Uit het kerkelijk leven.
De Bijbel, zijnde Gods Woord voor ons.
XVIIL
Zóó sterk en zóó algemeen is de overtuiging van de zondigheid van heel het menschengeslacht, dat, als er ergens iemand optrad met de bewering zondeloos te zijn, men dat algemeen terstond zou toeschrijven aan gebrek aan zelfkennis, hoogmoed of krankzinnigheid.
Nu is het Pelagianisme, dat leerde, dat de natuur des menschen ongeschonden is gebleven en dat er wel menschen zouden kunnen zijn die geen zonde deden, door de Christelijke Kerk veroordeeld.
Maar zooals het meer gaat: wat de voordeur uitgedreven wordt, komt straks langs een achterdeur weer binnen. En zoo is voor het Pelagianisme het semi-pelagianisme of half-ipelagianisme in .de .plaats gekomen. Dat leerde, dat de val van Adam voor hem en zijne nakomelingen gevolgen heeft .gehad en wel allereerst den dood, maar vooral verzwakking der zedelijke kracht. Van erfzonde, die schuld ware, wil men niet weten ; maar er is toch een erfkwaad : door Adams val is de mensch zedelijk krank geworden ; zijn wil is verzwakt en ten kwade geneigd ; er is in hem ontstaan een strijd tusschen vleesch en geest, die het onmogelijk maakt, dat er ook maar één mensch zonder zonde leeft; maar hij kan toch het goede willen en als hij dit wil, komt hem de genade in het volbrengen te hulp.
Deze gevoelens hebben veel ingang .gevonden en velen ook in onzen tijd hangen deze semi-pelagiaansche leer aan. Van de armoede des menschen wordt dan afgedaan en diensvolgens ook van den rijkdom van Christus. De mensch doet wat en God doet wat en zoo komt de mensch zelf loopend, maar leunend op een genade-stok, waar hij zijn moet.
De zedelijke toestand, die tengevolge van Adams overtreding toij het menschelijk geslacht is ingetreden, is dus, op deze wijze, niet een toestand van zonde en schuld, maar van zwakte, gebrek, krankheid.
Men zegt dus niet, dat de mensch in zonde ontvangen en geboren wordt en daardoor verdoemelijk ligt voor God. De erfzonde kan op zichzelf genomen, niet verdoemen. Zij is een zwakte in den zedelijken toestand en dus aanleiding tot zonde, niet zonde zelve. En omdat de wil des menschen verzwakt is, volgt de zonde gewoonlijk.
Men voelt, dat op deze wijze de toestand des menschen een toestand wordt tusschen zondigheid en rechtschapenheid. De mensch is niet kwaad, maar het goede is verzwakt. 't Is dus geen zonde-toestand, maar de mensch is ziek ; de erfzonde Is een krankheid, gebrek ; en waar de erfzonde geen eigenlijke zonde is, kan zij alleen aanleiding tot zonde wezen.
Van schuld in de erfzonde is dan geen sprake.
Maar de erfzonde is, zoo weten we, toch van dien aard, dat de dood er op volgt (Rom. 5 : 14) en dat zij de gemeenschap Gods en Zijn hemel onwaardig maakt ; dat zij in zichzelve onrein is ; dat zij de bron is van vele zonden en tot zondigen aanleiding geeft. ïs zij dus geen zonde ? Immers ja. En neen, niet door deze of gene zonde wordt de mensch een kind des toorns, maar hij i s een kind des toorns, omdat hij zondig en niet beantwoordende aan de heiligheid Gods, geboren wordt. Dat maakt hem den dood onderworpen van stonde aan ; dat doet hem van nature God en den hemel missen.
We kunnen dan ook gerust zeggen, dat het semi-pelagianisme 'ganschelijk te verwerpen is. 't Komt met eene oppervlakkige en niets-beteekenende vrije-wilsleer, die ten slotte de moeilijke vraagstukken laat liggen en niemand bevredigt, terwijl het vierkant in strijd is met hetgeen God ons in Zijn Woord heeft geopenbaard en hetgeen de practijk des levens ons inzake den zedelijken toestand des menschen en zijn vrijewilskeuze leert.
We hebben met Gods Woord te belijden, dat alle menschen zedelijk verdorven zijn, welke zedelijke verdorvenheid de mensch van nature heeft en welke niet eerst door eigen verkeerde daden in den mensch ontstaat — gelijk 'b.v. de Mormonen leeren, dat kinderen (beneden 6 jaar zonder zonde, zonder zondige, verdorven natuur zijn en dan ook indien zij sterven, als heilige engelen voor Gods aangezicht ingaan.
De Schrift laat in deze geen onzeker geluid hooren en leert ons, dat de eerste overtreding van den eersten mensch, waardoor de zonde en de dood in de wereld kwam, de erfzonde aanbrengt — wat de practijk des levens bevestigt, daar alle menschen in zonden ontvangen en in ongerechtigheid geboren worden en den dood en der verdoemenis onderworpen zijn. (Rom. 5 : 19). „door de ongehoorzaamheid van één mensch zijn velen tot zondaars gesteld geworden" ; of zoo als in het 18de vers staat : „zoo dan gelijk door ééne misdaad de schuld gekomen is over alle menschen tot verdoemenis, enz." En in 1 Cor. 15 vers 21 enz., wordt duidelijk geleerd, dat de dood van alle menschen zijn oorzaak heeft in den mensch Adam ; de dood is over alle menschen uitgesproken en tot alle menschen doorgegaan, enkel en alleen om de ongehoorzaamheid van Adam ; op dezelfde wijze, als de opstanding niet door de goede wérken, welke de mensch persoonlijk heeft verricht of door zijn geloof, maar uitsluitend door de gehoorzaamheid van Christus verworven is. Niet in en door zichzelven, maar in Adam sterven zij ; en niet in en door zichzelven staan zij op, maar alleen in Christus.
Waar nu in Rom. 5 de gedachte aan den overvloed van Gods genade op den voorgrond staat, zoo wordt ons daar met ernst geleerd, dat Adams overtreding alle menschen tot zondaren heeft gemaakt en dat ze allen, hoofd voor hoofd, sterven moeten. Ook heerschte die zonde in den tijd van Adam tot Mozes, toen God Zijne wet nog niet had afgekondigd. De zonde heerschte toen en de dood heerschte toen ook. En de zonde heerschte toen niet doordat ieder persoonlijk een positief, geopenbaard gebod overtrad en dus elk voor zichzelf en door zichzelf een zondaar werd, gelijk Adam, die Gods gebed overtrad ; neen, maar omdat door de overtreding van Adam de zonde in de wereld was gekomen en over allen heerschte. Ingevolge daarvan heerschte ook de dood in de dagen tusschen Adam en Mozes (wetgeving).
De zonde van Adam moet dan ook opgevat worden als eene daad van hem en van al zijn nakomelingen. Adam was niet een privaat persoon, niet een individu naast anderen, maar alle menschen waren in hem begrepen.
En zoo staan we in hem allen schuldig en liggen in de erfzonde.
De erfzonde is dan hierin van dadelijke zonden onderscheiden, dat zij niet persoonlijk door ons bedreven werd ; maar zij is toch zonde, wijl zij in zekeren zin weer ónze daad was. Zij is beide, eene vreemde en eene eigene zonde. Wat ook geldt bij de gerechtigheid door Christus verworven voor de Zijnen en de verlossing voor hen aangebracht.
De leeringen van den nieuweren tijd aan gaande erfelijkheid, solidariteit, enz., gelijk de sociologische studiën hebben ons bij het moeilijke vraagstuk aangaande de erfzonde wel wat te zeggen, en komen, zonder dat ze dat bedoelen, de Schriftuurlijke waarheid bevestigen.
De menschheid is geen bijeengevoegd geheel van losse individuen, maar een organische eenheid, één geslacht, ééne familie, van éénen bloede.
(Wordt voortgezet).
Goed bedoeld, doch — onmogelijk.
Door den letterkundige Frits Lapidoth en door dr. C. E. Hooykaas, Remonstrantsch predikant te Rotterdam, is geklaagd over 't gebrek aan bijbelkennis. Eerst heeft men den Bijbel stuk gecritiseerd en hem aan de kaak gesteld als een boek val vroom bedrog en vol mythen en legenden. Men heeft zelfs ontkend, dat de hoofdpersoon van het Nieuwe Testament ooit bestaan heeft. Jezus is geen historische persoonlijkheid.
Maar nu gaat men klagen, dat ieder dien Bijbel voorbijloopt. Dat men op sport en spel, tooneel en bioscoop verzot is en dat men in de nieuwere literatuur thuis is, droomend van de koele wateren van het meer des doods, intusschen gaande langs lijnen van geleidelijkheid van kwaad tot erger — terwijl men absoluut vreemd is aan hetgeen de Bijbel leert en zegt.
Zelf heeft men met steenen de ruiten stuk gegooid en nu zegt men, dat zonder die ruiten het huis van haar „cultureele waarde heeft verloren."
Maar men heeft een middel ter genezing. Dr. Hooyk a a s, Remonstrantsch predikant te Rotterdam, schrijft :
„Laat door de wet uitgesproken worden dat eenwekelijksch verteluur, zooals op 't oogenblik nog voor de lagere school op het lesrooster staat, gebruikt wordt voor „klassieke verhalen", uit de Orieksche en Noorsche mythologie, uit de volkssprookjes van de geheele wereld, uit de middeleeuwsche legenden, en uit den Bijbel. En laat daarbij voor alle middelbare scholen, 'H.B.S. en Gymnasia's, minstens één verplicht wekelijksch verteluur worden ingevoerd, daar natuurlijk onder plechtigen naam, b.v. „Verhalen uit de Algemeene Beschavingsgeschiedenis.' Men 'late dan de leeraren en leeraressen geheel vrij in hun keuze ; de tijd van de angstig-benauwde neutraliteit is voorbij, die van een ruime, hooige onpartijdigheid en van objectief religieusen zin is aangebroken. iHet moet een lieve lust zijn ten dienste van het lager en van bet middelbaar onderwijs boeken voor de leeraars te ontwerpen, waar zij de vertelstof vinden, waarvan ieder naar eigen ikeuze — dat is : naar eigen voorliefde en bewondering — gebruik zal kunnen maken."
Prof. dr. H. Th. Obbink reageert in „Bergopwaarts" op dit voorstel en schrijft:
„Ik vrees dat de hier aangegeven weg niet tot het beoogde doel zal leiden. Wat is het geval ? Op de „neutrale" Scholen staat de inhoud des Bijbels op het oogenblik verre achter bij de Germaansche en Grieksche mythologie. Van deze 'laatste hooren de leerlingen tenminste iets, van den inhoud des Bijbels niets. Om dat te verhelpen wil C. E. H. den Bijbel verheffen tot den rang van mythologie en folklore, waardoor natuurlijk de lindruk wordt gewekt dat onze hedendaagsche kuituur zoo ongeveer in gelijke verhouding staat tot b.v. Grieksche mythologie en den Bijbel.
Is dat biliijk? Is dat juist ? Is het te aanvaarden dat het Boek welks inhoud de grondslag werd van den godsdienst, die door de meeste beschaafde volkeren wordt beleden, en waaraan de wereldgeschiedenis der laatste twee duizend jaar zich voortdurend oriënteerde of zeide te oriënteeren, en zonder hetwelk wij ons de wereld niet meer kunnen denken, — is het te aanvaarden dat dat Boek wordt gezet naast de Ilias en de Edda ? De Bijbelsche verhalen hebben, — afgezien van hun grootere religieuse waarde — ook uit kultuuroogpunt recht op een weinig méér aandacht dan b.v. Odysseus of de Minotaurus, of Romulus, of Harpokrates of Donar.
Eigenlijik is het niet een quaestie van meer of minder ; er is principieel verschil. Men kan de metamorfozen van Ovidius en de „hellevaart van Demeter" vertellen , ; in strikt neutralen zin", maar 'het verhaal van Jezus opstanding of van Paulus' bekeering kan men niet „neutraal" vertellen. Men vertelt dan óf in vrijzinnigen óf in rechtzinnigen geest. M.a.w. zoolang wij christenen zijn of heeten, staan wij anders tegenover den Bijbel en zijn inhoud dan tegenover de heidensche mythologie.
En daarom geloof ik dat de gedachte van Lapidoth en C. E. H. ons niet kan brengen waar we wezen moeten."
De moderne ds. V a n 11 e r s o n, van Nijmegen, denkt er anders over ; en zegt (Weekbl. Vrijz. .Herv.) :
„Het hier geopperde plan is m.i. aantrekkelijk en zeer uitvoerbaar. Zelfs met een „angstig-benauwde neutraliteit" zou het verwerkelijkt kunnen worden.
Voor het catechetisch onderwijs zou het een groot voordeel zijn, als de bijbelsche verhalen, als „verhalen" bekend waren bij de leerlingen en men daarop 'kon voortbouwen. Men zou geen klassen meer krijgen, waarvan de ééne helft de bijbelsche geschiedenissen kent en de andere er nooit van gehoord heeft en het onderwijs wordt óf voor de eene een vervelende repetitie óf voor de andere onbegrijpelijk
Maar natuurlijk zal het „verteluur" alléén intellectueele kennis der verhalen brengen. Het verlangen naar een godsdienstigen geest in het onderwijs, is een ander"
Ook de moderne dr. B1 e e k e r, van Dronrij'p, die meer reageert op hetgeen de letterkundigen Frits Lapidoth in „'De Vrijheid" schrijft, is vóór een dergelijik plan en schrijft eveneens in het Weekbl. voor de Vrijz. Hervormden :
„De heer L. vreest, dat, als wij zoo Vervreemden van al de sohoone, karakteristieke figuren van den Bijbel, 'Onze cultuur bedreigd wordt met vervlakking.
Daarom zegt hij : „Wat ik vraag is niet een school met den bijbel voor allen, is niet godsdienstonderwijs op school, maar het is onderricht door den leeraar in de histonie van het Joodsche volk, voor zooverre deze in den Bijbel wordt verhaald, behandelin'g van de voornaamste gebeurtenissen, vermeld in het Nieuwe Testament en baspreking van de hoofdpersonen uit de geschiedenis en legenden van het Christendom in strikt neutralen zin."
Het is bijzonder verblijdend, dat zulke dingen nu ook eens gezegd worden door een niet-dominé. Allicht zal het publiek er dan meer nota van nemen.
Want het is toch wezenlijik al te dwaas, dat onze kinderen op de Openbare School wel hooren de heldensagen der oudheid omtrent Hercules en Theseus, Sigfried en Brunhilde, en wie weet verder, maar dat die omtrent Abraham, Jacob en Jozef, Mozes en David dan absolute contrabande zijn vanwege de neutraliteit. Wat zal het nageslacht over een halve eeuw zich daar hoonend over uitlaten !
En het wil mij voonkomen, dat in deze zaak met wat goeden wil heel wat te bereiken is, vooral nu tegenwoordig de kinderen der Roomsch Katholieken en Gereformeerden bijna zonder uitzondering naar aparte scholen gaan.
Misschien is het in de steden moeilijker, maar op vele dorpen heeft men op de Openbare School kinderen, die men vrijwel zou kunnen noemen „vogels van één veeren."
In mijn gemeente catechiseer ik nu reeds ongeveer acht jaren op de Openbare School, tijdens een schooluur. Woensdagmorgen het eerste uur. Ik vertel daar Bijbelsche verhalen zooals ze in het Oude en Nieuwe Testament staan, nadat ik eerst zoo nu en dan met enkele woorden heb aangegeven hoe men eertijds tot zoo'n verhaal .kwam en hoe wij het thans te beschouwen hebben. En nu zijn er wel eens kinderen onder, wier ouders een weinig orthodox zijn, maar nooit in al dien tijd is er één ikind geweest, dat niet aan dit onderwerp deelnam, en nooit ook heeft één der ouders aanmerking gemaakt op hetgeen ik gezegd had.
Zoo zou ook de onderwijzer van de klasse het kunnen doen, zonder iemand te kwetsen. Maar hoe nu menschen te krijgen, die daarvoor geschikt en genegen zijn ? Er zijn er wel, maar hun aantal is nog niet groot genoeg.
En het wordt niet eerder goed, voor er weer een geslacht kamt, dat met den heer Lapidoth meevoelt."
We kunnen het hier wel bij laten, om te constateeren, dat van een dergelijken weg niets, niets komen kan.
Lees dat ééne zinnetje van dr. B 1 e e k e r b.v. maar eens over : „Ik vertel daar Bijbelsche verhalen zooals ze in het Oude en Nieuwe Testament staan — nadat ik eerst zoo nu en dan met enkele woorden heb aangegeven, hoe men eertijds tot zoo'n verhaal kwam en hoe wij het thans te beschouwen hebben."
We willen wel zeggen, dat wij zóó maar liever 'hebben, dat men over den Bijbel zwijgt op de Openbare Neutrale (? ) Scholen
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 maart 1922
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 maart 1922
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's