De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Verschoppelingen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verschoppelingen

Feuilleton.

6 minuten leestijd

EEN OORSPRONKELIJK VERHAAL DAT AANVANGT ONGEVEER 1870

Paul keek strak voor zich naar den grond en als hij zijn gelaat weer, een weinig zwaar moedig, ophief, zei hij :
„Ik zou wel timmerman willen worden, maar — wie zou dan voor de schapen zorgen ? '
„Wel, we zouden een anderen herder zoeken."
Ja, dat begreep hij wel.
„Maar — baas ! zou het dan wel goed gaan ? "
De kuiper kreeg den indruk, dat Paul liever herder bleef. Meermalen spraken ze samen over het timmervak, doch Paul had altijd zijn „maar". En Hillebrand wilde liefst, dat hij er zelf niet maar mee instemde, doch dat hij het heel gaarne deed, en zoover kwam het niet.
Wat was de zaak bij Paul ? De vrees voor menschen, en vooral voor jongens, die hij niet kende, zat er nog altijd diep bij hem in. Hij zou met knechts en jongens samen moeten werken, met menschen, die God niet liefhadden en geen barmhartigheid kenden.
En als hij eens een bekwaam timmerman was, zou hij toij allerlei vreemde menschen in huis karweitjes moeten doen,
In de hei was hij altijd alleen ; alleen met zijn God en zijn schapen. In de hei was hij als herder koning, met den hond als zijn eersten minister en met de schapen als zijn onderdanen. En 't zou hem hard vallen, zijn schapen te verlaten : zij waren alle zijn vrienden. En dan  — die heerlijke ruime wijde wereld te moeten verlaten, en zich op te sluiten in een enge werkplaats, daar zoo iets te zijn als een slaaf, terwijl hij nu geheel vrij was ! 't Grijnsde hem soms toe.
Daarbij — nu at hij zijn eigen brood, en kocht hij zijn eigen kleeren. Want Hillebrand kreeg eenige vergoeding van de menschen, die verplicht waren, een bepaalden tijd van 't jaar den herder in den kost te nemen.
En als timmermansleerling zou hij niets kunnen verdienen en een groot bezwaar worden voor den baas en de vrouw. Ze zouden dat wel gaarne voor hem dragen, maar hij wilde liever, dat ze geen schade van hem hadden.
Hillebrand begon er maar niet meer over.
Doch van een anderen kant kwam er hulp 't Was in de Meimaand, dat de postbode met een brief bij den kuiper kwam en vroeg, of die daar moest zijn. De brief was gericht aan:
Den Heer Paul Dinderman herder ten huize van Hillebrand Mr. Kuiper te Winnewoud.
De kuiper aanvaardde den brief, die volgens het poststempel kwam van Berndijk. Hij was zóó nieuwsgierig, dat hij terstond een van zijn jongens met den brief naar Paul in de hei zond.
't Was een brief van Marie, die Paul daar in meedeelde, dat zij belijdenis van haar geloof had afgelegd en met de Gemeente aan de tafel des Heeren was geweest. Met al de warmte van haar hart vertelde ze hem, hoeveel ze daar genoten had en hoe gelukkig zij zich gevoelde.
Paul wist nu terstond, dat hem iets ontbrak, dat het bij hem niet in den haak was. Zoodra hij thuis kwam, liet hij den baas en de vrouw den brief lezen.
„Ik zou ook belijdenis willen doen, baas."
„Omdat Marie het gedaan heeft ? "
„Niet omdat zij 't gedaan heeft ; maar omdat het goed is. Ik denk, dat freule Virginie er met haar over gesproken heeft."
De vrouw keek den baas aan. Zij voelde in Pauls woorden een rechtmatig verwijt: hij had met Paul moeten spreken l "t Was of de vrouw met dien enkelen blik hem dat zeide. Hij had er vaak genoeg over gedacht, maar opzettelijk de zaak niet aangeroerd. En zoowel zijn vrouw als Paul zouden 't nu verstaan, waarom hij steeds gezwegen had.
„Ben je gedoopt, Paul ? " vroeg hij.
„Gedoopt ? Ik denk van wel !"
„Nee, je bent nog ongedoopt ; ik heb al voorlang daarnaar onderzoek gedaan. Heb je daar nooit over gedacht ? "
„Wel eens ; maar ik heb nooit doopen gezien. Je hebt mij zelf gezegd, dat alle menschen in Winnewoud en misschien ook allen in Delberg gedoopt zijn, en dat er toch maar weinigen zijn, die in waarheid voor kinderen Gods kunnen doorgaan. En daarom dacht ik, dat tegenwoordig de doop zoo veel als niets meer te beteekenen heeft, en gaf ik er niet veel om, of ik gedoopt was of niet. Ik weet wel, dat het in 't N. Testament heel anders is, want daar beteekent de doop heel veel ; maar ik dacht altijd, dat dat was afgeschaft."
Dat kon een geredeneer worden, dacht de kuiper en die wilde 't liever kort maken.
„Jij zoudt je toch liefst aan 't N. Testament houden, niet waar? "
„Zeker, baas."
„Ik ook. En wat zou je nu willen ? "
„Ja, ik zou belijdenis willen doen en dan gedoopt moeten worden."
Nu had Hillebrand hem.
„Waarom zou dat moeten, Paul ? "
„Omdat de Heere dat heeft ingesteld, en de eerste geloovigen hebben zich al dadelijk moeten laten doopen !"
„Waarom moesten ze dat ?
„Omdat ze anders niet tot de Gemeente behoorden en ze eerst aan 't Avondmaal gingen, als ze gedoopt waren."
De baas lachte als iemand, die aan de winnende hand is.
„Maar wat hadden z'er nu aan, dat ze aan de Gemeente behoorden ? "
Paul vroeg zich af, wat de menschen van nu er aan hadden, dat ze aan de Gemeente waren, en hij wist niets : hij kwam bijna nooit in de kerk.
„Kom, kom, Paul! je weet het wel. Denk eens aan Handelingen II."
„O ja ! Zij waren volhardende in de leer der apostelen en in de gemeenschap en in de breking des broods, en in de gebeden."
„En waar was nu dat alles te vinden ; de leer, de gemeenschap, de gebeden en breking des broods ? "
„Toen in den tempel, of in een huis, of waar ze maar samen kwamen."
„En nu ? "
„Nu ? Nu — in de kerk."
De baas was klaar.
„Ja, jongen ! nu moet ik weg. Denk jij er zelf maar eens over na, wat jij er aan zult hebben, als je tot de Gemeente behoort."
De baas ging heen en Paul begon terstond na te denken, de handen gevouwen om de opgeheven linker knie. Heel lang zat hij zoo, starend zonder iets te zien. Doch In eens ontsloot hij de handen, zette den voet neer en den wijsvinger opheffend zei hij :
„Vrouw ! nu weet ik het I Daar heeft de baas al lang over gedacht, en omdat het toch niets zou helpen, heeft hij er nooit met mij over gesproken. Omdat ik nooit naar de kerk kan, zou ik er niets aan hebben."
De vrouw geloofde, dat Paul het goed had bezien.
's Avonds, toen ze met haar man alleen was, deelde ze hem de vrucht van Pauls nadenken mede. Hillebrand lachte.
„Nu zul je eens zien, hoe graag hij een handwerk zal willen leeren !"

(Wordt vervolgd).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 september 1923

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Verschoppelingen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 september 1923

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's