Uit het kerkelijk leven.
Kerkelijke vergaderingen.
Van het begin af aan dat het leven der Gereformeerde Kerken in dezen lande geregeld is, zijn er vier onderscheiden kerkelijke vergaderingen geweest en wel ten eerste: de Kerkeraad of het presbyterium. (Zie art. 27 Dordtsche Kerkorde). Het woord Kerkeraad (vroeger Kerckenraet duidt aan de vergadering van den raad of de regeerders eener plaatselijke Kerk. Het woord presbyterium wil doen uitkomen (v.g.l. 1 Tim. 4 vers 14) dat het opzlcht over en de leiding en de regeering van de gemeente mee bij de ouderlingen of presbyters (opzieners) berust.
Ten tweede was er : de Classicale Vergadering. (Zie artikel 41. Dordtsche Kerkorde"). Het woord Classis beteekent eigenlijk een saamgeroepen menigte (van het Latijnsch werkwoord calare dat roepen of samenroepen beteekent ; ook in 't Grieksch is een werkwoord kalein, dat 't zelfde beteekent). De Classicale Vergadering is dus een samenkomst van een groep Kerken, die tot een zelfde district of buurtscbap (classis) behooren. Elke Kerk vaardigt één predikant en één ouderling af.
De derde samenkomst is : de Provinciale Synode, zijnde een samenkomst van al de Classes van een gebeele provincie. (Zie art. 47 Dordtsche Kerkorde). Natuurlijk kan het voorkomen dat een provincie te klein of te groot is voor zoo'n provinciale kerkelijke samenkomst en dan wordt de provincie, waar te weinig plaatselijke Kerken zijn, bij een genabuurde provincie gevoegd. (Denk bij ons maar aan de Kerken die in de provincie Limburg zijn gelegen en die gevoegd zijn bij de provincie N.-Brabant, zoodat wij in onze Hervormde Kerk spreken van het Provinciaal Kerkbestuur (wij hebben immers helaas ! geen provinciale Synoden) van N.-Brabant èn Limburg). Was de provincie te groot en waren er te veel plaatselijke Kerken, zoo werd de provincie verdeeld in twee deelen en krijgt men b.v. de Provinciale Synode van Zuid-Holland (Zuid) en Zuid-Holland (Noord), zooals bij de Gereformeérde Kerken van thans.
Maar behalve deze uitzonderingen bleef en blijft de indeeling der Kerken in provinciën zich handhaven, omdat de verschillende provinciën kerkelijk een eigen karakter vertoonen en omdat zij bovendien een historisch recht verkregen heeft. Vandaar, dat, al bestaan er ook uitzonderingen, we gerust kunnen blijven spreken van Provinciale Synoden.
De vierde samenkomst draagt den naam van : de Nationale of Generale Synode, wat een generale of algemeene vergadering aller Nederlandsche of nationale Kerken beteekent. (Zie art. 50 Dordtsche Kerkorde). We kunnen dus 't best spreken van Algemeene Synode of Nationale Synode. Waar naast wij dan nog zouden kunnen noemen eene Oecumenische Synode of kerkelijke samenkomst van alle Kerken over héél de wereld en dan natuurlijk de Christelijke Kerken, die van één belijdenis zijn, daar het anders geen Synode zou kunnen genoemd worden, maar congres zou moeten heeten.
Wat ons bij deze vier kerkelijke vergaderingen, zooals deze vanouds in Nederland in het midden van de Gereformeerde Kerken zijn geweest en onderhouden — al is b.v. de Nationale Synode na 1618—'19 nooit meer saamgekomen — moet treffen, is dit, dat de plaatselijke Kerk de grondzuil is van heel het kerkelijk samenleven in een bepaald land. Want het begint bij den Kerkeraad, dat is dus de raad of het regeercollege dat over de plaatselijke Kerk opzicht houdt en er voor zorgt, dat alle dingen in het midden dier plaatselijke Kerk naar behooren, dat is : overeenkomstig Gods Woord en in gehoorzaamheid aan de belijdenis der Kerk en de kerkelijke ordeningen toegaat.
Van het presbyteriale systeem van Kerkregeering, zooals dat in het midden van de Gereformeerde Kerken vanouds gehuldigd is, is de Kerkeraad of het presbyterium, bestaande uit den predikant (de predikanten) en de ouderlingen (de leer-ouderlingen en de regeer-ouderlingen wel genoemd) de onderste sport. Natuurlijk hebben onze Gereformeerde vaderen in deze maar niet willekeurig gehandeld, maar hebben zij gevraagd naar hetgeen de Schrift in deze leert. En daar vonden ze immers, dat in elke gemeente een raad der Kerk moet wezen waartoe ouderlingen, presbyters of opzieners moeten gekozen worden. Zie : Hand. 14 vers 23 ; Tit. 1 vers 5 ; Hand. 11 vers 30 (waar over de gemeenten van Judea gesproken wordt) ; Hand. 14 vers 21 en 23 (waar het gaat over de gemeenten Lystre, Iconium en Antiochië); Hand. 15 vers 2, 6 en 22 (waar het de gemeente van Jeruzalem betreft) enz. Naar die Schriftuurlijke beginselen kwamen er In alle plaatselijke Kerken ouderlingen, die niet los naast elkaar bleven staan maar met de dienaren des Woords een presbyterium of Kerkeraad vormden, die op gezette tijden (in grootere gemeenten veelal wekelijks) samenkwamen. Dat hier alleen gesproken wordt van dienaren des Woords en ouderlingen en niet van diakenen, is ook overeenkomstig de Schrift. Want in 1 Tim. 4 vers 14 omvat het woord ouderlingschap (presbyterium, Kerkeraad) ook alleen het college van presbyters, die volgens 1 Tim. 5 vers 17 dan nader onderscheiden worden in regeer-en leerouderlingen, d.i. de ouderlingen en de predikanten. Het verwondere ons dan ook niet, dat in art. 37 van de Dordtsche Kerkorde principieel is geordend, dat de Kerkeraad bestaat „uit de dienaren des Woords en de Ouderlingen", gelijk in" de Dordtsche Kerkorde met het woord Kerkeraad zoo goed als nooit anders dan 't college van predikanten en ouderlingen (zonder de diakenen) wordt aangeduid. (Zie de artikelen 4, 5, 11, 14, 15, 17, 21, 22, 25, 29, 36, 37, 38, 39, 41 44, 70, 73, 74, 75, 76, 77, 78, 82, 83). Na den Kerkeraad komt de samenkomst van de Kerken, die in elkaars nabijheid of in dezelfde buurtschap liggen, die tot dezelfde Classis behooren. Art. 41 Dordtsche Kerkorde zegt daarvan : „De Classicale vergaderingen zullen bestaan uif genabuurde Kerken, dewelke elk .een Dienaar en een Ouderling afvaardigen zullen." Ook hier gaat h^t dus om de plaatselijke Kerken, dat die .zullen samenkomen. Hoeveel van die Kerken tot één Classis zullen behooren, valt moeilijk te zeggen, daar dit van allerlei omstandigheden kan afhangen. Maar in het algemeen kan men zeggen: het moeten niet te weinig Kerken, maar ook niet te veel Kerken zijn ; waarbij de Synode van Harderwijk in 1603 gehouden, uitsprak, dat een Classis minstens uit tien Kerken moest bestaan.
Een Classicale vergadering is noodzakelijk voor een goed, geordend, kerkelijk leven, gelijk de Heilige Schrift ook hier weer de lijnen aangeeft. Want is elke plaatselijke Kerk eene zelfstandige en complete Kerk, staande onder een eigen Kerkeraad en alzoo een eigen kerkelijk leven hebbend met eigen leiding, opzicht en tucht (1 Tim. 1 vers 14 „ouderlingschap" of presbyterium) nochtans Is het noodig, dat de plaatselijke Kerken, welke zelfstandige openbaringen zijn van het lichaam van Christus, in één en hetzelfde land en van één en dezelfde belijdenis zijnde, met elkander samenleven met onderling overleg, om in de gezamenlijke Kerken die in één land en in één buurtschap ontstaan zijn, orde en vrede en liefde te kweeken en het alzóó te openbaren voor de wereld, dat de plaatselijke Kerken saam vormen de ééne, heilige, algemeene Christelijke Kerk in den lande, naar het Woord der Schrift, dat we vinden : Matth. 16 vers 18 ; Rom. 12 vers 5 ; 1 Cor. 12 vers 12 tot 28 ; Ef. 1 vers 22—23 ; 4 vers 16 ; 5 vers 23 ; Col. 1 vers 18 ; 2 vers 9,
Twee dingen houdt de Gereformeerde dus in 't oog : de eene, heilige, algemeene. Christelijke Kerk openbaart zich in de onderscheidene landen met onderscheidene talen en gewoonten, en de Kerk van Christus in Nederland (om daarbij te blijven) moet zich openbaren plaatselijk, (Hand. 1 vers 14 ; vers 47; 5 vers 11), welke plaatselijke Kerk eene zelfstandige en complete Kerk is en onder een eigen Kerkeraad moet staan, terwijl die plaatselijke Kerken weer naar het voorbeeld der Schrift (zie Hand. 1, 6, 15 en 21) gemeenschap moeten oefenen.
Zoo spreekt de Gereformeerde van de Katholieke of algemeene-heel-de-wereld omvattende Kerk, van de nationale (in ons geval van de Nederlandsche Gereformeerde Kerk) en van de plaatselijke Kerk (de Kerk van Amsterdam, Den Haag, Ermelo, Onstwedde, enz.) en het gaat om het karakter van het een en het karakter van het ander nu zoo goed mogelijk in 't oog te houden en te handhaven, waar de Roomsche en Independentische beginselen hier tegen in gaan en ook een Doopersche strooming onder ons volk hier vijandig aan zijn.
Hoe is het b.v. niet een fout van de Reformatie geweest, dat de Protestantsche Kerken de idee der Katholieke of algemeene-heel-de-wereld - omvattende Kerk hebben losgelaten en in die der volkskerk zijn opgegaan. De Kerk van Christus onder de Nieuwe Bedeeling is toch tegenover de nationale Kerk van Israël, de Katholieke of wereldkerk, welke alle volkeren en alle landen moet omvatten. Zij is oecumenisch, d.w.z. ze staat tegen de splitsing van ons menschelijk geslacht in onderscheidene staten, als eene alle volken omvattende Kerk over. Maar in Duitschland is de Protestantsche Kerk Duitsch geworden en aan de opperhoogheid van de Duitsche vorsten onderworpen en kon alzoo buiten de Germaansche landen nergens vasten voet krijgen. Gelijk de Anglicaansche Kerk in plaats van den paus den koning van Engeland tot hoofde koos, waardoor zij aan het Engelsohe volksleven verbonden werd en gescheiden van de algemeene, Christelijke Kerk. Alleen Calvijn zag het gevaar in, drong op eenheid van alle protestantsche Kerken in alle landen aan en wilde een algemeen protestantsch concilie om aan die eenheid uiting te geven. Maar zijne stem bleef die eens roependen in de woestijn. Ook de Gereformeerde Kerken zijn daar door in de onderscheidene landen al meer nationale of volkskerken geworden, om nu zóó met het nationale leven der volken te zijn ingeweven, dat zij zich niet eens meer kan vereenigen als de ééne, algemeene, Christelijke Kerk en zich ook in dagen van oorlog zich niet eens meer als de ééne, algemeene Christelijke Kerk boven het gewoel der natiën kan verheffen, om landelijk mee te gaan in nationale sympathieën en nationale antipathieën.
Om de éénheid dus te openbaren en te bewaren tusschen genabuurde Kerken is de Classicale vergadering ; ook om samen de zaken te regelen, die de Kerkengemeenschap in de Classis aangaan.
Dat samenkomen berust op het beginsel van het Gereformeerd Kerkrecht, dat de plaatselijke Kerken niet los naast. elkaar staan, maar saam een éénheid in den lande (in classis en provincie en vaderland) vormen. Voor die Kerken staat geschreven : „Niet gelijk Kaïn", wiens leuze was : „Ben ik mijns broeders hoeder ? ", Dat is zóó Schriftuurlijk en ook zóó noodzakelijk voor die Kerken, dat we er verder niet lang bij behoeven stil te staan, hoewel wij niet uit 't oog moeten verliezen, dat altijd -en ook nu — Independentistische gevoelens onder de Gereformeerden zich hebben voorgedaan en een Doopersche strooming in 't midden ook der Gereformeerde Kerken dikwijls viel — en valt — op te merken.
Om de wille van de eenheid der Kerken dus en om saam de zaken te regelen, die de Kerken-gemeenschap aangaan en daartoe kunnen de Classicale vergaderingen 't best om de drie maanden, dus viermaal per jaar, samenkomen behoudens natuurlijk buitengewone omstandigheden, die een extra vergadering kunnen noodig maken.
(WoTdt voartgezet).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 december 1923
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 december 1923
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's