Uit het kerkelijk leven.
Het beginsel der Reformatie.
In deze dagen, waarin weer vele anti-papistische woorden zijn geschreven en gesproken, die er bij vele menschen ingaan, wordt niet zelden vergeten, wat het gefundeerd en samenbindend beginsel der iReformatie was en is. En dan gebeurt het, dat met allerlei anti-papistische leuzen samen optrekken, die negatief wel vereenigd zijn in papenhaat, maar positief missen wat alleen een inhoud aan de actie kan geven.
Wij denken hier b.v. aan de Algemeen-Protestantsche Vereeniging, waarin door anti-papisme saamgebraoht worden modernen en orthodoxen, om saam tegen Rome te ageeren, maar als het om het positieve beginsel der Reformatie gaat, om de Heilige Schrift, om de souvereiniteit Gods, om Chris tus en Zijn borgtochtelijk lijden en sterven, enz. enz., dan is alle éénheid onder de leden van dezelfde Vereeniging zoek. In het negatieve één zijnde, ontbreekt in het positieve alle vastheid en inhoud.
Groen van Prinsterer schrijft in „Verspreide Geschriften", waar het bij de Reformatie in de 16de eeuw om ging : „Men moet het niet zoeken in het een of ander misbruik, maar in den aard zelf van het Pausdom. De Reformatie werd niet onvermijdelijk gemaakt door het juk der ceremoniën, noch door het zedenbederf zoowel van geestelijken als van leeken, noch door de aanmatigingen der hiërarchie, noch door de gruwelen der kloosters, noch door de vereering der beelden, noch door den verkoop der aflaten, noch door het pauselijke despotisme, noch door de wreede vervolgingen van hen, die men als ketters aanduidde. Zelfs zonder heftige schuddingen had men over de afschaffing van dergelijke wreedheden en schandelijkheden tot overeenstemming kunnen geraken. Velen onder de Katholieken betreurden, zonder ook maar in het minst aan 't dogma te willen raken, die in 't oog loopende buitensporigheden ; gevoelden hpt noodzakelijke en het dringende van een geneesmiddel, verklaarden op luiden toon, dat men de tucht moest herstellen, over de zeden waken, een einde maken aan een schandelijken handel, krachtiger gezag aan de conciliën moest geven, niet langer in straffen een waarborg moest zoeken voor 't geloof. Maar wat zou er gekomen zijn van werkelijke verbetering, al gaf men er de mogelijkheid van toe ? Men zou den boom van zijtakken beroofd hebben zonder hetkwaad in den wortel aan te tasten. Een voorgewende Stadhouder van Christus matigde zich onbeschaamd goddelijk gezag aan ; het werk des Geestes, waardoor de geloovige tot het eeuwige leven wordt verzegeld, werd niet meer erkend, tenzij door tusschenkomst van de zichtbare Kerk en onder het zegel van het Vaticaan ; de priesters verdraaiden, door dikwijls valsche en veronderstelde overleveringen, de Heilige Schriften tot hun verderf; de rechtvaardigmaking uit genade door het bloed van Christus en het levende offer in daden van dankbaarheid maakten plaats voor de waarneming van ceremoniëele werken en voor offers van zilver en goud ; een zondig en sterfelijk mensch slöot naar welgevallen den toegang tot den troon der genade, dié door den Zoon Gods geopend was. Een deel der geestelijkheid kende den Bijbel niet meer ; vereering van een menigte afgodsbeelden had den dienst des Heeren vervangen ; vergeving van misdaden was voor geld te koop ; 't ongeloof werd in den grond der zaak beschermd, mits de uiterlijke vorm slechts gehandhaafd bleef; men zou gezegd hebben, dat bijgeloof, onzedelijkheid en godverzaking op het graf van het Christendom elkaar de hand reikten. Van 't oogenblik echter, dat het Gode 'behaagde Zijn Heiligen Geest op dit goddeloos en verdraaid geslacht uit te storten, gevoelden al degenen, die hongerden en dorstten naar de gerechtigheid van Christus, niet alleen behoefte om zich te verzetten tegen de uitwendige openbaring en de noodlottige gevolgen der dwaling, maar vooral om de geloofsstukken der Kerk van Rome weer te dompelen in het Heilige Woord en in de levende wateren des geloofs."
Het is goed als we deze woorden van Groen van Prinsterer nog eens aan onze aandacht laten voorbijgaan. Het kan er ons weer eens aan herinneren, dat het voor ons Protestanten om de fundamenteele waarheden des geloofs, om, de autoriteit der Heilige Schrift, moet gaan. Het is onze zwakheid, dat we zoo hopeloos verdeeld zijn en dal het zoo weinig een principiëele strijd is naar de Schrift.
Groen van Prinsterer vervolgt zijn redeneering als volgt :
„De a a r d van de Reformatie was, daar hij moest overeenkomen met den aard van het kwaad, een terugkeer tot het Evangelie. Het licht was van den kandelaar genomen, het werd er weer opgeplaatst. Men had gehoorzaamd aan den mensch, aan z ij n gezag, aan z ij n woorden, aan z ij n bevelen ; men gehoorzaamde in de Reformatie opnieuw aan de autoriteit, aan het Woord, aan de geboden des Heeren ; de Heere was weggevoerd. Hij werd teruggevonden ; de zaligheid was verduisterd, zij werd weer aan 't licht gebracht ; de hemel was-gesloten, men hoorde opnieuw de stem van Hem, die de sleutelen heeft der hel en des doods, die de weg, de waarheid en het leven is en de poort des hemels."
Het uitgangspunt der Reformatie kwam te liggen in de Heilige Schrift. Het stuk van de rechtvaardiging door het geloof ging voorop. Maar dat was een schakel van een lange rij fundamenteele, schriftuurlijke dogma's.
„En de loop der Reformatie was" — zoo vervolgt Groen van Prinsterer — „geleidelijk en schriftuurlijk. Het Woord Gods werd de fakkel; men ging voorwaarts door het licht daarvan geleid.
Het Woord Gods werd een zwaard en met dit vlammend zwaard des Geestes wierp men de vijanden om, naarmate zij zich voor deden op den weg. Tegenover elke dwaling stelde men een schriftuurlijke waarheid. Op de leer der goede werken antwoordde men : „uit genade zijt gij zalig geworden, door het geloof, en dat niet uit u, het is Gods gave ; niet uit de werken, opdat niemand roeme." Op de dwaasheid, dat de zaligheid uit genade de Christenen werkeloos zou maken, antwoordde men met 't vers, waardoor deze verklaring van het zuiver en eenvoudig geloof onmiddellijk gevolgd wordt : „Wij zijn geschapen in Jezus Christus tot goede werken, die God heeft toebereid, opdat we daar in zouden wandelen." Tegenover den beeldendienst antwoordde de Kerk der Reformatie met het woord : „Onthoudt u van de afgoden." Tegenover de mis stelde zij :
„Wij worden geheiligd door de offerande, die eenmaal in het lichaam van Jezus Christus is geschied." Tegenover de leer van den Paus stelde zij het schriftuurlijk beginsel : „Weidt de kudde van Christus, niet uit dwang, maar vrijwillig, niet om vuil gewin, maar uit het beginsel der liefde, niet als heerschappij voerende over het erfdeel des Heeren, maar zóó, dat ge een voorbeeld der kudde zijt." Tegenover de leer van de aanroeping der heiligen, werd geantwoord met de Schrift: „Er is één Middelaar Gods en der menschen." Waar Rome leerde de uitsluiting der leeken, daar kwam de Reformatie met het woord : „Het heeft den Apostelen en den Ouderlingen goed gedacht, met de geheele gemeente" ; gij zijt gezalfd met den Heiligen Geest en gij weet alle dingen." Tegenover het verbod van het Bijbellezen, werd gezegd : „dat het Woord Gods overvloedig in u wone."
In het algemeen konden de Hervormers zeggen : „Gij hebt mij door Uwe geboden wijzer gemaakt dan mijn vijanden. Ik overtref in voorzichtigheid degenen, die mij onderwezen heibben, omdat Uwe getuigenissen mijn betrachting zijn."
Het Schriftuurlijk beginsel van de Reformatie moet onder ons vast staan en b 1 ij v e n vast staan.
Ook hiervoor heeft Groen van Prinsterer gewaarschuwd, als hij aldus voortgaat : „Driftige kwaadsprekers en onheilspellende lofredenaars hebben dit karakter der Reformatie ontkend. In de eerste plaats moeten wij tegenspreken de grondbewering, waaruit de verwijten der eersten en de lofuitingen der anderen voortkomen : te weten, dat de Reformatie tot beginsel heeft gehad een onbeperkte vr ij held van o n d e r z o ek.
Zonder twijfel heeft de Reformatie de vrijheid van consciëntie gewild. Tegenover zijn medemenschen is de mensch vrij om het Evangelie te verwerpen, op een zoo groote zaligheid geen acht te slaan, vrij om de breedte, de. lengte, de hoogte en de diepte der goddelijke liefde uit te leggen naar de afmetingen van zijn beperkt verstand en zijn verduisterde rede ; hij is vrij Christus te verloochenen ; God te verloochenen ; hij is vrij te miskennen èn den zin van de woorden des Apostels : „Toen gij dienstknechten waart der zonde, waart gij vrij van de gerechtigheid", èn van de woorden des Heeren zelven : „Wie de zonde doet, is een dienstknecht der zonde ; als de Zoon u zal vrijgemaakt hebben, zult gij waarlijk vrij zijn." Hij is vrij te blijven in den toestand, waarin zich ieder onwedergeboren mensch bevindt, een toestand, dien de Schrift noemt den dood der zonde en de slavernij van Satan. De Christen betreurt deze vrijheid, maar hij weet, dat de mensch noch het recht, noch de macht heeft zijn naaste afstand te doen van zijn ongeloof ; hij weet, dat het geloof een gave Gods is, dat overtuiging niet wijkt voor geweld ; dat het hart een heiligdom moet zijn, onschendbaar voor den priester en voor den Souverein en dat ieder vervolgingsfanatisme den Heere een gruwel is. Als men dat onder Protestantsche vrijheid verstaat, heeft men gelijk : de Protestantsche martelaars hebben door de overwinning huns geloofs de ongenoegzaamheid der brandstapels bewezen en de Evangelische Reformatie heeft-geproclameerd, dat doodstraffen niet een middel tot bekeering zijn ten gebruike der Christenen."
„Maar men vergist zich grootelijks, als men meent, dat de Reformatie verdraagzaamheid heeft geëischt voor publieke uitoefening van de meest verschillende gelooven ; met andere woorden, dat zij, om zoo te spreken, de souvereiniteit der rede zou hebben ingeluid. Als de Protestanten, behalve de vrijheid van gevoelen, die zij oordeelden, dat voor allen g e m e e n m o e s t z ij n, óók nog de publieke erkenning van hun godsvereering eischten, deden zij dat, omdat hun godsdienst Christelijk was, overeenkomende met de beginselen en belijdenissen der heilige, algemeene Kerk, en niet volgens een algemeen recht, waarvan zij niet het minste denkbeeld hadden en waarvan zij de wettigheid zouden hebben bestreden. "
De Protestanten — want over de Protestantsche Christenen gaat het hier — namen tot gids, niet de menschelijke rede, maar het W o o r d G o d s. Al hunne Confessies zijn op dit punt eenstemmig. „Alle menschen zijn van nature leugenachtig en ijdeler dan de ijdelheid zelve. Daarom verwerpen wij van ganscher harte alles wat niet met dezen onfeilbaren regel overeenstemt"
(art. 7 Ned. Geloofsbelijdenis). Onderzoeken, niet of Gods Woord overeenkomt met de denkbeelden der menschen, maar of de onderwijzingen der menschen overeenkomen met Gods Woord, dat is de vrijheid van onderzoek die Rome had verboden en die de Reformatie voor den Christen weer o p e i s c h t e. Zij verwierp het menschelijk gezag, om het goddelijk gezag weer te aanvaarden en om de gedachten gevangen te geven onder de gehoorzaamheid van Christus.
De Protestanten wachtten er zich. wel voor een nieuwe Kerk te formeeren door zich van die des Heeren los te maken. Integendeel, in de handhaving der Evangelische waarheden erkenden zij het voortdurend werk van den Heiligen Geest en zetten de lijn der geloovigen voort, die door de eeuwen heen, de groote gemeenschap der heiligen vormt. Hun belijdenissen waren dan ook, met betrekking tot vroegere confessies, niets dan aanvullingen, een protest tegen nieuwe dwalingen, die, op deze wijze en daar alle dingen der waarheid ten goede kwamen, alleen een nieuwe ontwikkeling gaven aan de verschillende uitdrukking van een altoos identiek geloof."
Wat zou het heerlijk zijn, wanneer allen die zich Protestant noemen, hunne gevoelens en meeningen eens wilden toetsen aan Gods Woord, om niets anders dan de schriftuurlijke waarheid te belijden en voor te staan. En ziende op onze Hervormde (Geref.) Kerk, is het onze wensch en bede, dat zij allereerst tot het besef kome, dat het fundamenteel beginsel en de ongebroken kracht van de Reformatie is geweest : te spreken naar Gods Woord.
Dat geeft wat in Gods kracht naar rechts en naar links gebruikt moet worden tot eere Gods en tot zegen voor volk en vaderland, van Kerk en school en maatschappij.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juli 1922
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juli 1922
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's