De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Staat en Maatschappij.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Staat en Maatschappij.

7 minuten leestijd

Waarom toch ?
Wij hebben de dagen van examens weer ; al zijn er reeds vele gepasseerd. Bij examens behoren ook examencommissies. En het is elk jaar met groote nieuwsgierigheid dat de candidaten vragen : Wie zouden er in de commissie zitten ? Terwijl er onder degenen, die voor een benoeming in zoo'n commissie in aanmerking komen nieuwsgierig gevraagd wordt: Wie zal de Minister (of die en die mijnheer) er voor aanwijzen ?
Na de benoeming komen er dan wel eens klachten van de candidaten ; omdat die en die „lastige" in de commissie zit. Er komen ook wel eens klachten van degenen die meenden in aanmerking te zullen komen, maar niet werden benoemd !
Klachten zullen er altijd wel blijven.
Ook omdat er wel menschen zijn, die meenen dat zij voor een benoeming geschikt zijn, terwijl anderen daar wel eens anders over denken.
Maar er is nog een andere kwestie. De kwestie van „richting."
Of, in! de onderwijzerswereld, de kwestie van „openbaar" en „bijzonder" onderwijs.
't Gebeurt wel eens, dat er wel geschikte menschen zijn onder de openbare onderwijzers. Maar bij de Christelijke onderwijzers, neen ! daar kan men niemand vinden, die in een examencommissie zitten kan.
Nóg andere kwesties en klachten zijn er. Er worden soms te veel of te weinig Roomschen benoemd.
Zoo zou men kunnen voortgaan.
Pas schijnt zich weer zooiets te hebben voorgedaan en wel ten opzichte van de samenstelling der Commissie voor 't hoofdonderwijzersexamen.
De heer Suring (R.K.) lid van de Tw. Kamer, heeft den minister eens gepolst, hoe 't komt, dat er b.v. in de Commissie te Haarlem en te Utrecht zoo weinig Poomsche examinatoren zitting hadden.
En de Minister van Onderwijs, dr. de Visser, heeft geantwoord dat het hem gebleken is „dat inderdaad met name in de Commissiën te Haarlem en Utrecht vermoedelijk meer personen werkzaam bij bet Katholiek bijzonder onderwijs, 'n plaats in de examencommissiën aldaar zouden kunnen vinden."
Dat is natuurlijk heel zachtjes uitgedrukt, dat de Roomschen daar achtergezet zijn en ongeveer totaal vergeten zijn, terwijl de mannetjes van het Openbaar Onderwijs daar de lakens uitdeden.
Nu van Roomsche zijde op informatie is uitgegaan in deze, zouden wij met J. L. in „De School met den Bijbel" willen vragen : Is er niet een der Potestantschrechtsche Kamerleden, die een dergelijke vraag wil stellen over het feit, dat tal van hoofden van Openbare Scholen in de commissies zitting hebben, maar van de Christelijke Scholen zoo goed als geen enkele."
Zoo'n vraag zou wel tot nut kunnen zijn. Vooral nu we een man van het Christelijk Onderwijs als minister hebben.
Weet die niet, wat er zoo al in de wereld te koop is ?
Of heeft hij ambtenaren die het voor hem klaar maken en dan juist per ongeluk wel mannen van het Openbaar, maar geen mannen van het Christelijk Onderwijs kennen ?
Jammer dat zulke hatelijke dingen — zoo vol onrecht — telkens nog voorkomen.
Waarom is dat toch?

Een koninklijk woord.
In deze dagen, aan het Regeeringsjubileum van onze geliefde Koningin voorafgaande, komt telkens weer wat anders in de herinnering op van hen, die Oranje liefhebben.
Zoo b.v. wat H.M. de Koningin in 1904 gesproken heeft tot de mannen van de vloot.
Het Marine-instituut in Den Helder vierde in 1904 zijn gouden feest. De Koningin ging er heen. „Nooit heb ik" — zoo schrijft de journalist D. Hans — „het moment vergeten, toen zij op het excercitieveld de adelborsten toesprak. Het was voor mij een oogenblik van poëtische bekoring : de drie-en-twintig-jarige Vorstin, jonge vrouw in den volbloei van haar jeugd, de hand geklemd om den stok van het adelborstenvaandel, en allen toesprekend met een stem, sterk en welluidend, die als melodieuze klank over het groote veld ging. Zóó sterk leeft in mij de heugenis aan dat moment, dat, nu ik deze simpele herinnering schrijf, ik even, even in m'n klapper, m'n verslag — trouw bewaard 1 — moet naslaan, om nog eens dat alles te beleven. Daar vind ik ook haar toespraak, met dien slotzin : „Onze groote vlootvoogden namen Gods Woord tot richtsnoer van hun leven en beschouwden vroomheid als eerste deugd. Toekomstige zeeofficieren, volgt dat voorbeeld na !"
Dat is nu 20 jaar geleden bijna.
Koningin Wilhelmina heeft sedert dikwijls nog zoo gesproken en ook Zelve Gods Woord geëerd.
De toekomstige zeeofficieren toen zijn nu 20 jaar ouder, voor zoover zij nog leven en vormen een belangrijk deel van onze vlootbevolking.
Is daar de vroomheid als de eerste deugd beoefend ?
Is daar Gods Woord geëerd ?
Intusschen doet het ons goed, ook dit koninklijk woord van onze geliefde Vorstin in onze herinnering te bewaren en het onzen kinderen te vertellen.

De Turk.
De vlaggen hebben gewaaid. De maaltijden zijn gehouden. De bloemen, zijn gestrooid. Het is vrede. Vrede tusschen de geallieerden en Turkije. Lausanne heeft toch resultaat opgeleverd.
Maar welk resultaat ?
In het kort dit: de Turk heeft in bijna alles z'n zin gekregen.
De zieke man te Constantinopel was al dood verklaard. De kist was reeds besteld en de lijkwagen zou hem brenger over het water, voor goed uit Europa weggedaan !
En nu zit daar te Constantinopel een jonge, krachtige Turksche regeering, die een volledige zelfstandigheid van het Turksche rijk en vrije beschikking over de zeeëngten eischte en het alles verkreeg, zooals het dit wenschte. De groote Westersche mogendheden hebben het moeten afleggen voor Turkije.
Door den strijd in Klein-Azie is de Turk er weer boven op gekomen. Hij heeft het niet opgegeven, ook niet toen het schier hopeloos was. En door de nederlaag der Grieken is de roem der Turken uitgedragen naar het Oosten en ook in het Westen ging het „hoed af."
De Halve Maan die bloedrood scheen te zullen ondergaan, staat weer hoog aan den hemel. Turkije in Europa herleeft weer. De roem verbreidt zich in het Oosten. De Mohammedaansche wereld leeft weer op.
Wie had dat kunnen denken, dat Turkije zoo'n eervollen vrede zou sluiten.
Is het niet mee, door den haat en nijd welke onder de Westersche, Europeesche volkeren gevonden wordt?

Duitschland in nood.
Frankrijk — en België doet mee — is van meening, dat Duitschland kan betalen en moet betalen de ontzaglijk groote oorlogsschuld.
Daarom de bezetting in het Roergebied toen de betaling van de schatting niet vlug genoeg ging, naar het oordeel van Frankrijk.
Engeland kon zich met die geweldpleging der Franschen en Belgen in het Duitsche Roergebied niet vereenigen, maar liet het begaan.
Intusschen is er een zee van ellende over Duitschlands bevolking. uitgegoten — en revolutie met al de schrikkelijke gevolgen van 'n binnenlandscben oorlog staat voor de deur ; vlak voor de deur.
Europa lijkt wel een vulcaan. Men hoort het rommelen, alsof het ingewand van de aarde bewogen wordt. En vuur en vernieling rijpen als de vruchten, waaraan Europa den dood zich eten zal.
Frankrijk is verblind van haat.
Jaloerschheid drijft de leiders, die ook weer geleid worden, niet 't minst door de pers ; waarbij het geld zooveel vermag.
Duitschland moet en zal er ónder. Liever heel dat land kapot, dan ook maar even verademing geschonken aan dat volk van barbaren.
In Engeland komt verandering. Men heeft Frankrijk laten begaan. Maar mr. Baldwin heeft in het Lagerhuis een rede gehouden en Curzon in het Hoogerhuis, die er op wijzen, dat Engeland niet langer aan Poincaré en de zijnen de alleenleiding in Europa zal laten. Den naar den afgrond snellenden Europeeschen wagen wil men een andere richting gaan geven.
Engeland wil met Duitschland onderhandelen. Frankrijk niet.
Wie zal het winnen ?
Intusschen lijdt de bevolking in Duitschland op 't allervreeselijkst.
Fabrieken staan stil. Etenswaren zijn duur en slecht. Honger en nood in duizende gezinnen, vooral van middenstanders, gepensioneerden, renteniers, intellectueelen — predikantsgezinnen niet 't minst.
De honger leest men uit de oogen van velen, klein en groot.
De ontevredenheid, de onverschilligheid neemt met den dag toe.
Haat en nijd groeit in de harten van duizenden.
Moord en doodslag dreigen van alle kanten.
Revolutie
De Heere opene de oogen der blinden. Hij sture de volken in het spoor van recht en gerechtigheid. Hij geve nog vre.de en blijdschap. Waarbij Hij zegt : Keer weder tot Mij, want waarom zoudt gij sterven ?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 augustus 1923

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Staat en Maatschappij.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 augustus 1923

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's