Feuilleton.
Van 's levenspad
door COR.
De meester en een leerling.
I.
O Heer, Die in den hemel woont, En Die ons kind'ren ziet, Zie Gij in gunst op ons terneer, . En hoor ons staam'lend lied, O zend ons Uwen zegen Heer', Schenk ons Uw goeden Geest, En wees voor ons wat G' op deez' aard Voor kind'ren zijt geweest.
Dit versje werd vaak gehoord in de school van meester Van Doorn in het dorpje H , waar de kinderen niet alleen werden onderwezen in wat noodig voor hen was om straks het leven in te gaan, maar waar hen óók gedurig werd voorgehouden, dat eenmaal het einde des levens zou komen, waarna zij voor den Heere zouden verschijnen om rekenschap te geven van al hunne daden Meester van Doorn vreesde den Heere, hij was een van hen, wier oogen zijn geopend om te zien de door de zonde teweeggebrachte scheiding tusschen den Heere en de ziel, maar die tevens gevoerd zijn naar Golgotha's kruisheuvel, waar zij aan de voeten van Christus Jezus hebben ervaren dat Hij hun schuld heeft betaald, hun straf gedragen, dat Hij hen weder met hun Schepper heeft verzoend. Hij kende Koning Jezus als zijn Heiland, zijn Borg en Middelaar, en de blijdschap, vreugde en vrede, welke hij daar door mocht genieten, maakte het zijn liefste werk in de hartjes der aan hem toevertrouw de kinderen het zaad van het Evangelie uit te strooien, gedurig vragende, of dit nog vruchten mocht voortbrengen. Hij wist, dat hem straks rekenschap gevraagd zou worden van de aan zijne zorgen toevertrouwde kinderen en dat deed hem hun gedurig weer voorhouden, dat zij niet konden sterven, zoo als zij geboren waren, maar meer nog werd hij door de liefde gedreven in die jonge hartjes het zaad des Evangelies uit te strooien, want zelf bij ervaring wetende, dat het in Christus Jezus geborgen zijn alleen de ware vrede en vreugde schenkt, deed hij niets liever ; dan dat zijn leerlingen voorhouden, opdat ook zij hun toevlucht zouden nemen tot Koning Jezus en in Hem hun hoogst geluk, hun eenigst heil vinden.
Immer wist hij de kinderen te boeien, wan neer hij Bijbelles gaf; diep ontroerd stond hij vaak voor de klas, wanneer hij bedacht, dat al die kinderen voor een eeuwigheid waren geschapen, dat zij, zonder wedergeboren te worden, voor eeuwig zouden omkomen.
„We zijn zoo ongelukkig, kinderen", zeide hij dan, „omdat we in zonden zijn geboren en zonder God leven, want we zijn Zijne vijanden, daar we satan toebehooren."
Op eenvoudige, kinderlijke wijze, wist hij dat dan steeds weer aan de hand van Gods Woord toe te lichten, voor de kinderhartjes begrijpelijk te maken en een blijde glans was immer in zijne oogen zichtbaar, wanneer hij het rijke Evangelie daaraan kon toevoegen, dat in Christus Jezus genade en ontferming te vinden was.
Menigmaal klonk het uit zijn mond : , , 0, kinderen, vraag toch den Heere of Hij je wil bekeeren en een nieuw hartje (geven. Niet alleen groote menschen, maar óók kinderen noodt Hij tot Zich, want toen Hij op aarde was, sprak Hij : Laat de kinderkens tot Mij komen en verhindert ze niet, want derzulken is het Koninkrijk der hemelen, en Hij zegende de kleinen, welke tot Hem kwamen. Indien ge dan behoefte gevoelt, moogt ge ook hier uw knietjes buigen, meester geeft er niet om, maar zal met u bidden."
Vele jaren mocht hij arbeiden, vele jaren het zaad in de kinderhartjes uitstrooien, maar de niets ontziende dood kwam ten laat ste ook tot hem en wierp hem neder op het sterfbed. Blijmoedig mocht hij daarop echter nederliggen ; hij kende geen vrees voor den dood, want zijn Koning, zijn Heiland, Wien hij in zijne jeugd reeds tot Leidsman op 's levenspad had gekozen, was ook nu aan zijne zijde, hield ook nu zijn hand gevat om hem ook in de doodsvallei tot hulp en steun te wezen. Koning Jezus, zijn Borg en Middelaar, was ook in de stervensure bij hem en dat deed hem vol vreugde en blijdschap, zonder twijfel of strijd het einde zijns levens verwachten. Hij wist dat hij ging sterven, maar geen vrees werd gevonden, want ook in het stervensuur mocht hij zich vastklemmen aan zijn Heiland, vol blijdschap sprekend van Diens wondere liefde en trouw, waardoor Hij hem jn, de dagen zijner jeugd opzocht, hem aan Zich verbond en hem verwaardigde om het wondere heilgeheim, dat in Christus Jezus voor zondaren genade en ontferming te vinden is, tot zoovele jeugdige hartjes te brengen, om daarin het zaad des Woords te strooien, waarvan hij zoovele vruchten had mogen aanschouwen. De Heere had Zich over hem ontfermd, hem van 't eeuwig verderf gered en hem vergund om jaren lang de aan zijne zorgen toevertrouwde kinderen de blijde boodschap des heils te brengen, daarover zonk hij op zijn sterfbed nog in verwondering weg, roemende in de wondere liefde van Christus Jezus, den Borg en Middelaar. Door Hem alleen was het, dat hij nu vol vreugde de eindpaal op 's levenspad mocht bereiken, door Hem alleen, dat hij nu zoo verblijd mocht nederliggen en daarover sprekende werd hij weggenomen, sneed de dood zijn levensadem af, werd hij opgenomen in de eeuwige welgelukzaligheid, waar hij voor den Heere kon verschijnen om te zeggen : „Zie hier ik en de kinderen, welke aan mijne zorgen zijn toevertrouwd en welken ik door genade den eenigen weg des levens mocht wijzen."
„De meester is ernstig ziek." Deze tijding was in het dorpje van mond tot mond gegaan en werd met ontroering vernomen, want hij was bij jong én oud geliefd en bemind. Met spanning werd uitgezien of het een krankheid ten doode zou zijn en allen hoopten dat hij nog wat zou blijven, maar die hoop was vergeefs, want weldra werd de droeve tijding vernomen : „De meester is niet meer."
Een groote schare volgde het stoffelijk overschot naar den doodenakker en daaronder was menigeen, diè volgde alsof het een eigen vader gold, diegenen namelijk, in wier hart het vroeggestrooide zaad ontkiemd was en vruchten had voortgebracht.
Veel en lang had meester Van Doorn mogen arbeiden en menige vrucht van dien arbeid had hij mogen aanschouwen, van welke u, zoo de Heere wil, volgende week één zal worden medegedeeld, kon het zijn, om u tot jaloerschheid te verwekken, om ook de vreugde te leeren kennen, welke in Christus Jezus wordt gevonden, welke gesmaakt wordt als gij Hem kent als uw Borg en Middelaar. In Hem geborgen te zijn is zoo'n onuitsprekelijke vreugde en vrede, Hem te kennen is meer waard dan alle schatten der wereld, want Hem kennende als uw Borg en Middelaar, uw Heiland en Koning, geeft een gekik, dat nimmermeer eindigt, dat tot in eeuwigheid duurt.
Mocht gij, die Hem nog niet kent, dan ook uitgedreven worden om naar Hem te vragen en te zoeken, opdat ook gij Hem mocht leeren kennen, want uw lot zal zoo vreeseiijk zijn, wanneer gij straks zonder Hem moet sterven. Nu is er nog ontkoming voor u, nog komt de roepstem tot u om in het heden der genade tot Hem te vluchten, maar dan is het vooT eeuwig te laat, dan zult gij eindeloos buiten Hem verkeeren, Hem missend, die door liefde bewogen de schuld voor een zondig volk kwam betalen. Nu roept Hij u nog toe : „Wend u tot Mij en word behouden." O, hoor dan naar Zijn stem, laat de wereld, met al wat zij biedt, varen, daar die u nimmer ware vreugde en blijdschap kan schenken en geef u over aan Koning Jezus. Hem kennende, zult gij over 's levenspad kunnen gaan vervuld met vrede en vreugde, welke alle verstand te boven gaat. Hem kennende, kan zelfs de dood u niet verschrikken, daar die dan met blijdschap wordt begroet, omdat die dan voor u de doorgang is tot die plaats, waar gij met Koning Jezus vereenigd wordt.
Maar gij, bij wien die jaloerschheid reeds opgewekt is om even gelukkig te zijn als diegenen, welke Christus Jezus hun eigendom weten, doch vreest Hem nimmer als de uwe te leeren kennen, omdat gij, bij het zien op uwe zonden, denkt, dat Hij naar u niet meer zal omzien, weet, dat Hij juist gekomen is om te zoeken en zalig te maken wat verloren was. Hij komt niet tot zulken, die denken dat zij waardig zijn Hem te aanschouwen, neen, juist tot dezulken, die meenen om te komen, die vreezen Hem te zullen missen, komt Hij om te spreken van Zijn wondere liefde voor zondaren. Daarom ook moogt gij op Hem hopen ; nimmer zult gij beschaamd uitkomen ; zekerlijk zult gij ervaren dat Hij ook u tot Zich zal nemen, dat gij eindeloos Zijn lof moogt vertellen.
Als satan u influistert, dat Hij u zal verstooten, als die u uwe zonden voor oogen stelt opdat gij zoudt denken dat die te groot en te veel zijn om weggenomen te worden, antwoord hem dan, dat Koning Jezus zondaren, onwaardige, niets meer verdiend hebbende schepselen opzoekt, dat Hij zulken bij Zich doet verkeeren. En indien satan u wil doen twijfelen aan de trouw van Koning Jezus, als hij u influistert dat , gij straks bedrogen uit zult komen, antwoord hem dan, dat wie op Koning Jezus vertrouwt, nimmer beschaamd uitkomt, dat Hij van eeuwigheid tot eeuwigheid Dezelfde is, de Onveranderlijke en Getrouwe, Wiens lust en begeerte is zondaren tot Zich te trekken, wat Hij nimmer doet door verdienste, maar uit loutere liefde, liefde, zóó groot, dat zelfs de eeuwigheid te kort zal blijken om Hem daarvoor naar waarde te danken.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 januari 1922
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 januari 1922
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's