Staat en Maatschappij.
Vreemde redeneeringen.
Staat en Kerk, 't bekende orgaan van de Hervormde (Geref.) Staatspartij houdt er — en het is noodig daarop zoo af en toe eens de aandacht te vestigen — vreemde redeneeringen op na, die noodwendig tot scheeve voorstellingen en wonderlijke conclusies moeten aanleiding geven.
Daarvan vinden wij in het nummer van 12 October een nieuw bewijs.
Het blad behandelt in een artikel over: „Paapsche stoutigheden" de vraag, of het juist is, dat de Protestanten in de dagen der Reformatie de kerkgebouwen van de Roomschen hebben geroofd ?
Deze vraag, welke gesteld wordt naar aanleiding van een artikel in het Roomsche dagblad „De Tijd", wordt ook naar ons inzien door Staat en Kerk terecht ontkennend beantwoord.
„De Overheid — zoo betoogt het orgaan van de H.G.S. — was, als dienaresse Gods, gerechtigd en verplicht om de kerkgebouwen, die aan de Christelijke Kerk behoorden en voor de Christelijke religie gebouwd waren, toe te wijzen aan de „naar Gods Woord gereformeerde religie, "
In hoeverre „Staat en Kerk" hier de historie juist weergeeft, laten wij rusten. Maar dan volgt, op het hetgeen wij in het blad citeeren, eene opmerking, waar op wij een korte aanteekening moeten maken, omdat daarin een gedachte naar voren treedt, die kant noch wal raakt. De schrijver van het artikel zegt:
„En zulks is dan ook geschied. Roomschen en Liberalen, zelfs Antirevolutionairen en Christelijk Historischen, die artikel 36 aan den kant hebben gezet, kunnen zich daarin niet meer vinden ; de Kerk der Reformatie moet nu eenmaal den doodssteek hebben, "
Het ligt misschien aan ons, maar wij begrijpen deze redeneering niet,
In de eerste plaats zouden wij willen vragen, wanneer hebben de Antirevolutionairen, om nu maar alleen over hen te spreken, artikel 36 der Geloofsbelijdenis aan den kant gezet ?
Daarvan is ons niets bekend.
En in de tweede plaats ontgaat ons de juistheid der bewerüig, dat naar Antirevolutionaire meening, de Kerk der Reformatie: „nu maar eenmaal den doodssteek moet hebben."
Uit het verdere van het betoog van Staat en Kerk blijkt, dat met de Kerk der Reformatie, de Vaderlandsche Kerk wordt bedoeld.
Nu kloppen hier de feiten niet op de bewering.
Men moge van de Antirevolutionairen, die tot de Gereformeerde Kerken behooren, kunnen oordeelen, dat zij op kerkelijk terrein het voor de eigen kerk opnemen, maar met de Antirevolutionairen, die Hervormd zijn, staat het dan toch anders.
Wij zouden haast geneigd zijn om te zeggen, dat deze Antirevolutionairen eerder kinderen van de Kerk der Reformatie zijn, dan de leden der Hervormde (Gereformeerde) Staatspartij, die — de uitzonderingen daargelaten — bij voorkeur niets liever doen dan de Gereformeerden in de Hervormde Kerk tegenstaan.
Dat intusschen eenig Antirevolutionair wie dan ook, de Kerk der Reformatie, de Vaderlandsche Kerk, den doodssteek zou willen geven, lijkt ons eene bewering, die absurd is.
Want juist is het tegendeel aan te toonen.
Het bewijs daarvan werd nog niet lang geleden geleverd, toen in de Tweede Kamer de geheele Antirevolutionaire Kamerclub zich achter prof. dr. Visscher schaarde, toen deze het pleit voerde voor de vrijheid van de „Vaderlandsche Kerk", teneinde de Kerk der Reformatie weer tot nieuwen bloei te brengen.
Eene andere opmerking van den schrijver van het stuk, waarvan wij hier boven melding: maakten, n.l. deze, dat de Antirevolutionairen en Christelijk Historischen zich in artikel 36 van de Gereform. Geloofsbelijdenis niet meer kunnen vinden, lijkt ons al even wonderlijk.
Waarschijnlijk slaat zij op wat in dat artikel staat over de taak van de Overheid inzake het uitroeien van alle afgoderij en valschen godsdienst, of m.a.w. over het optreden van de Overheid tegen Rome.
Maar nemen hier de Antirevolutionairen en de Christelijk Historischen. althans in de practijk, een andere houding aan dan de mannen van de Hervormd (Gereformeerde) Staatspartij ?
In de Tweede Kamer heeft geen dezer mannen zitting, wel echter zitten sommigen hunner in de Gemeenteraden.
En wat ziet men nu in de Gemeenteraden, waar leden van de Hervormd (Geref.) Staatspartij zitting hebben, gebeuren ?
Wij kwamen in het bezit van de Handelingen van den Raad der gemeente 's Gravenhage.
In dien Raad zitten twee mannen van de Hervormd (Gereformeerde) Staatspartij.
Hoe was daar de houding van deze twee overheidspersonen in betrekking tot het handhaven van artikel 36 ?
Zeker, zij voerden nog wel niet het woord.
Maar toch — zij stemden.
In de zitting van 16 Juli kwam aan de orde het voorstel tot het verleenen van gelden uit de gemeentekas voor inrichting van een school van het R. K. Kerkbestuur voorde parochie van de H. Liduina ;
Het voorstel tot het verleenen van subsidie aan het R.K. Kerkbestuur van den H. Willibrord voor uitbreiding van zijn schoollokalen ;
In de daarop volgende zitting van 30 Juli het verzoek van het R.K. Kerkbestuur der parochie van den H. Bonifacius te Rijswijk, handelende voor de op te richten parochie van den H. Gerardus Mayella te 's Gravenhage om medewerking van den Raad voor het stichten van een jongensschool voor gewoon lager
onderwijs ;
In de daarop volgende zitting van 30 Juli het voorstel om het subsidie aan de St. Jozefsgezellenvereeniging nader te bepalen ;
In de daarop volgende zitting van 27 Augustus het voorstel om den eigendom van een gemeenteschool over te dragen aan het R.K. Kerkbestuur van de parochie van de HH Engelbewaarder „. In de daarop volgende zitting van 17 September het verzoek om gelden beschikbaar te stellen voor verandering en inrichting van het schoolgebouw van de Vereeniging van den H. Vincentius van Paulo en het voorstel om gelden toe te staan aan het bestuur der stichting van het Heilig Hart, voor uitbreiding zijner scholen ;
In de daarop volgende zitting van 1 October het voorstel om aan de St. Joseph-gezellenvereeniging een subsidie te verleenen ten behoeve van een Vakteekenschool ;
In de daarop volgende zitting van 15 October een aanvrage om gelden van de St. Willebrordus Vereeniging ten behoeve van eene verbouwing van haar school.
En hoe stemden nu de beide raadsleden van de Hervormd (Gereformeerde) Staatspartij, deel uitmakende van de gemeentelijke Overheid, over de genoemde voorstellen en verzoeken, waar van wij om de curiositeit eene volledige opsomming gaven ?
Teekenden zij als Overheidspersonen protest aan tegen het opzijde schuiven van artikel 36 ?
Lieten zij te dien opzichte een consciëntiekreet hooren ?
Kwamen zij in verzet tegen hetgeen de wetgever hun oplegde ?
In geen enkel opzicht.
Zij zwegen en gaven aan elk voorstel, aan elk verzoek, hetzij dat beide leden of één lid ter vergadering aanwezig waren, hun stem.
Het is voor de Hervormd (Gereformeerde) Staatspartij zeker niet aangenaam om te moeten ervaren, dat zelfs haar meest voortreffelijke mannen, die zelfs bij hun optreden gehuldigd waren om hun liefde voor artikel 36, zich thans in dit artikel niet meer schijnen te kunnen vinden.
Wij beschouwen het optreden van deze twee raadsleden anders.
Doch is het niet wonderlijk om van de Antirevolutionairen en de Christelijk Historischen te schrijven, dat zij bij voorkeur de menschen zijn. voor wie artikel 36 geen beteekenis zou hebben.
Wij hebben het dwaze van deze redeneering willen doen uitkomen.
En wat in den Haagschen Raad gebeurt, zal wel in alle andere Raden het geval zijn, waarin Hervormd (Gereformeerde) Staatspartijers zitting hebben.
Het petitionnement.
Onder de bestrijders van de Vlootwet zijn het in het bijzonder de meer revolutionaire elementen, die groote waarde hechten aan het petitionnement, dat de vorige week bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal werd ingediend.
Reeds op zichzelf lijkt ons zulk eene houding onbegrijpelijk.
Een petitionnement kan zin en beteekenis hebben, bij een beperkt kiesrecht, wanneer groote groepen van de bevolking zich bij de stembus over den gang van zaken niet kunnen uitspreken.
Vandaar, dat er alle reden was, toen in 1878 bij het oensus-kiesrecht van die dagen, het volk bij den Koning petitionneerde om de Schoolwet, die de consciëntie bezwaarde, niet goed te keuren.
Maar anders staat het er thans voor, nu de Kamers der Staten-Generaal, hetzij direct ol indirect gekozen worden door het geheele Nederlandsche volk.
Een petitionnement, dat dan op het getouw wordt gezet, om de stem des volks buiten het Parlement te laten hooren. verzwakt de positie van de Staten-Generaal en is alzoo een onding.
Doch er, is ditmaal meer, wat de waarde van het petitionnement tegen de Vlootwet, zelfs in de oogen van hen, die met deze uitspraak van het volk hoog wegloopen, moet doen dalen.
Ten eerste, omdat het, na de duidelijke uiteenzetting der feiten door de regeering, duidelijk is geworden, dat, wanneer de publieke opinie van meet af naar waarheid was voorgelicht, velen, die nu geteekend hebben, zouden hebben geweigerd om hun handteekening onder het petitionnement te plaatsen.
En in de tweede plaats met zekerheid is aan te nemen, dat, waar groote groepen van onderteekenaars zich geen rekenschap hebben gegeven van de gevolgen van hun daad, men gaat begrijpen, dat verwerping van de Vlootwet ons land in de grootste politieke moeilijkheden brengen zal.
Een rustig beraad, alvorens tot het teekenen van het petitionnement over te gaan, zou het aantal onderteekenaars in belangrijke mate hebben doen slinken.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 oktober 1923
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 oktober 1923
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's