De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

11 minuten leestijd

Vraag naar eenen, met name  Saulus van Tarsen, want zie,  hij bidt. Handelingen 9 vers 11b.

„Mij is gegeven alle' macht in hemel en op aarde", aldus sprak eenmaal de verrezen Christus tot Zijn discipelen in Galilea. Maair Hij heeft dit niet alleen gesproken, neen, het is ook door Hem getoond. Getoond aan den man, van wien in onzen tekst gezegd wordt „zie hij bidt". Nooit zou vanuit den hemel dit heerlijke getuigenis van hem gezegd zijn, indien de verrezen Christus hem niet had doen ondervinden dat Hem gegeven is alle macht in hemel en op aarde.

Maar wie is die man, hoe was zijn gebed en werd zijn gebed verhoord ; ziedaar vragen, die vanzelf bij ons oprijzen wanneer wij onzen tekst nader overdenken.

Wie die man is ? Saulus van Tarsen wordt hij genoemd. Maar we weten meer van hem, dan enkel zijn naam. Gods Woord zegt ons, dat hij een echte Parizeer was. Wat stond hij hoog bij zichzelf, wat zag hij laag neer op de schare, die de wet niet kende. Hoe spande hij al zijn krachten in om door zijn werken den hemel te verdienen. Van genade wilde hij niet weten.

Daarom was ook het Evangelie van Jezus Christus hem een ergernis. Daarvan wilde hij niets weten en hij meende dat het zijn levensroeping was om hen, die dien Christus aanhingen, uit te roeien.

Weik een blijdschap was er in zijn hart, toen hij dien welsprekenden Stefanus dood ter aarde zag vallen. Maar ook welk een droefheid, toen hij bemerkte, dat niettegenstaande diens dood, de secte hoe langer hoe meer zich uitbreidde. Het bloed der martelaren bleek ook hier het zaad der Kerk te zijn.

Wat zal Saulus nu doen ? Zal hij luisteren naar zijn leermeester Gamaliel, die kort te voren tot den Joodschen Raad, toen deze Petrus en de apostelen gevangen genomen had, aldus sprak : „Houdt af van deze menschen en laat ze gaan, want indien deze raad of dit werk uit menschen is, zoo zal het gebroken worden, maar indien het uit God is, zoo kunt gij dat niet breken, opdat gij niet misschien gevonden wordt ook tegen God te strijden" ?

Van den Raad der Joden staat geschreven dat zij luisterden naar Gamaliels raad. Saulus deed dit echter niet. Neen, na dien tijd nam zijn woede nog meer toe. Ja, hij was, zooais de Schrift zegt, blazende en dreigen­ de moord tegen de discipelen des Heeren. Zulk een vijand was hij van het werk der genade, dat hij brieven begeerde van den Hoogepriester, om naar Damascus te gaan teneinde ook daar degenen, die op de genade van den Heere Jezus Christus hadden leeren hopen, te vervolgen. Daar reist hij naar Damascus, omgeven door zijn gevolg. In zijn gedachten is hij misschien al bezig met zijn vijanden in Damascus. Met zichzelf had hij niets te doen, o neen, hij meende dat hij op den rechten weg was en dat zij dwaalden. En in die meening zou hij voortgeleefd hebben en gestorven zijn, indien de verrezen Christus niet had getoond dat Hem is gegeven alle macht in hemel en op aarde.

Zie, als hij bijna bij het eindpunt van zijn reis was, omscheen hem snellijk een licht van den hemel en hoorde hij, ter aarde gevallen zijnde, een stem, die tot hem zeide : „Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij !"

Die woorden drongen door tot in het diepst van zijn ziel. Wel eens had de Heere tot hem gesproken, maar had hij de verzenen tegen de prikkelen geslagen. Nu werd echter de Heere hem te sterk, nu kon hij niet verder en moest hij uitroepen : „Wie zijt Gij Heere ? "

Wie zal vertolken wat er in de ziel van Saulus .omging, toen het daar verder klonk : „Ik ben Jezus, Dien gij vervolgt!" O, hij meende dat die Jezus dood was, en nu verstaat hij het dat Hij leeft, ja, dat Hij waarlijk Gods Zoon was. O, nu leerde hij zien, dat hij geheel en al op den verkeerden weg was. Hij zag ineens het ontzettende van zijn toestand. Neen, hij was geen vriend, maar een vervolger des Heeren geweest. Verloren was hij, maar dat niet alleen ; hij kon zichzelf niet meer redden. Hij wist geen raad meer en daarom vroeg hij niet aan de overpriesters, maar aan den Heere ; „Heere, . wat wilt Gij dat ik doen zal ? "

Zalig, die als een arme zondaar zoo leert vragen, die zal de waarheid ondervinden van het Psalmwoord :

De Heer betoont Zijn welbehagen Aan hen, die nederig naar Hem vragen.

Ja, de Heere toonde dat Hij een welbehagen in hem had. Uit grondelooze liefde liet de Heere Jezus Christus hem niet over aan zichzelf, maar beval hem op te staan en naar de, stad te gaan. Daar gaat hij heen, nu niet langer als de leidsman, die meent dat hij het 'zoo igoed weet ; neen, nu als een menschenkind, dat behoefte had naar ziel en lichaam om geleid te worden, waar hij machteloos was.

Nu leerde hij verstaan dat het genade zou zijn, wanneer het ooit goed met hem kwam.

Zelf moge hij het niet hebben kunnen bedenken, hoe het no'g ooit goed kon komen, de Heere toonde dat .Hij Zijn volk leidt langs een weg, dien zij niet gekend hebben, maar ook, dat Hij nooit laat varen de werken Zijner handen.

Daarom beveelt Hij Ananias, Zijn discipel, om te gaan naar de straat genaamd : de Rechte, in het huis van Judas, daar is een mensch, Saulus genaamd, die hulp noodig heeft, want zie, hij bidt.

, , Zie hij bidt", zoo zegt de Heere Jezus Christus tot Ananias, doelende op Saulus v^n Tarsen. De Heere zegt niet : ziet, hij is bekeerd of hij is geloovig geworden. Neen, wel had het er kunnen staan, daar toch hel ware gebed een vrucht is der bekeering en van het geloof, want nooit bidt een mensch zooais een Saulus hier, als de Heere niet, in hem werkt. -

O zeker, Saulus zal wel eerder gebeden hebben. Gebeden als de Parizeer uit de gelijkenis op de hoeken van de straat of vooraan in den tempel. Menigmaal heeft misschien een mensch dan wijzende op hem, gezegd : zie, hij bidt. Maar de mensch ziet aan wat voor oogen is. God echter ziet het hart aan en de Hartenkenner en Nierenproever sprak dan niet van hem : zie, hij bidt. Maar nu bad hij zoo, dat uit den mond van Jezus Christus klonk : „zie, hij bidt." Nu bad hij niet meer als de Farizeer ; neen, evenals de tollenaar bad hij om genade. Nu was hij een bedelaar geworden aan den troon der genade, want bidden is toch eigenlijk bedelen. En bedelen doet niet de rijke, maar de arme. Ja, de nood moet bij een eerlijk mensch al hoog gestegen zijn, wanneef hij bij zijn medemenschen 't hoogst noodige gaat vragen. Zoo is het ook in het geestelijke. Van nature willen wij van bedelen niet weten ; wij trachten onszelf te redden en meenen dat wij rijk en verrijkt zijn en geen ding gebrek iiebben. Maar dat wordt anders, wanneer God ons laat zien, dat wij arm, ellendig, jammerlijk en naakt zijn. O, dan wordt evenwel bij Saulus   het gebed geboren. Dan mogen wij onszelf nog geen bidder dürven noemen, maar - de Heere getuigt toch reeds van ons : zie, hij (zij) bidt.

Maar wat zou Saulus gebeden hebben ?

Eigenlijk weten wij het niet, en is dat niet gelukkig ? Misschien zouden wij in onze nieuwsgierigheid en dwaasheid het wel willen weten wat Saulus sprak tot den Heere in die drie dagen. En toch, weten wij wel wat wij begeeren. Zou er één kind van God zijn, dat gaarne wilde, dat God alles bekend maakte wat door hem in de stille eenzaamheid beleden is ? Zouden wij voor de menschen willen weten wat er in dat diep bedorven hart kan woelen ? En ik weet het, dat ge terstond zegt : neen, nooit. O, ge acht het een voorrecht dat ge moogt weten dat God de Heere een Hoorder van het gebed-is. Een Hoorder, die alles wat ge Hem bekend maakt, als een geheim bewaart. Ja, dat toont Hij ook bij Saulus en daarom weten wij niet wat hij gebeden heeft. En eigenlijk weten wij het toch wel weer. Zou het niet geklonken hebben uit het diepst zijner ziel :

Verzoen de zware schuld. Die mij met schrik vervult; Bewijs mij eens genade.

Ja, om genade, om vergeving zal hij gevraagd hebben.

Dat had hij noodig.

Zalig, die daaraan behoefte heeft. Zalig, die hongert en dorst naar de gerechtigheid ; hij zal verzadigd worden, het zal door hem wórden ervaren, dat er vergeving altoos bij God geweest is. Op Gods tijd zal het licht opgaan in de duisternis.

Saulus heeft dat ondervonden. Drie dagen moest hij wachten voordat de Heere hem het licht deed opgaan. In die drie dagen had de Heere hem niet overgelaten aan zichzelf, o neen. De ondersteunende genade des Heeren had hij rijkelijk ondervonden, meer dan hij zelf wist. Dat is immers nog zoo. O, indien de Heere een benauwde ziel niet ondersteunde, gaf zij het gebed op, maar nu door de werking des Geestes kan zij niet ophouden. (

Ook Saulus niet. Hij kon niet ophouden voordat hij verhoord werd. En dat geschiedde op wonderlijke wijze.

Zie, wanneer Saulus daar nederligt, beveelt de Heere Ananias, om hem de handen op te leggen en tot hem te spreken. Ananias meent, dat God zich vergist. Hij kan niet gelooven dat God goed weet, wat voor een mensch die Saulus is. Maar wanneer de Heere hem overreed heeft, wordt hij een gewillige dienstknecht en volvoert.hij zijn last. Hoor, hoe het daar klinkt uit zijn mond: „Saul, broeder, de Heere heeft mij gezonden namelijk Jezus, die u verschenen is op den weg dien gij kwaamt, opdat ge weder ziende en met den Heiligen Geest vervuld zoudt worden."

Naar ziel en lichaam ontving hij het noodige. Vrede voor zijn ziel en 't gezicht zijner oogen. Wie zal ooit kunnen vertolken, wat er op dat oogenblik in zijn ziel omging, toen hij daar Ananias zag. Wat zullen zij samen den Heere grootgemaakt hebben. Evenals Mefiboseth voor David, zal hij voor den Heere beleden hebben : Heere, wat is uw knecht, dat Ge omgezien hebt naar een dooden hond als ik ben. Welk een liefde zal er in zijn hart geweest zijn. Liefde tot Hem, Die hem niet overliet aan zichzelf. Liefde ook tot Ananias en al de anderen, die met hem de verschijning van den Heere Jezus-Christus hadden leeren lief krijgen. Liefde ook tot hen, die nu nog wandelden naar de insprake van hun verduisterd, verstand..Daarom kon hij niet nalaten om terstond hun den Christus te verkondigen.

Zie, hij bidt. Dat zal na dien tijd nog wel menigmaal van Paulus gezegd zijn. Niet meer door de menschen, maar door den Heere. Zijn leven werd een biddend leven. Niet, dat hij steeds bidden kon ; o neen, hij heeft ondervonden dat ook ten opzichte daarvan het woord van den Heere Jezus geldt: Zonder Mij kunt gij niets doen. Hoor maar hoe hij in den brief aan de Romeinen klaagt over zijn gebed. Ach, hij kan niet bid den zooais het behoort. Ja, als hij zag op zijn gebed, zal hij hebben moeten uitroepen: Wee mij, want ik verga, dewijl ik een mensch van onreine lippen ben. Maar rijke troost, ook daarvoor vergeving door het bloed van Hem, Die steeds bad, bad zooais het behoorde.

„Zie, hij bidt." Niet altijd ontving Paulus wat hij vroeg. Hij kende ook onverhoorde gebeden, maar het einde was toch telkens, dat hij uitroepen moest: „En onze God ontfermt Zich op het gebed."

Nu staat er van hem niet meer : „Zie, hij bidt." Neen, nu ontvangt hij het goed, dat weggelegd is voor allen die den Heere vreezen.

Hebben wij ook reeds leeren bidden ? Zijn wij reeds bedelaars geworden aan den troon der genade ? Is het ons reeds te doen geworden om dien Christus en Zijne heilsgoederen ?

Zalig wie bidt; hij ontvangt! Ontvangt op Gods tijd mild en overvloedig.

Rampzalig wie niet bidt; die meent rijk en verrijkt te zijn. Eenmaal als hij voortleeft, zal hij met den rijken man zien, hoe arm hij is. O, dan zou hij wel willen bidden, maar daar geldt niet meer: Wie bidt die ontvangt ; wie zoekt die vindt; wie klopt, dien zal opengedaan worden.

Haast u dan om uws levens wil !

 

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 november 1921

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 november 1921

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's