Allerlei.
Het reddingskoord.
Op vele gedeelten van de Schotsche kust vindt men puntige rotsen of klippen, die veelal een hoogte van 100 tot 200 Meter bereiken.
De arme bevolking vindt haar levensonderhoud in het zoeken van eieren in de spleten dier rotsen, waar een groot aantal zeevogels haar nesten hebben. Nadat de eierzoeker een ijzeren staaf aan het kruin goed en stevig bevestigd heeft, en daarna een sterk touw heeft vastgemaakt, zakt hij langzaam den rotswand af, in de hoop een groot aantal eieren te vinden.
Wijkt die rots naar binnen, wat soms voorkomt, dan is het schommelen met het touw de eenige manier om het doel te bereiken ; hij vult dan de mand, die hem op den rug hangt en klimt met den behaalden buit weer naar boven.
Eens, toen één dier onverschrokken zoekers op een kleine vooruitstekende rotspunt gesprongen was, ontglipte hem het touw.
Dadelijk beseft hij het groote gevaar van zijn toestand, geheel afgesloten van alle menschelijke hulp, bleef hem geen keuze dan, óf van honger te sterven óf zich in den afgrond te storten. Het koord bewoog nog, evenals de slinger eener klok, maar hij bemerkte alras, dat die slingeringen steeds korter werden.
Als een weerlicht schoot hem door de gedachte, dat de eenige mogelijkheid op behoud bestond in het zonder dralen grijpen van het touw, wat door de telkens kortere slingeringen, steeds minder mogelijk werd.
Met een stillen zucht naar boven : „O, God, help mij !" wierp hij zich in de ruimte. En de Heere hielp. Hij greep het touw en was behouden.
Ook w ij worden geplaatst voor het doen eener keuze, behouden of verloren.
Aan onzen voet is de afgrond der eeuwigheid. De tijd gaat voorbij, iedere minuut heeft waarde.
Op menschelijke hulp kunnen we niet rekenen. Het heil wordt ons voor oogen gesteld. Alleen het reddingskoord, dat ons behouden kan, dat is de liefde Gods, ons betoond in Christus, kunnen we nog grijpen. Grijpt dat koord. Het is onze éénige kans.
Het goud.
Het ongezielde goud vermeestert ziel en reden ; Het maakt, hoe zwaar van wigt, ons ligt van hoofd en zeden ; 't Verstomt, hoe dom en stom, de redenrijkste taal : Het onbederfelijk goud bederft het altemaal. J. de Decker (1609—1666).
Omhoog.
De zwaluw scheert langs 't watervlak, En zoekt haar spijs langs de aard ; Maar als ze die heeft opgegaard. Dan vliegt zij haastig hemelwaart : Omhoog, omhoog, naar 't wolkendak ! Alsof zij, in de blauwe luchten, Aan de aard en 't aardsche wou ontvluchten Omhoog, omhoog !
Och I hief zoo ieder mensch zijn oog — Wanneer hij, moede en mat Zijn daaglijksch brood op 't levenspad. Met moeizaam werk verkregen had. Omhoog, omhoog, naar 's hemels boog : Dan vloog zijn ziel op vleuglen mede Naar 't eeuwig Rijk van licht en vrede. Omhoog, omhoog I J. P. Heye (1809—1876).
*Staatszorg en onze drukkers. in het , , Geïll. Volksblad voor Nederiand" staat het volgende le^kedichtje van „Anonymus" : De dukkers klagen nu, dat het toch wel wat zuur is, Als Vader Staat ginds koopt, wat hier vanzelf te duur is. Doch ik zie daarin slechts de zorg voor ons geluk: Bleef al het werk in 't land, we kregen 't véél te druk I Men kan de menschen hier toch niet zóó laten zwoegen Als waren 't Duitschers ! — Neen, w ij zoeken ons genoegen. Ga dan de nering dood, in 't heil van de Arbeidswet, Die 't zweet aan and'ren gunt,
*Het zachte juk, de lichte last. Ja, Heer I Uw juk is zacht en lieflijk om te dragen ; Uw last is mij een lust : niet zwaar zijn Uw geboön. U naadrend klopt mijn hart met altijd blijder slagen, En heerlijker dan ooit straalt Gods genadetroon ! Als ik Uw schaduw volg, wat vreugd ! wat zielevrede ! Gij keert U vriendlijk om, en wenkt mij : „Kom en zie !" Ik zet mij aan Uw voet. Gij deelt me Uw schatten mede. En 's waerelds wanklank smelt in 's Hemels harmonie. Neen, verre van Uw stem, ver van Uw vriend'lijke oogen, Geen vogel meer die zingt, geen zon meer om mij heen. De wondren der Natuur, Gods Liefde en Alvermogen, Als 's Levens zaligheid, smaak ik door U alleen ! Daarom verlaat mij niet ! Ik kan U niet ontberen : Versterk me in dat geloof, op reis naar 't Vaderland ! Laat me op mijn pelgrimspad geen ander licht begeeren Dan van Uw oog, o Heer ! geen steunsel dan Uw hand ! En als ik Boven kom, van juk en kruis ontheven, Dan wuiv' diezelfde hand mij d'eersten welkomstgroet. En voer me, al even zacht, den God van Licht en Leven En al mijn lieve Doon, Gods kind'ren tegemoet ! Ten Kate.
Hij leeft!
Als gij moeite door-moet strijden, En in zorg terneder zit. Luister dan naar uwen Heiland, Hoor Zijn Woord en kniel en bid !
Want „Hij leeft 1" en in uw zorgen, Leeft hij mee met kloppend hart. Hij kwam zelf op aarde lijden ; Hij doorleed de grootste smart.
Zeg vol moed dan tot uzelven Ook terwijl u 't harte beeft : „Ik verga niet in mijn moeiten. Want ik weet, mijn Heiland leeft !"
En Hij zal u niet verlaten. Weet in Wien gij hebt geloofd ! En bouw voort met vast vertrouwen. Op hetgeen Hij heeft beloofd !
Weet : Hij zal u uitkomst geven. Hij maakt alles wondergoed ! Wil met hart en mond Hem roemen. En ga voort met blijden moed !
't Is toch heerlijk, hulp te vragen, Aan een Heiland, die u kent. Die met u uw kruis wil dragen. En uit liefde zorgen zendt!
't Doe u naar den hemel blikken, Naar den Hoorder der gebeên, 't Make losser van deez' aarde ; Nooit gaat Jezus van u heen. (Chr. Vbl.)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 januari 1922
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 januari 1922
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's