De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

16 minuten leestijd

Maar Ik zal in het midden van u doen overblijiven een ellendig en arm volk; die zullen op den Naam des Heeren betrouwen. Zefanja 3 : 12.

Het vertrouwen op den Naam des Heeren.
Zien wij nu :
Ie. Wie doet vertrouwen op den Naam des Heeren.
2e. Welke personen vertrouwen op den Naam des Heeren.
3e. Wat het zeggen wil te vertrouwen op den Naam des Heeren.
Maar Ik zal in het midden van u doen overblijven.
Door deze Godsspraak van den profeet Zefanja kondigt de Heere zich aan als degene, die doet vertrouwen op den Naam des Heeren.
Want de Heere zal door Zijn verkiezende genade zich doen overblijven een volk, dat den Heere vreest.
Dat is eene rijke belofte. Want eerstens heeft Zefanja, die als opvolger van Jeremia kan beschouwd worden, en leefde, nadat de koning Josia de hervormingen had ingevoerd, door de onboetvaardigheid en hardnekkigheid des volks de gerichten des Heeren moeten aanzeggen voor de gansche aarde. Daarvan lezen wij in het eerste hoofdstuk. Daarna heeft hij het volk van Israël opgewekt tot de bekeering tot den levenden God, gelijk in hoofdstuk 2 tot hoofdstuk 3 vers 8 de dringende roepstem der bekeering ons tegenklinkt. En eindelijk heeft hij in de laatste verzen heilrijke voorzeggingen mogen doen, dat de Heere, niettegenstaande den afval en ongevoeligheid van velen, toch op aarde altoos een volk zou hebben, dat acht geeft op des Heeren wegen. En tot die moedgevende beloften behoort dan het woord van onzen tekst : Maar Ik zal in het midden van u doen overblijven een ellendig en arm volk. En dat overblijfsel zal er wezen naar de verkiezing der genade.
Dat volk zou er wezen in de dagen van de ballingschap. En inderdaad waren er wel velen achter gebleven in Babel, die geen heimwee hadden naar de stad des grooten Konings, en niet nederzaten aan de stroomen van Babel om te weenen over Jeruzalem, dat zij verlaten hadden, doch er was óok een volk, dat van ganscher hart hing aan den dienst des Heeren, en dat weder wilde keeren tot de plaats, die de Heere tot Zijne gedachtenis gesticht had en dat bij monde van een Ezra moest belijden : Mijn God ! ik ben beschaamd en schaamrood om mijn aangezicht tot U op te heffen, mijn God, want onze ongerechtigheden zijn vermenigvuldigd tot boven ons hoofd en onze schuld is groot geworden tot aan den hemel.
De Heere zou zich dat volk doen over blijven in de dagen, dat de Heere Jezus hier op aarde kwam. Want velen wenden zich weliswaar af van den Zone Gods. Want Hij is gekomen tot het Zijne en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen. Doch daar was toen ook een volk, dat de verlossing te Jeruzalem verwachtte, dat verwachtte de vertroostingen Israels. En zij kwamen tot Jezus, als tot het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt, en zeiden : Heere, tot wien zouden wij heengaan? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens.
De Heere zou zich dat volk doen over blijven in de dagen der apostelen : Want al predikten de apostelen ook dikwerf voor gesloten deuren, nochtans opende de Heere een Lydia's hart, zoodat zij acht gaf op het woord, dat van 's Heeren wege haar gepredikt werd. En menigmaal werd hun een krachtige deur geopend en niemand kon die dan sluiten, gelijk in Corinthe, waarvan de Heere zeide : Spreek en zwijg niet, want Ik heb veel volk in deze stad.
De Heere zal ook in het midden van ons doen overblijven een ellendig en arm volk. Want de Heere zal ook nu zich een volk overhouden.
De wereld moge Gods volk zoeken te verdelgen, de duivel moge trachten om Gods gemeente te verslinden, maar de Heere, de souvereine en vrijmachtige God, zal altoos zich een volk voorbehouden. Want Hij zegt: IK zal in het midden van u doen overblijven. En wie is die Heere ? Dat is de drieëenige God. De Vader zal dat volk verkiezen in Zijn verkiezende liefde, als vaten Zijner barmhartigheid, gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk voor Hem zouden zijn in de liefde.
En de Zoon zal hen verlossen door Zijn verlossende liefde, door hen vrij te koopen door Zijn dierbaar bloed en door den toorn van God, waaronder zij eeuwig hadden moeten verzinken, voor hen te stillen en door een gerechtigheid voor hen aan te brengen, die al hun schuld en zonden volkomen bedekt.
En de Heilige Geest zal hen toebrengen door Zijn toepassende liefde, en hen toeëigenen hetgeen zij in Christus hebben, n.l. de afwassching hunner zonden en de dagelijksche vernieuwing huns levens. En alzoo zal de Heilige Geest hen vernieuwen, dat zij veranderd zullen worden van heerlijkheid tot heerlijkheid. En dat zal de Heere doen door Zijn almachtige en vrijmachtige genade.
Hij voert Zijn welbehagen uit en er is geen schepsel noch duivelenheir die Zijne hand kan afslaan, zeggende : Wat doet Gij ? En Hij strekt Zijn hand uit over al de Zijnen en zegt: Dat is Mijn volk. Jakob is het snoer Mijner erve.
En nu is het zoo gelukkig, dat de Heere in het midden van ons doet overblijven een arm en ellendig volk. Want als de Heere dat niet deed, zou er nooit één toe komen om de wereld vaarwel te zeggen en aan de zonde een scheldbrief te geven.
En het is ook zoo Gode verheerlijkend dat de Heere in ons midden doet overblijven een arm en ellendig volk. Want nu zal God de eere ontvangen, o volk des Heeren. Want het is niet desgenen die wil, noch desgenen die loopt, maar des ontfermenden Gods. Niet ons, niet ons, o Heere, maar Uwen Naam geef eere om Uwer goedertierenheid en om Uwer waarheid wil.
En het is zulk een behoud voor land en volk, dat de Heere nog doet overblijven in ons midden een arm en ellendig volk. Want deze arme zuchters zijn het zout der aarde en het licht der wereld. Om hunnentwil draagt God nog deze wereld. Want gelijk in den eik en den haageik na 't afvallen der bladeren nog steunsel is, zoo zal het heilige zaad het steunsel daarvan nog wezen.
Zien we vervolgens welke personen vertrouwen op den Naam des Heeren. En dan zegt ons tekstwoord : „Het is een arm en ellendig volk." Wat is nu een ellendig volk ? Dat is een volk, dat zeggen kan : ik ben de man, die ellende gezien heb. Waarom hebben zij de ellende gezien ? Omdat zij zichzelven als vreemdelingen en ballingen hier op aarde hebben leeren kennen. Zij voelen zich hier beneden niet thuis. Want het klimaat dezer wereld is hen Ie guur en te barsch. Zij hebben hier hun lust zoo zelden, zij vinden hier het ware leven niet. En zij kunnen niet meedoen met den geest der wereld. Want zij verstaan het woord van.-den Apostel: Heb de wereld niet lief, noch 't geen in de wereld is, want zoo iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem. Daarom zijn ze ook ellendig, omdat zij vermorzeld zijn door den hamer van Gods wet. En nu zijn ze gansch stukgeslagen van binnen, omdat zij, gezien hebben, dat zij niet alleen tegen sommige, maar tegen al de geboden Gods zwaarlijk gezondigd hebben. En zij behooren daarom tot de verbrokenen van hart en de verslagenen van geest, die het met den dichter zeggen:
'k Ben. door Uwe wet te schenden, Krom van lenden, vol van kommer en verdriet, leer gebogen en verslagen, moe van 't klagen Ga ik al den dag in 't zwart.
Zij zijn ook daarom ellendig, omdat zij den toornegloed van den Heiligen God voelen branden in hun ziel. En zij dreigen door dien toornegloed verzengd te worden. En zij verootmoedigen zich daarom voor God, zeggende : ik heb gedaan wat kwaad was in Uw oog, dies ben ik, Heer, Uw gramschap dubbel waardig. En zij bukken zich in het stof voor den Allerhoogste, zeggende :
Ai matig Uw kastijden. Gelijk een Vader doet.
Zoo gedragen zich deze ellendigen ; maar ook worden zij genoemd een arm volk. Want ze zijn een volk, dat arm is aan goede werken. Want zij hebben maar een klein beginsel der ware gehoorzaamheid. Nooit zijn ze tevreden op zichzelf. En hunne beste werken zijn met zonde bevlekt. En omdat zij zoo arm zijn aan goede werken, achten zij den ander veel uitnemender dan zichzelven.
Maar ook daarom zijn ze een arm volk, omdat ze arm zijn aan gebed. Want kwam de Geest hunne zwakheden niet te hulp, zij zouden niet weten hoe te bidden, gelijk het behoort en zij gaan soms zoo biddeloos hun weg. En het schijnt soms wel of dat hart is toegebonden en er geen zucht door kan. Soms brengen zij het niet verder, dan tot een stillen zucht: „Och Heere !" En zij zien allerhanden nood en kunnen er toch niet voor bidden.
Ach, zeggen ze: „Heere, waarom staat Gij van verre, waarom verbergt gij U in tijden van benauwdheid? "
Maar ook daarom is het een arm volk omdat zij arm zijn aan leven. Want daar kunnen zulke dorre tijden voor Gods kinderen aanbreken. Dan schijnen ze wel geslagen te zijn in den winterboei.
Daarom zeide de dichter : Gun leven aan mijn ziel, dan looft mijn mond Uw trouwe hulp. En deze armen worden nu zalig gesproken. Want zalig zijn de armen van geest, want hunner is het Ko­ninkrijk der hemelen. Niemand heeft een goed woord voor hen. Maar Jezus mint hen o zoo teer. Want armen worden door Hem met goederen vervuld en rijken zendt Hij ledig heen.
En deze uitgeledigde toestand des harten is Gode zoo welbehagelijk. Want de Heere denkt aan hen. Ik ben wel ellendig en nooddruftig, maar de Heere denkt aan mij. Gij zijt mijn Hulp en mijn Bevrijder, o mijn God ! vertoef niet. En voor deze ellendigen en armen is er maar één uitzicht, maar één hope, en die is op God. Want God heeft hen uitverkoren om rijk te zijn in het geloof en erfgenamen te wezen des Koninkrijks.
Ten slotte zien wij nog wat het is, te vertrouwen op den Naam des Heeren. Want ons tekstwoord zegt : Ik zal in het midden van u doen overblijven een ellendig en arm volk, die zullen op dén Naam des Heeren betrouwen.
Wat wil dat nu zeggen, te betrouwen op den Naam des Heeren ; dat is : op Jehova, den eeuwigen, getrouwen Verbondsgod, de Ik zal zijn, die Ik zijn zal.
Dat wil dit zeggen : Zij vertrouwen op den Heere voor hun aardsche leven. Want zij geven het roer van hun leven over in de handen van God. Zij vertrouwen, dat de Heere hen wel doorhelpen zal. Want de Heere heeft gezegd : Ik zal u niet verlaten en Ik zal u niet begeven. Daarom wachten zij in vertrouwen de toekomst af. Want de Heere zal hen van alle goeds verzorgen en alle kwaad van hen weren of ten hunnen beste keeren, waar Hij zulks doen kan als een almachtig God en ook doen wil als een getrouw Vader.
Maar ook betrouwen zij op den Naam des Heeren voor hun huisgezin. Want zij zien dikwerf bij hun kinderen zoo weinig vreeze Gods. Het schijnt wel of de kinderen maar geen indruk hebben van 't gewicht hunner onsterfelijke ziel, of alle vermaningen geen ingang bij hen vinden. En dan wanneer uw kinderen zoo moeilijk zijn te regeeren, en gij er zelf geen raad meer mee weet, dan zegt gij : Heere, doe Gij het toch. Gij, God des eeds en des verbonds, maak Gij de belofte waar : Ik ben uw God en uws zaads God.
Zij betrouwen ook op den Naam des Heeren voor de verlossing hunner ziel. Want de vijand schijnt soms de overhand te behouden. Dan zijt gij zoo benauwd en benepen van binnen. Dan raakt gij alle licht kwijt. En wordt het zalig-worden u hoe langer hoe onmogelijker. En hadt gij vroeger nog eens een belofte, waar gij op kondet vertrouwen, nu houdt gij niets over dan een onbekeerde ziel. En nu betrouwt gij ook voor uw ziel alleenlijk op den Naam des Heeren. Want indien iemand in duisternis is gezeten en geen licht heeft, dat hij betrouwe op den Naam des Heeren en steune op zijn God. Zij betrouwen op den Naam des Heeren ook in regenachtige tijden. Want ook de aanhoudende regens hebben ons veel te zeggen. De donkere luchten, die zwaar neerhangen over onze landouwen, spreken ons onheilspellend toe. En hier in onze hooge landen wordt het nog niet zoo gevoeld. Maar in de lage streken moeten de koeien al gestald worden en dat nu in het langst der dagen.
En de Heere moet daarin voorzien, anders zal ook hier geen oogst kunnen worden binnengehaald. En dat alles over komt ons om de zonde. De Heere heeft ook hierin ons veel te zeggen.
En wat doet nu een ellendig en arm volk ? Die betrouwen op den Naam des Heeren. Want zij zeggen : Heere, gij hebt beloofd dat zaaiing en oogst niet zouden ophouden. Daarom wentelen wij den weg op U, Heere, want Gij zorgt voor ons.
Zij betrouwen op den Naam des Heeren ook bij al de hardnekkigheid en onboetvaardigheid, die alom wordt aanschouwd. Want er is niets geen doorzicht in de bange teekenen der tijden. Geen morgenrood kunnen wij begroeten, dat een heilvollen dag zou voorspellen. Doch de lucht is overladen, is zwoel en zwanger en dreigt vonken te gaan schieten. Want daar is geen berouw, daar is geen boete, daar is geen wederkeeren tot God. En nu geeft het arme volk 't over aan den Heere. Want de Heere zal het alles besturen tot de eere en grootmaking Zijns Naams. Want de dag is Uwe maar ook de nacht is Uwe. Want Hij schept het licht, maar ook Hij beschikt de duisternis. En het zal alles naar Uw wenken hooren.' En zoo heeft het veel in te betrouwen op den Naam des Heeren.
En dat vertrouwen wordt wel geschokt en bestreden. Want het kan met dat al soms zoo hetzelfde blijven. En als dat dagen en weken en jaren soms aanhoudt hoonen u uwe wederpartijders met een doodsteek in uwe beenderen, als zij den ganschen dag tot u zeggen : Waar is uw God?
Als er dan geen verandering komt, dan plaagt de Verzoeker en zegt : hij heeft het op den Heere gewenteld, dat die hem nu uithelpe.
En als de duivelen dan in uwe ziel als huppelen en dansen en zij zich verblijden over het kwaad dat u als met volle bekers wordt toegereikt, och zeg dan : hoelang beroemt gij u in het kwade, o gij geweldige, des Heeren goedertierenheid duurt toch immers den ganschen dag. Want uw vertrouwen, hoezeer ook bestreden, zal tóch niet worden beschaamd. Want die op den Heere vertrouwen zijn als de berg Zion, die niet wankelt in eeuwigheid.
Want gelijk er om Jeruzalem bergen zijn, alzoo is de Heere rondom Zijn volk, van nu aan tot in eeuwigheid.
En al zoudt gij geen uitkomst zien in dit leven en met het vertrouwen op den Heere in uwe ziel den dood ingaan, dan nog zou het blijken dat de Heere het hemelsche Zion gegrond heeft, opdat de bedrukten Zijns volks daar een toevlucht zouden hebben.
Welgelukzalig zijn daarom allen, die op Hem betrouwen.
Maar Ik zal in het midden van hen doen overblijven een ellendig en arm volk, die zullen op den Naam des Heeren betrouwen.
En nu vragen wij u : Behoort gij tot deze armen en eüendigen? En als gij tot deze ellendigen en armen behoort, dan zult gij de wereld ontvluchten met al hare luidruchtigheid en vermakelijkheden, en dan zal u de grond branden onder de voeten als gij u begeven zoudt naar den ronddans, dien de wereld uitvoert om de voor haar opgerichte altaren.
Als gij u arm en ellendig voelt, dan zult gij zijn een beminnaar van de voorhoven des Heeren en zal nimmer uw plaats in Gods huis ledig gevonden worden omdat gij hunkert naar het Brood, des Levens, dat door het Woord aan hongerige zielen wordt uitgereikt. Als gij arm en ellendig zijt, dan zult gij u spenen van alles wat naar hoovaardij riekt. Want gij zult u dan aangetrokken gevoelen tot een nederig leven voor God en menschen en gij zult uzelven versieren met een stillen en ootmoedigen geest, welke kostelijk is voor God.
Doch wellicht zegt gij : Ik ben rijk en verrijkt en heb geens dings gebrek, en gij weet niet dat gij zijt ellendig en arm en jammerlijk en blind en naakt. En dan steunt gij op uw wijsheid of op uw kracht of op uw rijkdom of op eigen gerechtigheid of op uw vroomheid of uw deugd en uw plicht. En g reist zoo den dood tegemoet.
En wat zal dan blijken? Dat gij uw ziel gebouwd hebt op een zandgrond. En uw val zal groot zijn. Want al deze leunsels en steunsels ontvallen ons bij den dood, en u zal niets resten dan een wrekend God in den hemel boven u en een verzondigd verleden achter u en een gapenden afgrond voor u en een aanklagend geweten in u. En gij zult wegzinken al dieper en dieper en de put des afgronds zal zijn mond over u toesluiten.
Want gij hebt Jehovah Jezus noodig voor uw arme ziel. Hij alleen kan u redden. O, versmaad dan niet Zijn dierbaar bloed, dat uw schuld kan bedekken, veracht dan niet langer Zijn Geest die u van uw trotsche hoovaardij wil genezen. En word arm in uzelf, opdat gij een rijken Christus moogt aannemen door de hand des geloofs, opdat, wanneer ééns bezwijken zal uw vleesch en uw hart, Jezus moge zijn de Rotssteen uws harten en uw deel tot in eeuwigheid. Zijt gij arm en ellendig, dan is dat een daad van God. Want de Heere zegt: Ik zal in het midden van u doen overblijven een arm en ellendig volk, en het is tevens evenzeer de daad van God, dat gij betrouwt op den Naam des Heeren. En die Naam des Heeren is een sterke toren, de rechtvaardige zal daarhenen loopen en in een hoog vertrek gesteld worden.
Vertrouwt dan op den Heere in uw leven, en gij zult ervaren dat gij te doen hebt met een verzoenend God, bij Wien zijn milde handen en vriendelijke oogen.
Vertrouwt dan op den Heere in uw dood, en al komen de golven bruisend aan, de Heere zal de golven breken en u door Zijne genade en liefde opnemen in Zijne heerlijkheid.
Want gij weet de genade van onzen Heere Jezus Christus, dat Hij om uwentwil is arm geworden, daar Hij rijk was, opdat gij door Zijne armoede zoudt rijk worden. — Amen.

H.

V. V.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 september 1923

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 september 1923

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's