden diende.
Als een onbekende tot anderen te spreken, hun den rijkdom van het Evangelie voor te houden, was hem zulk een blijde taak, waarvoor hij zich geheel en al gaf. Anderen, die nog voortleefden in hun zonden, die, evenals hij weleer, nog voortgingen op 's levenspad, jagend naar wat de wereld biedt, te vermanen en te waarschuwen dien weg toch te verlaten, dien armen, nooit voldoening gevenden dienst van satan vaarwel te zeggen en te vragen naar den eenigen weg des behouds, te zoeken naar het smalle pad dat ten leven leidt, was zijn lust en begeerte, waartoe hij verwaardigd werd.
Wel was het hem somtijds een moeilijke en zware taak, want immers ook daarvan zou hij eenmaal rekenschap moeten geven ; zij, die door zijne woorden werden bereikt, zouden eenmaal van zijne hand geeischt worden, die zouden straks met hem voor den rechterstoel des Heeren staan.
„Zeg den rechtvaardige dat het hem wèl zal gaan, maar den goddelooze dat het hem kwalijk zal gaan", was een woord, dat ook tot hem kwam en daaraan denkende was zijn eenvoudige taak hem sonitijds zoo moeilijk ; want indien hij daar niet getrouw in was, zou dat bloed van zijne hand geeischt worden. Een zware en moeilijke taak, wanneer hij zich onbekwaam gevoelde, doch dat deed hem gedurig weer onder biddend opzien die taak vervullen ; dat deed hem telkens weer bij vernieuwing tot den Heere gaan, van Hem verstand en bekvv-aamheid, hulp en bijstand vragende, om getrouw te blijven in zijn roeping.
Als een onbekende mocht hij tot andeiren spreken, anderen vertellen van dat wondere Evangelie, dat in Christus Jezus den weg der genade is ontsloten zelfs voor den diepst gevallen zondaar. Hij, die zelf uit het leven der zonde was gerukt, ook anderen troosten en bemoedigen, toeroepen dat de grootste der zondaren tot Christus Jezus mag komen om in Hem te ontvangen genade voor recht, vergeving inplaats van vergelding.
"Hij nog verwaardigd tot anderen te spreken, dat was een lichtstraal op zijn levenspad, zulk een vreugde in zijn door de zonde gebroken en verwoest leven. Wanneer hij dan ook in de eenzaamheid nederzat, de woorden neerschrijvende, welke, straks door honderden, ja, zelfs duizenden werden vernomen, sloeg hij menigmaal het oog op naar den Heere, Die hem kwam opzoeken toen hij in de wereld met al haar genietingen voortleefde, met de bede of het mocht wezen dat de Heere zijn woorden nog eens wilde gebruiken om ook anderen staande te houden op den breeden zondeweg; ook anderer oogen te openen om hen te doen zien, dat het einde van een leven in de zonden het eeuwig verderf is, maar dat het einde van hen, die naar den Heere vragen een eeuwige welgelukzaligheid is. En de eeuwigheid zal straks openbaren of die bede verhoord is geworden, of zijn woorden nog voor dezen of genen het middel tot behoud waren, waarvoor dan de Heere alleen de eer zal krijgen, waardoor Zijn lof dan nog meer zal worden verteld.
Hebt ook gij reeds een oog gekregen om te zien dat de dienst der wereld zoo arm is, dat het leven der zonde nooit voldoening, nooit vrede brengt, dat gij, in uw zonden voortlevende en stervende, straks voor den Heere moet verschijnen en niet voor Hem kunt bestaan ? Het zal zoo vreeselijk voor u zijn den Heere als een vertoornd Rechter te ontmoeten, terwijl al de roepstemmen, welke tot u'kwamen, ook zelfs deze woorden, tegen u zullen getuigen. Nog zijt gij thans in het heden der genade komt van 's Heeren wege de roepstem tot u : „Laat u met God verzoenen !" O, veracht die roepstem niet, buig nog heden u voor den Heere neder. Hem smeekende uw oog te openen, opdat gij uw vele zonden moogt zien, daarmee vlieden tot Christus Jezus, den Held, bij Wien hulpe is besteld, om met Hem als Voorspraak straks den Heere te ontmoeten, uit Zijn mond hoorende dat Hij voor u verzoening vond.
Denk nooit dat uw zonden te veel zijn, dat gij te diep zijt gevallen ; hoe zwart uw zondenregister ook moge zijn, zoo gij daarmee tof Christus vliedt, zal Hij met Zijn bloed daarop het „voldaan" teekenen.
Kent gij den bangen tijd, waarin gij niets zaagt dan uw zonden, vreesdet den Heere als een vertoornd Rechter te ontmoeten, doch moogt gij nu voortgaan, wetende dat ook uw schuld door Christus Jezus is betaald, dat gij straks den Heere als uw Koning moogt ontmoeten, om Hem eindeloos groot te maken? Heeft de Heere naar u willen omzien en u, wijl Hij anderen voorbij ging, van het eeuwig verderf gered ? Welk een vreugde moogt gij dan smaken, welk een blijdschap kent gij dan, bedenkende dat straks de eeuwigheid aanbreekt, waarin gij met en bij Hem moogt verkeeren, Die naar u omzag toen gij in de zonde leefdet, om u uit satans macht te rukken, u uit vrije genade aan Hem en Zijnen dienst verbond.
door COR.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 juli 1921
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
