Gena, o God, gena.
Ach Heere, 'k heb zoo lange mij vermaakt In 't ijdele genot, 'k heb in de zonden Zoo langen tijd mijn grootsten lust gevonden, 'k Heb jaren lang alleen daarnaar gehaakt. Daarin vertoefde ik van dag tot dag. Dat was het^eenigst wat mij kon behagen, Vergetend dat Uw oog mij immer zag. En dat Gij m' eenmaal rekenschap zoudt vragen.
Maar nu, nu zie 'k de grootheid van mijn kwaad, Mijn zonden zie 'k mij steeds voor oogen zweven, 'k Gedenk vol smart al wat ik heb misdreven. Dat 'k Uwen heilgen wil steeds heb versmaad, 'k Zie dag aan dag mijn zonden voor mij staan, Mijn schuldenlast voel ik gedurig drukken. Wat immer mij vol droefheid voort doet gaan En mij het hoofd gedurig weer doet bukken.
'k Bedenk steeds weer dat ik door al mijn daan, Uw heiligheid bespotte, hoonde, smaadde. Dat 'k U, Die met Uw zegen m' overlaadde, Van dag tot dag bedroefde op mijn paan. Dat ik U smartte, daar 'k gedurig weer. De roepstem, die Gij m' hooren deed, verachtte. Nooit wilde luist'ren als Gij keer op keer Mij opzocht, toeriept : wil Mijn wet betrachten.
Daarom ga 'k thans gedurig op mijn pad, Door 't leven voort, wijl ik mij zie omringen Door duisterheên aanschouwende de dingen Waar ik eertijds vermaak en lust in had. Waardoor mijn ziel zoo vaak de bange klacht ontglipt, dat 'k eindeloos straks zal verkeeren, In 't zwarte duister van den eeuw'gen : nacht, Waar 'k nimmer U aanschouwen mag of eeren.
En ziende op de grootheid van mijn kwaad. Mijn zonden steeds voor oogen ziende zweven. Gevoelende dat ik steeds heb misdreven. Dat 'k Uwen wil, hoe heilig, heb versmaad, Moet ik erkennen, op U slaande 't oog : lk, ''Heere, ben Uw 'gramschap dubbel waardig, 'k Zal straks, U missende, wat U bewoog Tot straf, erkennen moeten : gansch rechtvaardig.
Maar ach, gena, o God, hoor mijn gebed. Verschoon mij toch naar Uw barmhartigheden, Delg uit mijn schuld, vergeef mijn overtreden. Uw goedheid wordt noch paal noch perk gezet, Ai was mij vol van ongerechtigheid. Mijn schuld is zwaar, ik heb Uw wet geschonden. Zie mijn berouw, hoor hoe een boet'ling pleit, En reinig mij van al mijn vuile zonden.
Verberg Uw oog van mijn bedreven kwaad, Waardoor mijn ziel gevoelt de diepste wonden. Delg, delg toch uit mijn schuld en al mijn zonden. En spreek mij vrij van mijne gruweldaad. Herschep mijn hart en reinig Gij, o Heer', Die vuile bron van al mijn wanbedrijven. Vernieuw in mij een vasten geest en leer Mij aan Uw dienst oprecht verbonden blijven.
Gena, o God, gena hoor mijn gebed. Ach hoor naar mij toch, nu ik kom gevloden Tot U, Die immer hulpe heeft geboden Aan zondaars, op hun klacht steeds heeft gelet. Hoor dan, o God, ach hoor dan ook mijn klacht. Wil mij in Uw gena en gunst gedenken. Wil een als ik, die U steeds heeft veracht. Ach wil gewenschte zielevreugde schenken.
Gena, o God, neen niet omdat Ik dit verdiend heb, want 'k ben niets meer , waardig. Dan dat Gij in Uw gramschap mij rechtvaardig
Voor eeuwig reeds van U verstooten hadt, Neen, uit verdienste niet, ik roep alleen Tot U wijl 't oog op Christus is geslagen. Op Hem, Die toch voor zondaars heeft geleên. Slechts pleitende kom ik genade vragen.
Wil, groote 'God, om Zijnswil dan mijn ziel Die gansch melaatsch is, rein'gen en genezen, Wasch mij geheel dan zal ik witter wezen, Dan sneeuw, die versch op 't aardrijk nederviel. Ach Heere, schenk mijn ziele toch die vreugd. Laat uit Uw mond mij stof tot blijdschap hooren. Zoo wordt 't verbrijzeld hart opnieuw verheugd. En in mijn geest de ware rust herboren.
'k Mag pleitend op dien Borg en Middelaar, Dien dierb'ren Jezus, toch tot U nog komen. Want Hij toch heeft de schuld op Zich genomen. Die gansch betaald, dat is toch eeuwig waar, Op Hem slechts is dan ook mijn oog gericht, Op Hem alleen, ach hoor dan naar mijn smeeken. Wil in mijn zwarte, donk're ziel het licht Van Uwe wondere gena ontsteken.
Dan zal ik weder voorwaarts kunnen gaan Op 's levenspad, van al die smart ontheven. Dan zal 'k U dag aan dag de eere geven, Voor alles wat Gij aan mij hebt gedaan. Dan zal mijn mond gestadiglijk Uw lof. Uw wond're trouw en goedheid kunnen melden; Dan heeft mijn ziel tot roemen ruime stof. Dat Gij naar recht haar nimmer komt vergelden.
Dan zal ik elk, die 't heilspoor bijster is. Vrijmoedig al Uw rechte wegen leeren, De zondaar zal zich dan tot U bekeeren, En scheppen moed uit mijn behoudenis, Vergeef mij dan om Christus' wil mijn schuld, Mijn zware schuld, hoe billijk ook te doemen. Dan zal mijn mond met zangstof weer • vervuld. Uw wond're liefde, trouw en goedheid roemen.
COR.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 september 1922
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 september 1922
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's