Verschoppelingen
Feuilleton.
EEN OORSPRONKELIJK VERHAAL DAT AANVANGT ONGEVEER 1870
Stevelaar wist goed, van hoe groot belang het was, dat Paul spoedig in zijn eigen onderhoud kon voorzien, en zorgde dat hij het vak goed leerde. Voor een eigen zoon had hij niet beter kunnen zorgen.
En in den zomer reeds hield Paul een aardig centje van zijn weekgeld over, als hij zijn kostgeld had betaald. O, wat was hij daar rijk en blij mee. En zijn vader niet minder. Want deze overlegde nu met Stevelaar, om Paul bouwkundig teekenen te laten leeren, en daar de aannemer dit van groot belang achtte, beloofde hij zijn zoon, dat hij tegen den winter bij den architekt van Oldouwe in de leer zou gaan voor bouw kundig teekenen.
Maar, vader, wie zal dat betalen? "
„Wel, jongen, wie anders dan ik !"
Wat was Paul daar gelukkig mee. Ook, dat hij zou leeren teekenen, maar allermeest, dat zijn vader, zijn eigen vader, hem zou laten leeren. Want nu wist hij niet alleen zelf, dat hij een vader, een besten vader had, maar iedereen zou 't nu weten.
Al heel kort nadat Paul de volle zorg over de kudde aan zijn vader had overgedragen, en hij dus nu geregeld de samen komsten der Gemeente zou kunnen bijwonen, legde hij belijdenis van zijn geloof in Jezus Christus af en werd hij gedoopt. Aan Marie schreef hij een brief, waarin hij vooral van deze heuglijke gebeurtenis melding maakte, doch ook niet verzweeg de blijdschap over de terugkomst van zijn vader. Dat hij nu 't timmervak leerde en al goed vorderingen maakte, kwam ze natuurlijk ook te weten.
Reeds toen hij nog met zijn vader bij de kudde was, had hij zich zelf beloofd, dat hij den eersten vrijen Zondag eens de Zondagsschool te Delberg zou bezoeken. En dit deed hij. Wat was hij blij, dat hij zijn onvergetelijken Mark Mons in 't aardige kerkje ontmoette. Wat hadden ze veel te praten samen ! Want ze hadden wel briefwisseling met elkander gehouden, maar — hier stonden ze nu levend vóór elkander. Mark Mons kon zijn gelaat bijna niet afwenden van den netten jongeling met zijn innemend, vriendelijk gelaat. En wat was Paul netjes gekleed. Die hem nog kenden, konden moeilijk gelooven, dat hij eens verschoppeling was.
„Paul, weet je wat? Nu moest jij hier de Zondagsschool houden !"
Dat was wat ! Daarover zou hij liefst eerst met Hillebrand spreken. En — een groot bezwaar was, dat hij, dan de middagkerk moest verzuimen, want de kerk in Winnewoud en de Zondagsschool in Delberg vingen op 't zelfde uur aan.
„Maar als we dan de Zondagsschool op half vijf stelden "
„In den winter zou dat te laat zijn voor de kleintjes, meester !"
„We zouden in 't voorjaar er mee kunnen beginnen !"
Ja, dat zou kunnen, en in den winter kon dan wéér raad geschaft worden. Maar waar om wilde zijn vriend van de Zondagsschool af en dit heerlijke werk hier neerleggen en aan hem opdragen ? Hij had hier toch zooveel zegen op zijn werk gehad en uit dé Zondagsschool was een kerk gegroeid. Of hij er nu geen zin meer in had ?
„Jongen, dat is hier de zaak niet. Maar een uur Noordelijk van Oldouwe willen we gaarne een-Zondagsschool beginnen, doch er is geen onderwijzer te vinden ; en als jij 't nu hier van mij kon overnemen, begon ik de nieuwe daarginder !"
Dat was een reden ! Nu vooral zou hij er zeer ernstig over denken. Mark Mons en Hillebrand waren de beste en verstandigste menschen van de wereld, en als zij beiden oordeelden, dat hij wel een Zondagsschool kon leiden, dan zou hij 't kunnen ook. En als er dan geen betere waren dan hij, wilde hij 't ook
gaarne.
Toen hij er 's avonds met den kuiper over sprak, zei deze :
„Jongen, dat zal best gaan. Weet je wat ? Jij gaat hier Zondag al vast eens voor de kinderen vertellen en dan doen wij samen 't hier om de beurt, tot aan 't voorjaar. Dan ben je genoeg voorbereid en neem jij de Zondagsschool van je vriend over, maar — je moet het dan op half vijf stellen !" Nog dezelfde week schreef Paul aan Mark Mons, dat als de Heere het niet verhinderde, hij in 't begin van Maart diens werk in Delberg voorloopig wenschte over te nemen.
En op den bepaalden tijd nam hij 't over.
't Ging best. Al spoedig kwamen er nog meer kinderen dan er ooit gegaan hadden, en ze hielden van Paul evenveel als van Mark Mons. Tegen den winter echter zag hij zich genoodzaakt, het schooluur te vervroegen, omdat anders de kleintjes in 't donker den langen weg zouden moeten afleggen.
Wat hij nu zou doen met de kerk ? Of Hillebrand raad wist ?
„Wel, doodeenvoudig ! je gaat na de Zondagsschool bij den wagenmaker koffie en boterhammen gebruiken en gaat dan met hem naar de avondkerk. En uit de kerk heb je vast tot halverwege Winnewoud wel gezelschap, en anders — wel Willem kan wel met je meegaan naar Delberg : dan ben je nooit alleen."
Paul had er pleizier in, dat Hillebrand altijd terstond zoo goed raad wist te verschaffen.
HOOFDSTUK XX.
De architect van Oldouwe was als bouwkundige een man van naam. Overal uit den verren omtrek kwamen jonge menschen naar hem toe, om door hem in de bouwkunde onderwezen te worden. Zelfs kwamen er van zóóver, dat zij in 't winterhalfjaar te Oldouwe in een kosthuis thuis waren.
Naar hier toog nu in den winter ook Paul Dilleman met nog iemand van Winnewoud, beiden meestal een rol teekenpapier of een groote portefeuille dragend.
Jammer voor Paul was de bouwmeester een man, die vooraan stond in den strijd tegen den waren God en den waren godsdienst.
En gelijk hij een spotter en vloeker was, waren velen van zijn leerlingen dat ook.
Dat stond Paul zóó tegen, dat het hem dikwerf speet, dat hij maar niet bij zijn schapen in de hei was gebleven, want die vloekten en spotten nooit, en schenen gaarne naar zijn Psalmen en liederen te hooren.
Met zijn medeleerlingen — liefst onder vier oogen — sprak hij soms over hun onheiligheid. Gelukkig had hij een goeden naam onder hen ; allen was zijn bijzondere aanleg voor de bouwkunde, zijn volhardende ijver en schranderheid gebleken. In zekere mate zag men hoog tegen hem op vooral wegens zijn eerlijkheid en oprechtheid. Daarbij was hij immer voor ieder zoo hulpvaardig, alsof hij niet huns gelijke, maar hun ondergeschikte was. Ook wisten allen, meest door hem zelf, dat hij nooit school had gegaan en schaapherder was geweest, en zijn handen bijna niet anders had gebruikt dan om grove kousen en sokken voor de boeren te breien. Met pleizier vertelde hij dit, en tevens dat hij van een boerenmeisje zijn eerste leesonderwijs genoten had ; het meeste had hij te danken aan de Zondagsschool in een hooischuur, en den onderwijzer daarvan, een scheepstimmerman. Gewoonlijk nam men zijn vriendelijke vermaning goed op.
(Wordt vervolgd).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 november 1923
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 november 1923
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's