Uit de Pers.
Predikant en Sociaal leven.
De afdeeling 's Gravenhage van „Patrimonium" deed een voorstel aan de Algemeene Vergadering, waarbij aan het Verbondsbestuur werd opgedragen in overleg te treden met de daartoe bevoegde organen, ter bevordering van de sociale opleiding van de predikanten.
Naar aanleiding daarvan schrijft prof. Grosheide in het „Noord-Hollandsch Kerkblad" het volgende :
„Wij kunnen niet anders doen dan waardeeren dat deze zaak in Patrimonium aan de orde kwam. Het toont, dat de broeders de Kerk des Heeren liefhebben en de beteekenis van de Kerk des Heeren verstaan, dat ze ook iets van de Kerk des Heeren verwachten.
Maar tegelijkertijd zouden wij willen vragen : moet het dezen weg nu op ?
En wij vragen dat om meer dan één reden. Laat ons beginnen met de zijde, van welke Patrimonium de zaak beziet, de zijde van het practische leven. Natuurlijk komen onze predikanten in de eerste plaats in de groote steden, maar toch ook op tal van dorpen voortdurend met de sociale kwestie in aanraking. En natuurlijk moeten ze daar van althans eenigermate op de hoogte zijn. Ze moeten bij huisbezoek en elders geen dingen verkondigen, die de eerste de beste plaatselijke vakvereenigingsleider weet, dat onjuist zijn. Ze moeten ook zooveel weten, dat ze niet onbillijk worden tegenover de eene of andere groep, in de maatschappij. Volkomen juist is, waar opgemerkt wordt, dat de prediking des Woords trouw het Woord Gods moet brengen, ook ten aanzien van het sociale leven.
Maar hoe moet de Dienaar des Woords dat doen ? Hij zal de eeuwige beginselen van 's Heeren getuigenis moeten aandringen op de gewetens der menschen. Die beginselen, die voor allen dezelfde zijn. Slechts bij uitzondering zal hij zicih in de prediking kunnen bezig houden met een bepaalde gebeurtenis uit het maatschappelijk leven, een bepaalde staking, een bepaalde uitsluiting, enz. Dat zal hij als Dienaar des Woords alleen dan kunnen doen, wanneer hij naar den eisch van Gods getuigenis zeer duidelijk den weg ziet, d.w.z. als er voor allen tastbaar onrecht gebeurt of gaat gebeuren, als er misstanden zijn, die niet zijn te loochenen.
Maar hij zal zich niet kunnen inlaten als Dienaar des Woords met vragen of in een bepaald bedrijf loonsverhooging of loonsverlaging moet plaats hebben, over bepalingen, op te nemen in een collectief contract, over medezeggingschap in het bedrijf of winstverdeeling. Voor dergelijke dingen is op den kansel geen plaats. Van daar hooren alleen de eisöhen van 's Heeren wet te worden gepredikt, ook de eisch der gerechtigheid, en die zeker niet het minst.
Nu kan het natuurlijk wel eens voorkomen, dat een predikant zijns ondanks in de dingen van het maatschappijleve ingewikkeld wordt, b.v. door tuchtzaken. Maar wij meenen, dat toch ook dan gestreefd moet worden om zooveel mogelijk denzelfden regel te volgen. Een predikant moet niet iemand vermanen, omdat hij gestaakt of omdat hij uitgesloten heeft. Bijzondere omstandigheden hier weer buiten gelaten. De vraag kan gedaan, of staking van doctoren en verplegers, van arbeiders aan gas-en waterleiding ooit geoorloofd kan zijn. Maar we hebben het nu over het gewone maatschappelijke leven. Dan kan wel voorwerp worden van Kerkelijke vermaning het gedrag bij een bepaalde staking - of uitsluiting, het plegen van geweld en wat dies meer zij, maar in den regel wel niet de staking of uitsluiting zélf.
Zoo zal met name met het oog op de Kerkelijke tucht dus de predikant wel op de hoogte moeten zijn, maar zich toch ook hier zooveel mogelijk moeten wachten in te grijpen in de sociale verhoudingen, dat is zijn taak niet.
Met deze taak van den predikant zal dan ook de opleiding rekening hebben te houden. Die opleiding dient er in de eerste plaats op gericht te zijn, dat een Dienaar des Woords bekwaamd wordt om zijn leven lang onder allerlei omstandigheden het Woord Gods te prediken. Dat is geen kleine zaak. Daartoe dienen de hoofdvakken der Godgeleerdheid grondig te worden bestudeerd. Daar boort ook bij de Ethiek, die ons leert de beginselen, die ons leven behoorente beheerschen.
De meeste studenten hebben daar meer dan genoeg aan en van een verzwaren van de opleiding kan geen sprake zijn.
Daar komt bij, dat het sociale leven roept maar er roepen ook andere dingen, ik noem b.v. de verschillende richtingen van onzen tijd, op het gebied van wijsbegeerte en kunst. Daar tusschen door moet de Dienaar des Woords ook zijn weg weten te vinden met name om aan onze jongelieden voorlichting te kunnen geven. Toch zou het weer moeilijk gaan den eisch te stellen, dat de opleiding moet inlichten over litteratuur en muziek, over tooneel en dans, over allerlei richtingen, die opkomen en vergaan.
We meenen, dat hier beperking eisch is. Alles wat wel wenschelijk is, kan nu eenmaal niet geschieden.
Maar wel moet de opleiding zulk een breede basis geven, dat de predikant straks door zelfstandige studie zich in allgrlei inwerken kan en dat hij tot een voorlichting en beoordeeling weet te konïen naar den eisch van Gods Woord.
Komt de dienaar des Woords dan in een stadswijk, waar veel fabrieksarbeiders wonen, dan zal hij in staat zijn het sociale vraagstuk in onderdeelen te gaan bestudeeren, als dat voor hem wenschelijk is. Heeft hij veel met Gymnasiasten en Hooger Burgerscholieren te doen, dan kan hij zich inwerken in het vraagstuk van de rijpere jeugd. Heeft hij veel leden, die opgaan in kunst en wat dies meer zij, dan kan hij zich daarvan op de hoogte stellen.
En dan is er toch altijd wel eenige voorbereiding geweest. Gewoonlijk openbaart zich reeds bij de studenten een zekere voorliefde. De een heeft veel op met de Zending, de ander met Evangelisatie, een derde met sociaal werk, een vierde met litteratuur of muziek. Door vrije studie stelt men zich daarvan op de hoogte. Of men volgt colleges uit andere Faculteiten, die zich daarmee bezighouden. Dat kan en dat gebeurt, maar het schijnt me niet mogelijk of wenschelijk verder te gaan. Niet altijd, maar toch vaak, ziet men trouwens, dat ook de latere werkkring zich als vanzelf aanpast, bij wat reeds vroeg de liefde had v.an het hart. Wie als student veel voelde voor sociaal werk, zal het meestal later wel vinden.
En nu nog één opmerking. Men wil ook het sociaal meeleven bevorderen en de studenten laten meedoen aan jeugd-en sociale organisaties. Eenige praktische arbeid is voor de studenten goed. Maar die mag niet te veel worden. Dat houdt van de studie af, verdraagt zich niet met de studie en maakt, dat een student laat en slecht examen doet, laat en slecht gereed komt. Men late een student toch studeeren, vrage van hem nog geen voorlichting, maar ook geen deelname aan het practische leven. Wat in den studententijd aan voorbereiding verzuimd wordt, kan nooit weer ingehaald.
Daarvoor laat het leven geen tijd. De praktijk daarentegen omringt ons en vraagt onze kracht ons leven lang. Praktische vorming ontvangen we tot onzen dood ; theoretische voorbereiding het best in de jeugd.
** Voor onze Oud-strijders.
Er zijn, gelijk bekend is, nog vele onderwijzers en weduwen van onderwijzers, die in nood verkeeren. Zij werden wel gepensionneerd, maar — onder de oude wetgeving en hebben het nu, in deze dure tijden, moeilijk en zwaar.
Door Schoolraad en Christelijk Volksonderwijs zijn pogingen aangewend, om de besturen der scholen, waaraan de hulpbehoevenden verbonden zijn geweest, te bewegen, zoo niet geheel, dan toch voor een deel bij te passen, wat deze mmder ontvangen dan wanneer zij onder de nieuwe wet op pensioen waren gesteld.
Dat deze besturen alléén dien last niet zouden kunnen dragen, werd van meetaf ingezien. Het stond van te voren vast, dat, nadat hunne hulp was ingeroepen, ook bij de overige besturen en bij de onderwijzers zou moeten worden aangeklopt.
Het is thans aan deze tweede actie toe. Want wel werd er aan jaarlijksche bijdragen f 5000.— toegezegd, maar — er is jaariijks f30.000.— noodig.
Er moet dus nog worden voorzien in een tekort van f 25.000.—, zeggen v ij f en twintig duizend gul den.
Wanneer dit bedrag gevonden is, zullen onze oud-strijders of hunne weduwen zich wel niet bevinden in de gelukkige positie der thans gepensionneerden, maar de ergste nood zal daarmee toch zijn gelenigd.
Hoe nu dit bedrag te vinden ? Schoolraad en Christelijk Volksonderwijs hebben zich in verbinding gesteld met de Vereeniging van Christelijke Onderwijzers en met de Unie van Christelijke Onderwijzers, met het gunstig gevolg, dat aan de bestaande commissie gedelegeerden van beide laatstgenoemde organisaties werden toegevoegd.
De aldus uitgebreide commissie heeft nu een prachtige berekening gemaakt.
Zij vraagt van elk schoolbestuur f 10.— per school en per jaar, en van ieder onzer onderwijzers en onderwijzeressen f 2.— per jaar. .
Er zijn 1100 schoolbesturen. En er zijn 7000 onderwijzers en onderwijzeressen.
Gij ziet, op deze wijze kan het bedrag er komen.
Want — llOOXf 10.— == f 11.000.—. En 7000Xf2.— = f 14.000.—.
Tezamen dus f25.000.—. Wie durft zeggen, dat er zóó te veel wordt gevraagd ?
Onze schoolbesturen zijn in de ruimte gesteld ; zouden zij niet jaarlijks f 10.— kunnen bijdragen ?
Onze onderwijzers en onderwijzeressen ontvangen een voldoend salaris ; zou f 2.— per jaar voor één hunner te bezwarend zijn?
't Komt ons voor, dat — juist wijl de gevraagde bedragen zoo uiterst laag zijn gesteld — op algemeene medewerking mag worden gerekend.
't Laat zich dan ook niet denken, dat dit vernuftig in elkaar gezet plan niet zou slagen.
Op onmacht behoeft het gelukken niet af te stuiten.
En dat er o n w i 1 zou zijn, mag niet worden verondersteld.
De benoodigde f 25000 kunnen er gemakkelijk komen.
En ze zullen er komen óók. Daar zijn we zeker van.
Alleen maar — er is haast bij het werk De handen moeten nu aanstonds aan.jjen ploeg worden geslagen.
Er dient zoo spoedig! mogelijk in den noodstand der ouden van dagen te worden voorzien.
Liefst reeds met 1 September a.s. Zal dat mogelijk zijn, dan moeten vóór 1 Augustus a.s. de toezeggingen zijn ingekomen.
De bovengenoemde Commissie richtte zich daarom tot het personeel van onze scholen met het verzoek, dat één hunner zich zal willen belasten met de jaarlijksche inning van de f2.— per onderwijzer en van de ƒ 10.— van het Schoolbestuur.
Laten nu aanstonds de opgaven worden toegezonden aan den Secretaris van den Schoolraad, mr. J. Terpstra, Sweelinckstr. 39 te 's Gravenhage.
Dan loopt alles vlot. Dan zijn weldra de hulpbehoevenden uit den nood.
En dan zal daarmee een eereschuld aan onze oud-strijders zijn afgedaan.
Gods zegen ruste op dit sympathieke plan (Overgenomen uit „De Bazuin").
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 augustus 1922
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 augustus 1922
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's