De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Verschoppelingen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verschoppelingen

EEN OORSPRONKELIJK VERHAAL DAT AANVANGT ONGEVEER 1870

6 minuten leestijd

„Jongen, ik geloof niet, dat er nog één op de heele wereld is, die zooveel vertrouwen in mij stelt als jij. Ik weet niet, of ik je daarvoor bedanken, of daarover berispen moet. Vest op prinsen geen betrouwen : zoo staat er in een Psalmversje, dat we thuis wel eens zongen ; ik ben nog veel minder dan een prins, en daarom geloof ik, dat je vertrouwen in mij geheel misplaatst is. je bent nog te veel een kind van de heer Dilleman. Zoodra je de wereld beter leert kennen, zal je kariger worden met je vertrouwen. Toch kan ik me voorstellen, wat een zoet genot het moet zijn, iemand zóó te vertrouwen."
„Heb je dan niemand lief, Wüsting ? Die je liefhebt, vertnouw je toch 1"
Iets ijzigs, bitters kwam over Wüstings gelaat. Met een soort lach zei hij :
„Die ik lief had, vertrouwde ik !" Hij zuchtte even en wenkte naar Paul.
„Ga voort met je betoog !"
„Waar was ik ook weer ? "
'„Zeker lin de hei ! — Kerel I ik wilde, dat ik altijd met jou in de hei was geweest en dat we 'r nóg waren. We zijn dwaas, dat we ons zoo afploeteren, om nog dieper in de wereld en in de ellende te komen.
Hoe hooger je klimt, jongen, hoe meer leelijks je ziet, en hoe meer narigheid je beleeft. Ha, ha ! later, als je een groot man bent, zal je zeggen ; wat ben ik toch begonnen ! Waarom ben ik niet in de hei gebleven ? In de hei — waar God was — — — Dilleman, kerel ! ga de wereld an I onder de menschen ! Als je nooit aan een duivel geloofd hebt, zul je er dan aan gelooven ! en —• hem dienen Toe, waar was j' ook weer? Je zoudt immers iets betoogen ? "
Paul vond, dat z'n vriend toch ook een wondere sinjeur kon zijn. Misschien was hij ook wel verschoppeling geweest en had hij de onbarmhartigheid en zelfzucht van sommige menschen gevoelig ondervonden. Hij had gesproken van Psalmen, die ze thuis zongen : misschien had hij een Christelijke opvoeding genoten. Vreemd, dat hij nooit over zijn ouders sprak.
„Zal ik het nog beleven, Dilleman ? "
„Wat ? "
„Dat je — ja, wat zou j'ook weer? — We hadden 't over God en over de hei, geloof ik "
„O ja, dat - wilde 'k je vragen : vroeger .geloofde je wel aan God, niet waar ? "
„Vroeger ? Wie zegt, dat ik nu niet meer aan God geloof ? "
„Als ie 't niet ronduit gezegd hebt, heb je mij toch dien indruk gegeven. Jij gelooft niet aan den waren God."
„Aan den Bijibelschen God, bedoel je."
„Er is geen andere, Wüsting !"
„Dat staat in den Bijbel en in de Catechisatieboekjes."
„Omdat het waar is. ik weet, dat het waar is."
„Je meent het!"
„Ik weet het I Ik heb het ondervonden !"
„Ik heb ondervonden, dat het niet waar is."
„Wat is niet waar, Wüsting ? "
„Dat God is, zooals de Bijbel Hem ons leert"
„Hoe weet je dat ? "
„Weten ? Hoe kan je wat weten van iemand, dien niemand ooit ziet of hoort ? "
„Uit den Bijbel I"
„Maar ik geloof niet aan den Bijbel. Er staan veel nuttige en goede dingen in, maar wat daar van God en Christus en wonderen en gebedsvenhooringen gezegd wordt, is niet waar."
„Hoe weet je dat, Wüsting ? "
„Weten ? Weten ? Ik geloof het niet.
„Waarom geloof je het niet, Wüsting ? "
„Wel, dromedaris nog toe ! als ik iets niet geloof, dan heb ik daarvoor toch mijn reden ? "
„Welke reden heb je dan, om den Bijbel niet te gelooven ? "
't Begon Wüsting te spijten, dat hij met Paul over dit onderwerp begonnen was. Wat reden had hij nu eigenlijk, om den Bijbel niet te gelooven ? Hij had boeken gelezen, die dat geloof hadden ondermijnd ; en kameraden hadden met hem gesproken over de dwaasheden, die er in den Bijbel stonden. Als je zóó zoudt moeten leven, als de Bijbel het voorschreef, dan was het leven geen leven. En zelfs degenen, die den Bijbel altijd, in den mond hadden, schenen weinig zin te hebben in dat leven. Paul Dilleman — nu ja — een nobele, oprechte vent — maar eigenlijk een kind nog. Later zouden ze elkander nóg eens spreken —•
„'t Is jouw beurt, Wüsting ! Ik wacht op een antwoord."
„Wat vroeg j' ook weer ? "
„Welke reden je hebt, om den Bijbel niet te gelooven."
„Och, we worden het toch niet ééns met elkander ; laten wij er maar een speldje bij steken."
„Zeg dan, wat er in den Bijibel moest staan dat jij er wél in zoudt gelooven ? "
„Och kom, dat is kool 1"
„Ik denk ook, Wüsting, dat het kool zou zijn, als wij een Bijbel hadden, waaraan iemand gelooft, die niet in God, niet in Christus, niet in den H. Geest, niet aan zonde, oordeel en vergelding, aan wonderen en gebedsverhooring gelooft."
Wüsting was opgestaan, wandelde de kamer wat op en neer en zei :
„Je zoudt eens moeten weten, wat er in de boeken staat, die ik al gelezen heb !" Paul was nu ook opgestaan, en wandelde aan de andere zijde der kamer op en neer
„Hoor eens, Wüsting ! Niettegenstaande de groote kloof, die er tusschen jou en mij zich bevindt, houd ik je toch voor mijn vriend "
„Ik jou voor den mijne !"
Dat geloof ik vast. En vrienden zoeken elkanders geluk en geven elkander den besten raad. Als ik die boeken van jou eens las —"
„Ik geloof niet, Dilleman ! dat ze jou kwaad zouden doen - "
„Ze doen dus kwaad aan anderen "
„Dat zeg ik niet."
„Hebben ze jou geen kwaad gedaan ? "
„Dat zeg ik niet."
„Je bent taai van avond, Wüsting ! Stel eens, dat die boeken op mij zouden uitwerken, wat ze op jou gedaan hebben, zou je mij dan raden, om ze te lezen ? "
Beiden bleven staan, vlak tegenover elkander, met de tafel tusschen hen in.
„Dan zou ik zeggen : lees ze niet !"
„Ik dank je voor dien vriendelijken raad, Wüsting ! Zou je mij den omgang met je vrienden aanraden ? "
„Die vrienden ? Ze zouden je niets maken. De meesten van hen weten van den Bijbel evenveel als een os van garnalen te pellen. Jij veegde er tien zóó gelijk van de baan ! Met jou kan ik met pleizier over den Bijbel spreken, maar die lummels weten ternauwernood, waar 't over gaat. En dan voeren ze 't hoogste woord, alsof ze wel eens een kapitteltje hebben gelezen."
Nu dacht Paul in eens weer heel goed over zijn vriend. Even zocht hij om de vraag, die hij Wüsting nog wilde doen, maar die hem onder 't luisteren naar 't laatste verhaal was ontgaan. Daar in eens had hij ze, maar moest nu toch eerst een aanloopje nemen.

(Wordt vervolgd).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 november 1923

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Verschoppelingen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 november 1923

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's