De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het kerkelijk leven.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De verkiezing tot het ambt. V.
De Gereformeerde Kerken hier en elders hebben zich dus, naar uitwijzen van de Schrift, bij de verkiezing tot het ambt het liefst en het meest gehouden bij deze methode : dat het ambt (de Kerkeraad) de leiding en de verantwoordelijkheid had en hield bij het verkiezingswerk en bij „de invoering in het ambt" (B. Weiss. Pastoraalbrieven)
Van regeermacht der gemeente bij 't verkiezingswerk was geen sprake. De „wettige verkiezing der Kerk", waarvan in artikel 31 Ned. Geloofsbelijdenis sprake is, wijst op de rechten en de medewerking van de gemeente opdat het niet geschieden zal gelijk in de Roomsche Kerk, dat de Clerus (de geestelijkheid) alles aan de gemeente oplegt, zonder haar te kennen in haar rechten. Voor zulke Roomsche, hiërarchische practijken moesten de Gereformeerden waken. En daarom die drieërlei weg bij de verkiezing tot het ambt om de goede samenwerking tusschen Kerkeraad en gemeente te regelen en te bevorderen, opdat ook werkelijk door de gekozenen gezegd kon worden, dat zij door de gemeente en mitsdien van God waren geroepen.
Van „volkssouvereiniteit" wilden onze Gereformeerde vaderen evenwel niets weten. Van een vrij en onbelemmerd kiezen der Gemeente, waarbij de Gemeente alles in handen kreeg en de Kerkeraad er eenvoudig buiten kwam staan — zooals men nu wel zou willen en zooals ook in het Kiescollege naar voren komt — moesten zij niets hebben ! Geen „regeermacht" der Gemeente met machteloosheid van het ambt! Dat was niet naar de Schrift (zie Hand. 2, 6, 14, Titus 1, 1 Tim. 5, enz.). En toen dan ook een Gereformeerd geleerde te Parijs, Jean Marelli, in de tweede helft van de 16de eeuw (plm. 1560) een boek schreef en daarin de stelling verdedigde : „dat de kerkelijke verkiezingen van rechtswege door de geheele verzameling der gemeente moesten geschieden", waarbij hij duidelijk een onbeperkt, uitsluitend en beslissend recht van verkiezing aan de gemeenteleden wilde toekennen, zoodat de Kerkeraad geen voordracht mocht doen noch de keuze der gemeente beperken, omdat de gemeente uitsluitend het recht had om te kiezen — (denk aan onze ongelukkige Kiescolleges !) — toen kwam ieder die Gereformeerd voelde daartegen op, om die revolutionaire volkssouvereiniteit in het midden van Gods Kerk te veroordeelen. W^ant al noemt men dat dan „democratisch", het gaat vierkant in tegen de ordinantiën Gods, tegen den Schriftuurlijken weg.
Volgens Morelli moest dus de gemeente — de gemeenteleden — een onbeperkt, uitsluitend en beslissend recht van verkiezing hebben. De gemeente zou zelf aanwijzen, zelf beoordeelen, zelf kiezen — en als de keuze geschied was mocht de Kerkeraad den gekozen persoon niet beoordeelen, want de keuze der gemeente was beslissend.
Net als bij onze Kiescolleges dus !
Daar behoeft de Kerkeraad ook niet eens te vergaderen als ouderlingen en diakenen gekozen zijn. Daar zorgen de gemeenteleden wel voor door het College van Gemachtigden !
De Synode der Fransche Kerken te Orleans in 1562 saamgekomen, heeft terstond het groote gevaar doorzien, dat in de stellingen van Morelli school en geen oogenblik geaarzeld dit boek te veroordeelen en den schrijver gestreng te bestraffen, omdat hij „een valsche leer" bracht, die op wanorde en verbrokkeling der Kerken moest uitloopen. In alle Kerken in Frankrijk moest dat vonnis publiek van den kansel worden afgelezen en de geloovigen tegen deze leer worden gewaarschuwd.
Toen Morelli veroordeeld was vluchtte hij naar Geneve en beriep zich op Calvijn, wiens leerling hij was. Maar Calvijn weigerde het oordeel den Fransche Synode af te keuren. Ten slotte werd hij ook in Geneve, zijn vaderstad, in den ban gedaan.

Beza, Calvijn's trouwste volgeling, teekende 't beginsel van Morelli aldus: „Morelli wil, dat met niets anders rekening zal gehouden worden, dan me
hetgeen door de gemeente met meerderheid van stemmen is uitgemaakt. Wanneer dat niet geschiedt, klaagt hij over tyrannie en hiërarchie, die de gemeente verdrukt, maar hij schijnt zelf geen de minste vrees te koesteren voor eene volksregeering, wanneer hij en de zijnen daarin maar de baas kunnen spelen." (Denk maar weer aan de Kiesverenigingen en de Kiescolleges in onze dagen !)
De Gereformeerden moeten dus niets hebben van dat stemrecht der gemeente in revolutionairen zin.
Ook toen de Independenten in Engeland daarmee kwamen, hebben onze aderen dat veroordeeld. En de groote Gereformeerde kerkleeraar Maastricht  verwierp niet alleen bij het stuk van de verkiezing tot 't ambt de Roomschen. die het recht der verkiezing aan den Bisschop toekennen ; en niet alleen de Erastianen of Remonstranten, die leeren dat de Overheid kiezen moet (denk aan Calvijn in Geneve met z'n kleinen en grooten gemeenteraad) ; maar Maastricht verwierp óók met name de Independenten. die „het recht van beroeping toekennen aan de gemeentelijke vergadering en haar afzonderlijke leden." Daartegenover stelt hij, dat de Gereformeerden het Goddelijk recht van de roeping tot het ambt hebben toegekend aan de Kerk, niet aan de Kerk in haar afzonderlijke leden, maar aan de Kerk als georganiseerd geheel, onder leiding van den Kerkeraad, die de gemeente representeert.
De Gereformeerden door alle tijden heen wilden dus van „regeermacht der gemeente" in het stuk der verkiezing niets weten. Zij wilden dat ambt en gemeente harmonisch zou worden samengevoegd.
Wel mocht het dus zooals di Lasco (bovengenoemd) deed te Londen : de gemeente laten stemmen, maar de Kerkeraad bleef daarna het recht houden van verkiezing.
Die het dus voorstelt, — naar uitwijzen van de Schrift en gezien de practijken der oude Kerken en gehoord het oordeel der Gereformeerden uit den Reformatietijd en daarna — dat er in het werk der verkiezing geen regeermacht bij de gemeente is ; dat de Kerkeraad de leiding heeft; dat de gemeente omziet naar de personen die voor het ambt geschikt zijn ; dat de gemeente die aanwijst en dat de Kerkeraad, rekening houdend met het oordeel der gemeente, tot het ambt verkiest, om daarna in de goedkeuring of approbatie der gemeente de beëindiging en bevestiging van het werk der verkiezing te verkrijgen — wie het zóó voorstelt, is, naar ons oordeel, nog niet zoo heel onnoozel en staat met beide voeten op den grondslag van Schrift en belijdenis, geheel zich bewegend in de lijn der Gereformeerde theologen.
Neem b.v. wat Voetius daaromtrent schrijft. Hij wil, dat bij de verkiezing de gemeente niét wordt uitgesloten, want de dienaren zijn er om de gemeente en zij hebben een bedienende macht. Volgens de Schrift en de practijk der oude Kerk moet de gemeente bij de verkiezing meewerken met de ambtsdragers óf door het uitbrengen van een stem óf door stilzwijgende toestemming (Pol. Eccl. I, 119, 225).
Volgens Voetius behoort de verkiezing zelve te geschieden als volgt:
1. De nominatie, d.w.z. de Kerkeraad moet voorloopig een bepaalden predikant of lidmaat der gemeente, dien hij geschikt acht, Aanwijzen.
2. Er moet een voorafgaand verzoek door den Kerkeraad ingesteld worden naar den wensch der gemeente, opdat de Kerkeraad daarmee rekening houden
3. In de eigenlijke verkiezing.
Voetius gaat hierbij uit van het beschreven recht dat in artikel 4 der Kerkenordening is geformuleerd, maar hij is van oordeel dat vóór de verkiezing geschiedt, de Kerkeraad eerst een onderzoek dient in te stellen naar wat in de gemeente leeft, opdat nimmer een dienaar des Woords der gemeente tegen haar zin wordt opgedrongen.
De verkiezing zelve (3) kan geschieden óf door den Kerkeraad alleen, of door den Kerkeraad met de leden der gemeente. (Pol. Eccl. III, 555).
(Wordt voortgezet).

De kwestie stellen zooals het behoort.
Met instemming nemen wij hier over wat prof. Slotemaker de Bruine in „De Nederlander" van Zaterdag j.l. schreef. Het luidt als volgt:
Over de leertucht is 't laatste woord nog niet gesproken.
Maar misschien kwamen wij iets dichter tot den eindpaal, als we voortaan over de zaak wilden praten en niet over wat anders.
In de Hervormde Synode heeft prof. Aalders verzet aangeteekend tegen de wijze waarop het Provinciaal Kerkbe­stuur van Noord-Holland de zaak-Theesing heeft behandeld.
Daar komt in de „Hervorming" dr. Hoog (modern) tegen op. O.a. met deze woorden :
Toch hoort deze interpellatie in een kerkvergadering op die wijs aangedrongen, m.i. niet thuis ; vooral niet wanneer men de vraag van het ketterjagen geëlimineerd wil zien. Voor een kerk bestaan nu eenmaal, als het er op aankomt, slechts ware geloovigen en ketters ; met algemeene aanduidingen als de sfeer van de grondbeginselen en de belijdenis der Ned. Hervormde Kerk en de sfeer van het Christendom kan men in een meer of minder uitgewerkte studie over geloofsleer wat beginnen, maar als men in de kerk tegen vrijheid opkomt, dan neemt men het onmiddellijk op voor de leertuchterij, die heeft niet met onbepaalde sferen van grondbeginselen te maken, doch met de zeer bepaalde leer der kerk. Een deur moet nu eenmaal open of dicht zijn ; prof. Aalders zet de deur op een kiertje, waar hij zelf net door kan, maar er zit een haakje op, zoodat de kier niet grooter wordt — open en toch dicht. Juist omdat het bij de leertuchterij gaat óf om het strenge óf om de vrijheid — prof. Knappert verdedigde dit laatste — maakt het een vreemden indruk dat een spreker, die tot de Ethischen gerekend wordt, die altijd als niet-kerkelijk zijn gedacht, hier als groot-inquisiteur optreedt.
Over de juistheid of onjuistheid van deze beschouwing behoeven wij niet te spreken. Want de hoofdzaak wordt hier niet behandeld.
Dit is trouwens voor zoover wij weten nergens in de linksche pers gebeurd. Een gedrag, dat weinig imponeert.
Wat was in het betoog van dr. Aalders de hoofdzaak ?
Volgens de bladen toch dit: dat de Reglementen der Kerk het Kerkbestuur verplichten om uit te spreken of iemand in openbaren strijd verkeert met den geest van de belijdenis der Kerk — en dat het Kerkbestuur desondanks op dit punt geen uitspraak heeft gedaan.
Laat men daar nu over schrijven.
Ten eerste, dat de Hervormde.Kerk in haar reglementen met zooveel woorden leertucht kent en leervrijheid loochent. Ten tweede, dat een Kerkelijk Bestuur zijn duidelijk omschreven plicht niet vervuld heeft.
Eerst als deze zaken beëindigd zijti, kunnen wij verder gaan."

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 september 1923

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Uit het kerkelijk leven.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 september 1923

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's