Uit het kerkelijk leven.
De Kerkelijke huishouding.
Men doet ons telkens vragen, in 'betrekking tot z.g..n. kerkelijke belasting, hoofdelijken omslag of hoe men 't verder ook noemen wil. Laat ons daarom hier nog eens herhalen, wat we vroeger in betrekking tot deze zaak schreven.
De plaatselijke Kerk is de grondvorm van ons kerkelijk samenleven. Aan de plaatselijke Kerken zijn dan ook in den loop der historie allerlei goederen en bezittingen en gebouwen gekomen, 't zij door giften of op andere wijze. Kerkgebouwen, pastorieën met pastoralia, kosterswoning, landerijen, kapitalen vinden we hier en daar en overal als bezittingen van de plaatselijke gemeente.
Gewoonlijk zijn er in de gemeente Kerkvoogden, 'die als voogden over de bezittingen der plaatselijke gemeente zijn gesteld om , in samenwerking met notabelen, de kerkelijke gebouwen, fondsen, bezittingen enz., te beheeren en te doen beantwoorden aan het doel waarvoor zij zijn geschonken, alles met medeweten van en onder verantwoording aan de gemeente, in wier naaim zij het beheer voeren.
Is de gemeente aangesloten bij de Commissie van Toezicht, dan hebben de Kerkvoogden aan die Commissie de stukken betreffende in-en uitgaven voor te leggen en voor een en ander goedkeuring te vragen ; is er in de gemeente „vrij beheer", dan behoeft dat niet. In beide gevallen zijn evenwel de 'gebouwen, fondsen, bezittingen eigendom van 'de plaatselijke Kerk — niet van de Kerk in het algem.een of van de Synode — en moet alles zóó beheerd en aangewend worden, dat op 't best gezorgd wordt voor den eeredienst en alles wat daarmee samenhangt ; alles met medeweten van en onder verantwoording aan de gemeente zelve ; welke gemeente ook zelve haar kerkvoogden en notabelen 'kiest volgens plaatselijk reglement.
Wij gaan nu niet in op het instituut Kerkvoogdij, omdat het ons nu, in verband met vragen ons gesteld, te doen is, om te weten hoe onder 'de huidige omstandigheden het best gehandeld kan worden inzake de kerkelijike huishouding. En dan herhalen we nog eens, dat de Kerkvoogden niet beter kunnen doen, dan de gemeente, voor wie , zij de zaken beheeren, zooveel mogelijk van alles op de hoogte te stellen. Hier is men misschien hier en daar wel wat tekort geschoten in deze. Laat men in de Kerkbode als die er is, toch mededeelingen doen — en dan mededeelingen die wat zeggen — en waar geen Kerkbode is kan een gemeente-avond gehouden 'worden (op de manier zooals elke Vereeniging een ledenvergadering heeft minstens ééns per jaar). Ook kan men in een gedrukt stuk — een soort jaarverslag of jaaroverzicht — de leden der gemeente op de hoogte stellen (conservatisme of zeggen : „dat is nooit geweest" mag niet als een domper op alles gezet worden ; nieuwe tijden, nieuwe eischen en nieuwe zeden I)
Nu is 't heel best mogelijk, dat de menschen die allang dood zijn, veel aan de gemeente gegeven hebben of dat kerkvoogden, die allang gestorven en begraven zijn, veel hebben „gepot." Er zijn rijke Kerkvoogdijen. Dus rijke gemeenten (zij 't desniettegenstaande maar niet zóó, dat het toch arme gemeenten moeten worden genoemd ; dan is het beter arm te zijn en toch rijk te mogen wezen !) Er zijn oO'k gemeenten waar vroeger weinig of niets gelegateerd is en weinig kon worden „gepot." Dus gemeenten zonder fondsen en zonder bezittingen.
Natuurlijk maakt dat ales bij het beheer en voor ihet gebruik der dingen groot verschil.
Maar waar we hier op wilden wijzen; dit: kerkvoogden en notabelen zullen over 't algemeen in dezen tijd moeten trachten om zoo goed mogelijk van het tegenwoordig geslacht te innen wat voor de kerkelijke huishouding — en dat is veel nu — noodig is. Predikantstractement, kerkedienst, onderhoud kerkgebouw, voorlezer, koster, organist, catechisatie-en vergaderlokaal, enz. enz., 't vraagt alles in deze dagen om venzorging. En dat kost geld, veel geld.
Als het er is in fondsen, bezittingen, enz., dan is het betrekkelijk makkelijk. Dan is (het maar de kunst om hetgeen men heeft op 't best te gebruiken, zóó dat de gemeente in gansoh haar dienst er 't meeste voordeel van heeft.
Maar als er geen fondsen, bezittingen, enz zijn — of maar voor een geringe waarde — dan is het de kunst voor kerkvoogden, om als goede voedsterheeren der Kerk, uit de gemeente zelve jaarlijks zooveel te halen, dat er zooveel inkomsten zijn, dat in de uitgaven kan worden voorzien.
Hoe moet dat geschieden ?
Wij zouden willen adviseeren — gelijk vroeger — dat men 't vooral toch moet trach ten te zoeken in den weg van jaarlijksche vrijwillige bijdragen, naar een omslag door de kerkvoogden en notabelen gemaakt.
We bedoelen dit: Kerkvoogden en notabelen weten dat voor het jaar 1922 een som van f 20.000.— noodig is. Er zijn 500 Hervormde gezinnen in de gemeente ; elk gezin met onderscheiden inkomen. Men neemt het belaistingkohier b.v. tot grondslag en men neemt een zeker percentage van het belastbaar inkomen en zóó moet men elk Hervormd huisgezin toezenden een omslag, welke vermeldt, wat ieder gezin — èn degenen die lidmaat zijn en een eigen inkomen hebben — te betalen heeft, om saam f 2000, bij elkaar te brengen. De een zal dan f 100, de ander f70,- een derde f50 en weer een ander f5 of f 1 moeten betalen, wat door kerkvoogden en notabelen naar dien maatstaf gevraagd wordt, met verzoek, dat als vrijwillige bijdrage te willen storten.
in verband daarmee zou men de zitplaatsengelden zoo billijk mogelijk kunnen regelen en men kan de collecte voor de Kerk houden of afschaffen, ai naar 't noodig is.
Een begrooting te hebben, die begrooting zooveel mogelijk voor te leggen aan de leden der gemeente ; daarbij aanwijzende — zoo eerlijk en billijk mogelijk — wat ieder, naar inkomen, eigenlijk heeft bij te dragen, om saam de onkosten van het groote gezin te dragen, dét is het wat we noodig hebben in ideze tijden.
Gaat het met vrijwillige jaarlijksche bijdragen — vrijwillige kerkelijke hoofdelijke omslag — niet, ja, dan moeten kerkvoogden er toe overgaan, om te zeggen : dat is er noodig en dat moet A. en dat moet B. betalen ; en zoo niet, dan zullen we — verschrikkelijke zaak in de Kerk ! — een rechterlijke vervolging instellen. De rechter moet dan maar uitmaken, of iemand die tot de Kerk behoort, ook gedwongen kan worden om te betalen wat hij (zij) als lid dei-Kerk mee verplioht is aan de groote hiuishouding bij te dragen.
Of het in de lijn der Schrift is : samen te dragen wat voor den dienst des Heeren noodig is, een ieder gevende naar zijn vermogen ?
Gereformeerde menschen weten dat wel.
Dat behoeft met teksten niet bewezen te worden. Kaïn zei : ben ik mijns broeders hoeder ? Maar de geloovige zegt: wij zijn elkanders leden, wetende, dat de wet van Christus hierin vervuld wordt, als we samen de gemeenschappelijke lasten dragen.
Behalve Lev. 27 : 30 ; Num. 18:21; Hebr 7:5; Deut. 12 : 17 ; 14 : 22 ; 26 : 12 ; Num. 31 : 28 enz., leze men ook wat b.v. over 't hoofdgeld staat in Ex. 30 : 11—16 ; 38 : 25 ; Neh. 10 : 32 ; Matth. 17 : 24—27.
Kerkelijke belasting, kerkelijike hoofdelijke omslag, hoofdgeld, tienden — 't roept ons allen toe, dat we allen saam zorg hebben te besteden, dat de dienst des Heeren goeden voortgang kan hebben, dat het huis des Heeren goed verzorgd wordt, dat degenen die het Woord bedienen niet zuchtende hun werk behoeven te doen, dat de emeriti geen honger lijden, dat de weduwen en weezen geen gebrek hebben.
En waar ook kerkgebouw, catechisatie en vergaderlokaal in onze dagen eischen hebben zooals ónze dagen die doen gelden, daar hebben kerkvoogden en notabelen een grootsche taak en de gemeente, van de dingen op dé hooigte, heeft er voor te zorgen, dat er is wat er wezen moet. Om Gods wiil ; Die ook in deze Zijne heilige ordinantiën stelde.
Dus liefst: jaarlijksohe vrijwillige bijdragen naar billijken maatstaf door kerkvoogden en notabelen opgemaakt en vastgesteld.
En ook in deze is de meeste van de drie d e liefde.
Noch man, noch vrouw.
We kregen de vraag, eens te wHlen zeggen wat in Gal. 3 : 27 en 28 beteekent, dat er in Christus noch man noch vrouw is.
Voor een breed betoog hebben we geen tijd en geen plaats.
Daarom slechts dit: 't kan natuurlijk niet beteekenen, dat in Christus en onder de geloovigen alle onderscheid tusschen man en vrouw wegvalt. De geloovige man blijft man en de geloovige vrouw blijft vrouw.
Evengoed als de geloovige meester meester blijft en de geloovige knecht knecht blijft. Die hier de natuurlijke grenzen en de van God aangewezen positie zou willen uitwissohen of ondersteboven keeren zou een gevaarlijke anarchist zijn en geenszins Christus gehoorzaam wezen.
De gaven van den man en de gaven van de vrouw blijven in Christus onderscheiden.
De roeping van den man en de roeping van de vrouw blijven in Christus onderscheiden.
, De rechten van den man en de rechten van de vrouw blijven in Christus zooals ze naar Gods ordinantie zijn.
In de gemeente des Heeren moet het onderscheid tusschen man en vrouw dus blijven meespreken, anders doet men Gods scheppingsordinantie te niet.
Maar wat in het genieten der hei1sweldaden in Christus aangaat is er geen heer en knecht, geen vrouw en dienstmaagd, geen man en vrouw, want „gij allen zijt één in Christus Jezus".
In Christus' gemeente moet niet de anarchie heerschen, dat Gods scheppingsordinantiën worden te niet gedaan ; ook niet, dat de maatschappelijke ordeningen en de machten, die van God gesteld zijn, worden onderstboven geloopen. God is een God van orde en in de Gemeente zal de Goddelijke orde moeten heerschen.
Maar in het genieten van de heilsweldaden in Christus zal in de N. Testamentische gemeente geen man en vrouw zijn.
Beiden zullen zingen en bidden ; zullen antwoorden bij de openbare belijdenis en bij den Doop ; zullen saam aanzitten aan den avondmaalsdisoh. Hierin is geen man en vrouw.
Om dan als man en vrouw zich te openbaren in de wegen die van God gesteld zijn ; waarbij de vrouw een andere is dan de man, met andere roeping, andere gaven, andere rechten en plichten.
Wat God gesteld heeft zullen wij niet te niete doen.
Wat is Ethisch ?
Dat wordt nu eens niet gevraagd door Gereformeerden, maar door een eerste klas ethisch predikant als ds. Henri Creutzberg, van de Duinoordkerk te 's Gravenhage, informeert er naar in „Bergopwaarts" en wel in een ingezonden schrijven, op deze manier aansprekende den Eindredacteur, prof. Obbink :
„Laat me' U eens openlijk mogen vragen of U mij helpen kunt. Ik kom in den laatsten tijd zooveel menschen tegen die mij vragen, wat precies „ethisch" is ? Het antwoord daarop schijnt mij moeilijk te zijn. Stel dat men vroeg wat „roomsch" was, dan mocht men gerust antwoorden „wel dat is natuurlijk roomsch, dat weet nu iedereen, je kent toch de roomsohe kerk wel."
Dikwijls wordt gevraagd, wat is gereformeerd en men wederwoordt: „dat is het goede ouderwetsche, zie je van de drie formulieren, dat je niet maar je gang kunt gaan, tot de wet en tot de getuigenis, begrijp je, op de wedergeboorte en de psalmen, daar komt het maar op aan." En ziet, men is tevreden, men knikt vergenoegd : dat is nu klare koffie, daar is geen woord Fransch bij, dat is nu eens niet vaag.
De menschen die naar ethisch vragen missen een onbewust ondergrondsch weten en laten zich daarop natuurlijk niet neerdrukken, naast de quaestie, als op een makkelijke rustbank.
Ik gevoel wel, dat een definitie in de wiskunde korter en meer zakelijk kan zijn, dan eene die de geestelijke dingen bepalen moet.
Een rechte lijn is de afstand tusschen twee punten.
Ethisch is en dan volgt een geestigheid ; kort en krachtig, maar de vrager komt niet aan zijn antwoord.
Ik hoorde, dat U gezegd hadt hoe door en door ethisch het laatste boek van dr. Leendertz uit Ameland was, en dat prof. De Sopper meende, zich te moeten verwijderen van de ethiscben, als dat geschrift nu ook ethisch was.
En U beiden kunt het toch weten. Voelt u de armoede van al die leeken die geneigd zijn „het ethisch-bewustzijn bij zich te laten verbreiden."
Zouden mannen als de professoren Van Dijk, De Sopper, De Zwaan, v. d. Leeuw, Slotemaker de Bruine, Cramer, Van Veldhuizen, Brouwer e.a. mitsgaders eenige doctoren in de theologie, als dr. Van Gheel Gildemeester, dr. Berkelbach van den Sprenkel, dr. M. van Rhijn, dr. Den Hartog ; predikanten als ds. Vermeer, ds. Hoek, ds. Goedhart, ds. Molenaar, ds. Posthumus Meijjes, maar u weet er veel meer dan ik, niet genegen zijn over de beteekenis van dit woord, één kolom in „Bergopwaarts" neer te schrijven ? Elke week één kolom, totdat wij alle korypheën gehoord hebben. Voor iemand van uw vriendelijken invloed doen zij het gaarne. Nietwaar, ik behoef toch niet te vragen om omissie van woorden als : reuzen, cultuur, accent, mentaliteit en andere ? Alsmede van negaties als : het is niet-roomsch, niet-gereformeerd.
Deze kolommen zouden zijn om de leeken te dienen en mij bleek, dat zij van het voorgaande weinig gediend zijn.
U zoudt dan later aan leeken als prof. Van Rhijn, den sterrekundige, dr. Oorthuys, den arts, den heer Wolterbeek, als zakenman; etc. etc., kunnen vragen of na de uit legging de zaak voortaan behoorde begrepen te worden."
Behalve die hummelachtige manier waarop uitlegging wordt gegeven van wat Gereformeerd is, 't welk de eerste de beste gereformeerde boeren-ouderling den Haagschen dominé verbeteren zou, is dit wel een aardig schrijven te noemen. Én het kan nu interessant worden. Want prof. Obbink heeft den voorslag van ds. C. aangenomen en zal genoemden heeren vragen om hem vóór 1 Mei, onafhamkelijk van elkaar, een antwoord te willen zenden op de vraag : wat is ethisch ?
We hopen bij gelegenheid van die antwoorden iets mede te deelen in ons Bondsblad.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 april 1922
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 april 1922
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's